Historisch Archief 1877-1940
2808
De Groene Amsterdammer van 25 Februari 1933
15
Bankiers speechen!
C. A. Klaasse
Een berg die een muts baarde
De redevoeringen volgens de traditie door de
chairmen der Engelsche banken in het begin van het
jaar op de jaarlijksche algemeene vergadering uit
gesproken zijn sedert jaren in Londen een evene
ment dat geruimen tijd tongen en pennen in bewe
ging pleegt te brengen. Immers deze speeches be
palen zich er niet toe een droge opsomming te geven
van de in het afgeloopen jaar behaalde resultaten,
maar bevatten een vrij uitgebreid overzicht van
, -den algemeen economischen en f inancieelen toestand
, in en buiten Engeland, en vooral een weergave van
de persoonlijke visie der bankleiders op de actueele
problemen op dit gebied. Dit jaar zijn deze uit
latingen natuurlijk van destemeer belang omdat
immers Engeland nu ruim n en een kwart jaar
ervaring heeft opgedaan met een goudloozen stan
daard, zoodat men zich langzamerhand een oordeel
.kan gaan vormen over de gevolgen van het loslaten
van het goud in den herfst 1931, hetgeen verleden
jaar Februari nog nauwelijks mogelijk was.
Inderdaad vormt in alle speeches de huidige
situatie en de toekomst van de Engelsche valuta
n der voornaamste behandelde onderwerpen. Het
meest uitvoerig is deze kwestie uiteengezet door
MacKenna, den bekenden chairman van de Midland
Bank, die trouwens ook het meest radicaal en zelfs
agressief in zijn uitlatingen is. Vrijwel unaniem
waren de uitspraken voor zoover betreft de
wenschelijkheid om op korten termijn terug te keeren
tot den gouden standaard. Zoowel Goodenough,
Goschen als MacKenna verklaarden zich daartegen
terwijl Beaumont Pease van de Lloyd's Bank zich
,: op de vlakte heeft gehouden, zoo zelfs dat hij het
heele monetaire probleem vrijwel onbesproken
heeft gelaten. Goodenough en Goschen waren van
meening dat sooner or later" het pond weer ver
ankerd moet worden aan een solide basis, maar
even krachtig waarschuwen zij er tegen, een stabili
satie door te voeren wanneer men niet zoo goed als
zeker kan zijn dat de stabiliteit geen gevaar loopt.
Engeland is nog niet rijp om naar het goud terug
te keeren hoewel zij niet uitdrukkelijk zeggen
? dat zij de solide basis" die zij op den duur voor
de munt noodzakelijk-achten, in het goud willen
vinden, kan men uit den tekst duidelijk opmaken
dat zij niets beters weten te bedenken maar te
eeniger tijd zal dat moeten geschieden. Niemand
zal beter dan een bankier begrijpen dat een inter
nationale geldstandaard noodig is, en bovendien
kan de internationale handel niet blijvend
functioneeren met onstabiele valutaverhoudingen, aldus
Ooodenough.
Heel anders is de meening van MacKenna die
trouwens dit jaar de meest besproken speech heeft
geleverd, juist omdat daarin zooals gezegd nog al
extremiteiten worden beweerd en zelfs ernstig in
overweging worden gegeven. Ook hij is van
meeJiing dat voorloopig niet gedacht kan worden aan
«en terugkeer tot het goud, maar hij voegt daaraan
een geheel andere argumentatie toe dan de anderen:
,,unless and until it shows some reasonable prospect
of becoming a stable standard". Hier gaat het dus
niet om reserves ten aanzien van den prealabelen
terugkeer van het evenwicht in de Engelsche
finan?cieele verhoudingen, die de anderen als eisch stel
den, maar om de principieele fout, dat op het
oogenblik volgens MacKenna goud allerminst een sta
biele standaard is. En wanneer men de heele speech
verder doorleest dan moet men wel tot de conclusie
komen, dat hij dit niet een tijdelijk verschijnsel acht
doch dat er z.i. aan het goud als basis voor de munt
eenheid zooveel bezwaren kleven dat het nimmer
meer als uitsluitende basis voor monetaire stelsels
mag worden geaccepteerd. Tot nu toe is deze finan
cier over het verlaten van den gouden standaard
buitengewoon goed te spreken en de gevolgen voor
den economischen toestand van Engeland zijn naar
zijn meening onverdeeld gunstig geweest. Hij rele
veert met veel ophef de belangrijke verbetering in
de situatie van handel en bedrijf, en van de
staatsfinanciën in zijn land, terwijl ook de wijziging ten
gunste in de verhouding tusschen in- en uitvoer
wordt uitgebuit. We meet to-day in conditions
distinctly better than a year ago". Dienzelfden geest
ademen trouwens ook de andere speeches, vooral
die van Goschen. Maar MacKenna eischt aller ver
dienste van die verbetering op voor het goudlooze
geld. Hij constateert dat het aandeel van de landen
die den gouden standaard verlieten in den wereld
handel ia gestegen, dat in Engeland de bedrijvigheid
in déindustrie gunstiger is dan in Amerika, dat het
invoeroverschot in Engeland is verminderd. Alle
maal volkomen juist, en niemand zal ook willen
ontkennen dat de depreciatie van het pond tot dat
alles heeft bijgedragen. Wanneer men den arbeiders
zonder weerstand der vakvereenigingen, door ont
waarding van de munt spelenderwijs een loons
verlaging afdwingt, dan kan dat niet anders dan
den export ten goede komen. En dat de import er
door achteruit zal gaan is ook heel logisch. Evenals
het trouwens alleszins begrijpelijk is dat, indien
men door muntverval een schrap haalt door een
belangrijk deel van de staatsschuld, de budgetaire
moeilijkheden, althans voor een land waar de be
grooting zoo overbelast ismetdienschuldendienst,
aanmerkelijk minder worden.
Het is volkomen juist dat dit allemaal gevolgen
zijn van de ponddepreciatie, dat zal niemand
ontkennen, de andere speechers hebben het alleen
waarschijnlijk te penibel geacht om er de aandacht
op t* vestigen. Maar dat wil nog allerminst zeggen
dat deze gunstige gevolgen nu uitvloeisel zijn
van een muntstelsel zonder goudbasis. Immers
precies dezelfde consequenties zouden zijn voortge
sproten uit een devalvatie van net pond met onmiddel
lijke fixatie van een nieuwere, lagere goudbasis.
Al deze tijdelijke voordeelen kleven immers aan
de depreciatie, aan de beweging van de munt
waarde naar beneden, m.a.w. aan de verandering
van den wisselkoers, de verschuiving van de waarde
van de munt ten aanzien van andere munten, aan
de uitzonderingspositie dus, die de gedeprecieerde
valuta inneemt. MacKenna echter doet het voor
komen alsof de goudlooze muntstandaard op
zichzelf al dit moois tot gevolg heeft. Hij komt
daartoe door de stelling, dat de goudlooze valuta's
gebleken zijn veel stabieler te zijn dan de gouden
standaard-muntsoorten. Jarenlang hebben wij ge
dacht, aldus MacKenna, dat op goud gebaseerde
valuta's stabiel waren en goudlooze valuta's on
stabiel. Maar dat is er absoluut naast, want het
omgekeerde is het geval gebleken. De ware
muntstabiliteit immers beteekent stabiele koopkracht van
de munt, en nu zijn juist de prijzen sedert Engeland
den gouden standaard verliet in dit land veel
stabieler gebleken dan in de
gouden-standaardlanden, waar het indexcijfer nog belangrijk is
gedaald, terwijl het in Engeland ongeveer gelijk
bleef. Inderdaad, geeft hij toe. is er sprake van
wanorde op monetair gebied, waardoor mede de
internationale handel te lijden heeft, maar de
storende factor schuilt dit keer, in tegenstelling
van den monetairen chaos na. den oorlog, niet in de
munten die het goud loslieten, maar bij de valuta's
die nog aan het goud gekoppeld zijn. Na den
oorlog currencies had run away from gold, now
gold has run away from currencies". Waarbij hij
dan doelt op de sterke daling der prijzen in goud
uitgedrukt. Inderdaad moet volkomen worden
toegegeven dat de gouden standaard allerminst
bescherming geeft tegen fluctuaties in de waarde
van het geld ten aanzien der goederen. Maar
evenmin kan men zeggen dat de oorzaak van die
schommelingen ligt bij het goud, terwijl al evenmin
kan worden aangenomen dat diezelfde fluctuaties
niet zouden voorkomen bij goudlooze valuta's,
wanneer althans geen aanvaardbare basis voor
een of andere management" daarvan gevonden
zou worden. Terwijl toch die basislooze munten
nog het groote nadeel hebben een prooi van de
speculatie te kunnen worden, waardoor wel degelijk
de stabiliteit wordt aangetast door factoren inherent
aan de basis, of juist: de basisloosheid.
Met dat al, zal MacKenna tegenwerpen, is het
dan toch maar een feit dat de prijsindex in het
goudlooze Engeland in het laatste jaar zeer
weinig is veranderd, terwijl die in de goudlanden
met 15p(!t. en meer is teruggeloopen.
Dit is de voornaamste kracht van zijn betoog.
Het antwoord? Dat juist de val van het pond
een der voornaamste oorzaken van den prijsval
in de goudlanden is geweest! ! Engeland was
een zoo belangrijke kooper op de markt van een
groot aantal der voornaamste basisproducten dat,
toen de daling van de valuta viel op een moment
dat de wereldmarkt vrijwel volkomen gedesor
ganiseerd was en de prijzen uiterst labiel, het
pond de goudprijzen" omlaag sleepte. Als in
1928 in een evenwichtige markt de pondenval
zou zijn gekomen, dan zou waarschijnlijk alles
heel anders zijn uitgepakt. Mac Kenna ontkent
ten eenen male, dat de pondenval van invloed
zou zijn geweest op de prijzen in dégoudlanden.
Schamper merkt hij op, dat immers in elk land
het prijsniveau wordt beheerscht door de hoeveel
heid geld beschikbaar om onmiddellijk uit te
geven en de beschikbare goederen in verhouding
tot elkaar. De meest naïeve versie van de
quantiteitstheorie, die gevolgd wordt door een tweede
enormiteit: ,,price-levels affect exchange rates,
but exchange rates have little effect on
pricelevels." En die uitlating, dat het prijsniveau elders
nimmer eenigen invloed zou kunnen ondergaan
van Engelsche verhoudingen, wordt dadelijk ge
volgd door de mededealing dat het prijsniveau in
Engeland van het grootste belang is voor de wereld
door het feit dat Engeland zulk een belangrijk
verbruiker is ! Als de sterlingprijzen omhoog gaan
is het gevolg ,,to stimulate demand" zoodat ook
in de goudlanden de prijzen stijgen. Een buiten
gewoon consequente redeneering dus ! Nu kan
Engeland ineens wel de wereldprijzen beïnvloeden,
naar boven gaat die invloed blijkbaar wel, naar
beneden niet. Het schijnt bovendien niet bij Mac
Kenna op te komen, dat het opvoeren van het
prijsniveau in Engeland wel eens tot evenredige
depreciatie van het pond kan leiden, en
dan blijven de goudprijzen onveranderd. Maar
bovendien, wat blijft er nu van de veel ge- *
prezen stabiliteit van het sterlingdevies zie den
onveranderden prijsindex over wanneer nu
plotseling weer de wenschelijkheid wordt uitge
sproken, dat Engeland zijn prijspeil opvoere.
Want dat doet deze weinig-conservatieve bankier !
Onomwonden spreekt hij zich uit voor inflatie,
liefst gecontroleerd" maar zoo noodig zonder
controle. Nu heeft tenslotte iedereen het recht
er een eigen meening op na te houden, maar waar
om er dan niet ronduit voor uitgekomen, en
middelen aangeprezen, waardoor tenminste het
doel bereikt kan worden? MacKenna durft die con
sequentie blijkbaar niet aan; hij komt met het
tamme voorstel om de easy-money-policy" nog
wat ts accentueeren en vooral door
open-markt-operaties van de centrale bank de geldmarkt te
verruimen. Nu hebben toch de laatste paar jaren
voldoende geleerd, dat men althans in depressietijd
er daarmee niet komt. MacKenna beweert wel
dat men tot nu toe veel te schuchter is geweest
bij de goedkoop-geld-politiek, maar hoe het beter
zou moeten geeft hij niet aan. Wil men meer geld
in het verkeer persen, dan is dat onder de huidige
omstandigheden alleen maar mogelijk door de
regeering dat te laten uitgeven, hetzij tot dekking
van het gewone budget, hetzij voor den
buitengewonen dienst voor de financiering van
overheidsvverken. Als men voor inflatie is, dan heeft men hier
een middel bij uitnemendheid. Maar voor die
eerlijkheid schrikt MacKenna terug !
Het is gezond af en toe eens met
haarstraubende" ideeën te komen, dat bewaart ons voor
inslapen, maar dan moet men niet aankomen met
een verhaal zoo verward en vol tegenspraak, en
met tenslotte zoo neo-conservatieve voorstellen
als MacKenna. Deze berg baarde een muis.. . .