De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 11 maart pagina 17

11 maart 1933 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2910 De Groene Amsterdammer van 11 Maart 1933 17 Schilderkunst Chabot, bij van Lier te Amsterdam De Rotterdainsche beeldhouwer, schilder en teekenaar Chabot heeft bij van Lier n beeld, een paar schilderijen en'een reeks teekeningen. Het beeld, in hout, lijkt mij de zuiver ste Chabot; de teekeningen en schil derijen vertoonen sterk een invloed van Permeke, maar tevens een invloed van dezen Vlaamschen schilder, dien Chabot reeds aan het verwerken is, wanneer ik dat juist zie. Chabot's teekeningen zijn toch allerlei ele menten vreemd, die Permeke bloedeigen zijn. De groote spanningen in de teekeningen door Permeke maken het dezen mogelijk den vorm zeer persoonlijk te behandelen, want altijd wordt die vorm innerlijk gesteund, en deze innerlijk gesteunde vorm leeft op elke plek in elk volumen. Dat doen bij Chabot niet alle voïumina, de spanning is onmiddellijk minder, ter wijl toch de neiging bij Chabot een on geveer gelijkgericht vormenspel te geven voor iedereen onmiskenbaar is. De vraag is daar-na te stellen, wat drijft den talentvollen Chabot dan tot het gaan van n richting, die hem niet tot het eigen doel kan voeren? Ten eerste is Chabot, een teedere natuur, overweldigd door Per meke. Dat kon voor hem den dood beteekenen van zijn persoonlijkheid. Ik neem niet aan, dat wij Chabot aan deze fout zullen zien ster ven. Maar wat kan hem nog meer daartoe drijven, tot dit, toch op eigen trant nog, nabootsen? Een gevoel van noodzaak het eigen volu men te verstevigen, een gevoel van het gevaar, eigen aan d'eigen teederheid. Ik geloof, dat dat gevoel niet te onderschatten is; Chabot is bezig aan een kuur een grooter volume intensief te kunnen geven; sterker ruggestreng zoekt hij voor d'eigen uitingen. Is dat zoo, dan is het gevaar voor Chab'ot van voorbij gaanden aard; dan kan de kuur hem winst brengen; hij is dan in een overgangs toestand. Ik hoop en geloof, dat hij daarin inderdaad zich bevindt en ben in af wachting van, wat komen gaat.. .. Wat deze tentoonstel ling zelve aangaat, in het eer ranke houten beeldje is niets van Permeke, noch in den kop, noch in het lichaam. Van de teekeningen noem ik het Paardje (als kleur en als uitdrukking). Dit Paardje (2) is beter dan het Paard No. 3, te week-naturalistisch, wat ietwat ook schuilt in den Stier (No. 11). Van de figuurteekeningen kan ik meestal alleen sommige détails prijzen (ge ziet daar het verschil reeds tusschen den aard van Permeke en van Chabot). Van de vrouwen in den broodwinkel (4) is de vrouwekop en-face te loven: van de vischvrouw (5) de visch; van de moeder en kind (9) de oogen der moeder.Waar in een werk de stemming uit het zwaar-tragische gaat (is dat tragische Chabot wel zeer eigen?) naar het eer komische, daar ziet ge wellicht het verschil , tusschen beider teeke- W. C- J ? ningen het zekerst; er is dan bij Chabot geen ironie. Het stilleven bij Gondstikker, A'duni I Wanneer ik ten eerste een algemeene opmerking wil neerschrijven over deze tentoonstelling, waaraan toch vele moeiten werden besteed, dan is het deze, dat ik grooter be perking van het aantal werken gaarne gezien had. Dat had ongetwijfeld een sterker, meer overtuigende ver zameling gegeven. Een groote massa op te hoopen, ik weet het, is een fout, die ge haast overal vindt, en toch tien zeer sterke schilderijen bij een overtuigen meer dan dertig sterke en gemiddelde en zwakke. Ik meen dan ook, dat de helft der werken zeker onuitgestald had kunnen blij ven, en dat de tentoonstelling dan in verhouding veel meer aan aanzien, aan deftigheid had gewonnen. Ver scheidenheid is goed maar alleen ver scheidenheid van krachtigste per soonlijkheden. Ik zal verder deze schilderijen niet oekonomisch bezien (waarom b.v. de schilders gewoonlijk slechter eten dan de rijkaards) ik zal ze niet philosophisch aankijken (een philosophisch inzicht is geen aesthetisch zicht) ik zal ze niet in groepen verdeelen en in onderverdeelingen (ieitelijk zijn er maar twee groepen altijd en steeds) ik zal de werken niet in details uiteen rafelen en in den trant van Bremmer pasklaar maken vcor dainesleerlingen, die het schilderijtje van zijn zoon (dat hier niet hoorde) mooier vinden dan de Cézanne's ik zal deze schilderijen (hoe ouderwetsch !) op picturale hoedanigheden keuren, en niet b.v. naar politieke dogmata (politieke stelsels zijn zeer tijdelijk!). Ik zal (hoe gewoon!) zeggen wat in iedere kamer (wat gemakkelijk) mij trof en waarom. In kamer n trof mij een groot getal werken, Twee der werken daar staan op den naam van Hercules Seghers; het eene met een vraagteeken. Dat vraagteeken moest wel bij n der twee staan; 284 is tegenover 285 (de roode kool enz.) gansch rul en gansch anders Chabot Cambier v. Nooten, Kloveniersburgwal geschilderd. No. 284 is zinnelijk-breed tegenover de praecisiteit van 285; ge zoudt 284 ook lyrisch kunnen noemen tegenover 285. dat eer straf objectief is in vergelijking. De Velazquez is een normaal schilderij van een meester, wien het realisme nooit een zekeren zwier ontnam; de 1(327 gedateerde Vanitas uit de Leidsche School (?) is bovenal om don foliant enz. te roemen. Het stilleven van Pieter Brueghel den oude, vermoedelijk niet bij Breda geboren, heeft voor mij ve lerlei bekoring in zijn eenvoudige kracht (zie b.v. ook het mes). De toeschrijving is van Friedlander, en dat beteekent iets, al maakt het bij mij niet allen twij fel dood omtrent den schilder. De Pieter Aertsen is in de rooden mij zonder charme, het werk van den monogrammist ITs daarentegen oen sober en sterk schilderij. Van de werken in AY< nier ticee noem ik ten eerste Kembrandt's werk: de Pauwen. Om de vogels noem ik dit; niet om het volgens mij er later in^'cschilderd. in allen gevalle niet door Hom brandt erin geschilderd. figuurtje (verschil iri innerlijken stijl!). Verder wil ik hier 254 (Schaal met noten enz.) van llubert van Kavesteyn niet vergeten, noch Jan Fijt's Jachtbviit (weten de .Hollan ders wel wat die Jan Fijt is?), noch S. van Huysdael's schot d met mosselschelpen, noch zijn mand met dood gevogelte (kleur !) noch het te hoog Kunstzaal van Lier gehangen werk van A. Leemans, de vogelkooi; een werk, dat, wanneer er scherper geschift was, zooals ik wenschte, ik zeker zou hebben be houden. PLASSCHAERT W. C'. .T. i'ambicr van Xooten in de Ateliers voor Iliniifiihuiskuiist, Amsterdam. Mej. Cambier van Nooten's kunst is or een van distinctie en beschaving wat in deze tijden, nu men deze dingen als te uitsluitend, zoowel in de kunst als op andere gebieden des levens, als overwonnen standpunten eri aestheticismen definieert, al meer en meer een zeldzaam verschijnsel wordt. Vi talistische kreten en schreeuwen krampachtige geresorveerdhedon, aan stellerige demonstratieve soborhedon en wat al niot kwamen over een groot deel van de kunstzinnige linie in de plaats voor de rustige ingetogenheid die allerminst zonder kracht of ka rakter behoeft t o zijn, waarmede een voornaam talent zich in het werk openbaart. Rustige ingeto. onheld en distinctie kan. aan den anderen kaïil zeei' zeker verloopoii in iet of wat: levenloozon goeden smaak zonder meer on in haar .schilderwerk, dat voor het grootste deel uit bloemstülevens be staat, is .Moj. Cambier niet altijd aan dit govaar ontkomen. Consciëntieus, maar dan met 0011 conscientiousheid die allerminst het vrijuit stroomen dei' gevoelens bolot, is het grafisch werk van do kunstoitaiv.s waarin zij haar talent hot best on hot volledigst tot uiting brengt en waa. van ik do litho's op hun beurt nog weer boven do tookoriingon en houtsneden stol. Onder do teekeningen vindt men tenslotte oen aantal knappe reisnoti ties uit Corsica, zooals men onder de houteneden oen aantal knappe dier studies aantreft. A. K. VAN DEN TOL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl