De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 25 februari pagina 11

25 februari 1933 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

5CHOONE GEDACHTE Incident tusschen een Museumwlijken" - Tentoonstellingen Albert Plasschaert bleken. Ik had het verstandig gevonden, dat beide partijen zich in dezen hadden ver staan, want de twee geweigerde werken zijn geen voldoende beweeg reden in aesthetischen zin om de groep met haar houding geluk te wenschen. Het vechten wie de macht in het Museum zal hebben, zoo daarom gevochten kan worden, vindt in de twee onbelangrijke, ge weigerde werken, geen voldoenden grond. En zóó er een politieke" quaestie van gemaakt wordt, wordt er in dit feitelijk noodelooze nog een verkeerd element meer gebracht. Hongaarsche etsers uit Boedapest. Ste delijk Museum te Amsterdam. No. tities We worden door deze verzameling lisschien iets geleerder, maar niets 'ijzer, niets rijker; we weten iets meer, laar we vinden tusschen al dit grahisch werk niets, dat we in -Holland iet beter kunnen, niet persoonlijker indrijven, niet verfijnder opstellen. Ik Ie daardoor het nut niet in van deze sntoonstelling; om enkel, ijdel weten aat het toch niet I Wanneer we e karikaturen van Major zien, wat erklaren ze, wat ironiseeren ze? Tat maakt Major van Gide? van instein een hilaren onbeteekenende ! ?it is geen spot, die van Major, na een x)rt begrijpen der personen of hunner erschijning (die bij zulken altijd een eel van hun wezen is !), dat is een n 'lamonix Stilleven kunst zaal Goudstikker) reizigersvroolijkheid over iets, waar van ze niets begreep. Conrad's poppen spel is, weinig oorspronkelijk, mis schien nog het beste, maar Koning David kijkt toch te stupied naar Batseba. Jezus op de brug van Konyats de brug is in de ets veel te zwaar voor de figuren; in 31 is iets van licht, in Lenard iets elegants, maar van weinig beteekenis. Netjes is de Heksenrit van Schilling de Torda," maar dat is toch niet het eerste dat we bij zulk heksengeduvel zoeken als essentieel. Iets geestigs in de kleine figuren vindt ge in Szonyi's kermis; een werkelijk, gewoon etsje is Varga's landschap; normaal in zijn soort is 't Cafévan Elisabeth Weil; normaal in een ander soort is Zador's Hongaarsche vlakte ,,modern.-archaiseerend zijn Molnar's voorstellingen maar niets brengt ons iets bij, dat we als zoodanig niet in de graphischen ransel hebben, ook niet de Gevangene achter de traliën, ook niet de plompe Hongaarsche edellieden" van Tarjani.... Deze tentoonstelling is een daad van uiterlijke bedrijvigheid; zij is een verplaatsing van voorwerpen uit het eene land naar het andere land, maar een tentoonstelling van kunstwerken is nog iets anders; de geest heeft daar mee te maken hier bleef de geest buiten het doen. Kelder's teekeningen bij De Bol s, -Haarlem Tusschen het schilderen van de composities", die een tesaamklinken zijn van de kleur en die tesaamgesteld zijn uit naakten, gedierten en land schap, met soms een bezeild water, teekent Kelder als een verpoozing, als inderdaad een verpoozing, naakten, al of niet gekleurd, zooals een Ja panner reeksen gezichten teekende op een berg of reeksen zich wentelende en tuimelende golf. Zoo'n reeks teekeningen zond hij naar De Bois te Haar lem, waar ze nu zijn te zien. Kelder is een onophoudelijk voorstander van het naakt, en een naakte vrouw (het zijn zoo goed als alle vrouwennaakten, die hij teekent) is voor hem een der msest gezochte elementen, waaruit hij zijn werk opbouwt. Hij is, gelukkig, een der velen, die het naakt teekenen. Dat is een der kenmerken onzer Sihilderkunst: het zoeken van het makt, en, ik herhaal, het is een der baten onzer schilderkunst, het naakte li '.haam, wonderlijk zich uitstallend al 5 volumen en van kleur niet minder e^del en rijk als het fraaist-geschikt boeket. Te ?wijl de schilderijen van Kelder voorts vol zijn van een parelmoerigk eurig zich rondend en modelleerend naakt, zijn deze teekeningen natuurlijk te i eerste te genieten als een lijnenspel voo: een al of niet gekleurden achter grond. Er is naast Kelder nog een schilder, die zich vermeit in het lenig teekenen der naakten, en die onge twijfeld zinnelijker is in dezen dan Kelder; dat is Wiegersma, al zouden velen misschien zich in de waardeering te dezen opzichte tusschen beiden vergissen. Van de negen teekeningen bij Da Bois (én is een portret van mevr. Kelder) is No. 4, een steilliggende vrouw met bergkrijt geteekend, op groen-en-rooden achter grond stellig n der beste, terwijl de 4 naakten, met den violist, den paardrijdster en met den windhond hier niet te vergeten is. In Arti te Amsterdam Drie uitingen van zeer verschillencfen aard zijn in Arti te zien: de Inspiratie van Willem van Konijnen burg; mozaieken van Anton H. J. Molkenboer en beeldhouwwerken door A. Termote. Het eenvoudigst en door een natuuil jkheid hier het meest ver kwikkend, zijn Termote's beelden. Van deze zijn de beste: No. 5, de kop van den gladiator (een brons) dat de kracht, de lichamelijke kracht uit drukt in den enkelen, tragen kop; de feller van expressie zijnde Malle Jan; No. l een mannetje op krukken (een steenen beeld) dat, vereenvoudigd in de volumina, toch daarin een natuur lijkheid behield, en een paardje. Mi De wandschildering" van Willem van Konijnenburg is een teeJcening vol figuren, met twee groepen figuren een ter linkerzij en een ter rechterzij van de cencrale figuur, den schrij venden jongeling. Het werk, dat niet voltooid is en zeker geen muurschildering is (Van Konijnenburg voelt toch andere materialen dan die voorkomen bij schilderijen en teekeningen op papier nooit aan) is een werk, dat ik gedeel telijk zag worden, en dat mij nooit een der goede werken van dezen schilder is gebleken. Ge vindt in dit werk alleen herinneringen aan veel werken van anderen, naast de vaardig heden van een druk studeerenden teekenaar van het naakt. Wat de mozaieken van Molkenboer aangaat, ik kan niet zeggen, dat ze mij teleurstelden,wantik verv.'achtte niets! Maar toch de braiiderige kleuren bleken nog onverdraaglijker dan ik ze in de herinnering had; de vormen nog minder persoonlijk en het geheel deed hopen, dat wij verder voor zulke versieringen" ten minste in Holland gespaard mogen blijven. Bij van laer te Amsterdam Een vrouwefiguur in brons van Polet, pas gemaakt, is ongetwijfeld een der zwakste beelden van dezen beeld houwer. Het is eigenlijk en zeker voor hem, een realistisch werk maar het mist ten eenenmale wat hij in andere beelden vertoonde: de steilgestrekte rankheid, «n ook wat hij soms bezat: de dramatische groepeeringen der volumina van een vrouwelichaam. Evenmin bezat het kleine beeld de bekoringen van het zelfportret (in het Stedelijk Museum te Amsterdam) een der voorstellingen, die mij bij het bezien nog nooit tegenviel. H. Heidersberger's teekeningen, in de kleine zaal van Van Lier, zijn tee keningen van een jongen Daitschei1. Wilt ge ze onder de expressionistische L. Balmet uitingen gedeeltelijk rangschikken, dan is dat mijwei, zóó ge tegelijk weet, dat ze gemaakt zijn in een tijd, die een bepaald realisme versierde met den naam der nieuwe-zakelijkheid, een term, die voor de onkundigen een soort tooverwoord lijkt te zijn. De teekeningen, figuur en dier, zijn dus gedeeltelijk phantaisieën, en onge twijfeld zijn zij dat, met een zinnelijken, zelfs sadistischen inslag. Dat is bij Duitsche teekenaars niets zeldzaams, en evenmin is bij hen zeld zaam, dat zulk werk ongelijk van waarde blijkt. PLASSCHAERT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl