Historisch Archief 1877-1940
pungel op den nek
M. J. Sanders
Teekenlngen Rachel Pellekaan
i* k
Alle deskundigen ter oeconomie
in Genève zijn het er over eens, dat
de groeiende malaise en krisis een
direkt gevolg wjn van de steeds
hoogere tarief barrières tusschen de
volkeren,1 van de, tot in het krank
zinnige opgedreven in- en uitvoerende
rechten. Terwijl echter de heeren
diplomaten in het buitenland de passie
prediken houden echter de heeren
die hier binnen in het kleine
achterkamertje der eerzame
kruidenierzaak zitten, zich bezig met het
toepassen hunner ideeën in de praktijk,
of, zooals men het anders zou kunnen
uitdrukken, met het verlagen der
levensmiddelenprijzen in Diritschland.
Zitten is trouwens een groot woord
en hoogstens van toepassing op den
kruidenier zelf, zijn vrouw en zijn
dochter en een stuk of vijf jonge
kerels om de tafel, de anderen hangen,
half slapend, achterover in hun stoelen
of liggen op den grond met een rugzak
onder het hoofd en een deken om de
beenen.
Als ik binnenkom krabbelt, dicht
bij de haard, een van hen half om
hoog en blijft, met den elleboog op de
vloer gesteund en het hoofd leunende
tegen den schoorsteenmantel, wan
trouwend naar me kijken. Ook de
blikken der anderen geven mij den
indruk alsof ik weer aan de groene
tafel zit, tegenover een kollege exami
natoren.
Terwijl de vrouw thee inschenkt met
kandysuiker, tracht ik er zoo on
schuldig mogelijk uit te zien en neem
ondertusschen de types op die mij
aanstaren. De meesten zullen niet
ouder dan een 24, 25 jaar zijn, enkelen
hebben breede open boerengezichten
en de lichaamsbouw van reuzen,
anderen zijn eerder fijn gebouwd als
H .B.S'ers, de jongen tegenover mij, met
grijs fluweelen kiel en ritssluiting
heeft een fijnbesneden aristokratisch
gezicht waarover een licht waas van
melancholie ligt. Allen zijn netjes ge
kleed, met een zekere neiging naar
het sportieve, aan den wand hangen
hun blauwe Duitsche petten met
zwart leeren klep, sokken en sok
ophouders zitten over de broek heen,
en de schoenen, meest zware kasten
maar toch ook wel gewone molières
of fietsschoenen zijn met een stuk
touw vaster gesnoerd om de beenen.
Zóó, zegt een van de jongens,
een blonde kerel met een breed gouden
trouwring aan de zware werkhand,
dus jij wou wel een keer met ons over
de grenzen?
Graag, is mijn antwoord.
In het zwijgen dat volgt zingt de
radio een sentimenteel Duitsch liedje
en de klok tikt bescheiden boven een
paar gipsen engeltjes en het thee
tafeltje met Japansche kopjes. De
wijzers van de klok staan kwart over
twaalfen.
Als het gesprek weer inzet gaat het
over alles behalve de hoofdzaak waar
voor ik ben gekomen. De jongens
spreken een mengsel van plat-Duitsch
en plat-Hollandsch dat ik nauwelijks
verstaan kan. Pas wanneer we op
Hoogduitsch overgaan is er sprake van een
wederkeerig begrijpen. Ze vragen mij
wat ik denk van Hitler.
Agitator als ik nu eenmaal ben
wind ik mij op en begin te betoogen.
De jongens cp de vloer zijn wakker
geworden en luist eren .Blijkbaar maken
mijn woorden een goeden indruk.
Wir sind ja alle bei'der K.P.D.,
genosse, nur er steht noch drauszen.
Er," een zwaar type van
slagersknecht, met, op een klein kuif je na,
kort geknipte haren, grinnikt:
Ich würde nur sagen, wenn déY
Hitler bleiben will dann musz es
doch schon et was tun f r die
Arbeiterklasse. Aber von dem Jungsturm und
der S.A. hab ich mich doch schon
lange losgesagt nicht ?
Klar, zeggen de anderen, sonst
kamste ja nicht mit uns.
Ik belijd rog eens mijn felle anti
pathie tegen Hitler.
Also Genossen?
Het is zichtbaar dat ze nog
aa.rzelen. Zie je kameraad, het is een
verdomd gevaarlijk grapje. Hier, onze
Tjabo, hij wijst op de jongen met het
grijs fluweelen hemd naast hem, is
eergisteren veroordeeld tot 3 maanden
en 19000 Mark boete tegen 200 Mark
per dag af te zitten. Zijn makker
kreeg 12 maanden met direkte
gevangenname wegens kans op vluchten.
Dat geldt voor jou ook als buiten
lander.
En mij, zegt', een jongen rechts
van me, hebben ze dwars door mijn
klauw heen geschoten, hier, je kan
nog de blauwe streep zien. We hebben
de kogel zelf met een scheermesje
weggesneden en toen uitgebrand met
gloeiend ijzer. Naar een dokter
toeloopen is gekkenwerk, dan ga je zoo
de kast in.
De vorige week hebben we
anderhalf uur in het kanaal gezeten,
tot de nek in het water, met de zak
boven onze hoofden. Als we door
het veen moeten krijg je pooten als
een olifant van de modder. We
gaan dwars over het land, over sloten
en greppels en soms tot de knieën
door het water, je pak is ook zoo
naar de bliksem, als we vluchten
moeten kunnen we ons niet om je
bekommeren en sta je alleen in de
polder. Hoe wil je dan weel' naar huis
toe kommen?
In mijn hoofd overwoog ik snel hun
argument-en.
Ik geloof dat ik me er wel uitred,
jongens. Ik heb mijn pas en
journalistenpapiereir bij me, bovendien
schrijf ik meteen een kaartje aan de
redaktie dat als bewijs kan dienen.
Wat die kogels betreft, dat gevaar is
voor mij niet grooter dan voor jullie
en over mijn kleeren zal ik een
pyama aantrekken. Voor verraad
hoef je niet bang te zijn, ik ken im
mers niet eens jullie namen !
En als er dan in eens onder weg
nog een revolver voor den dag komt
en het handen hoog" is, meent de
vroegere S.A.-man?
Op dat oogenblik is het 12 uur
Duitsche tijd en de radio speelt
Deutschland Deutschland ber alles.
Onwillekeurig vloek ik. Zet toch ver
domme dat beroerde ding stil. De
jongens lachen: Een van hen trekt de
stop uit.
Vooruit dan maar, zegt de
blonde reus, je moet het zelf weten.
En, tegen den ander, voor n
man zijn we toch zeker al zoo niet
bang met zijn tienen. Alleen dat
journalistensmoesje zou ik maar niet
te erg op rekenen. Ook al draag je
geen zak, dan veroordeelen ze je nog
als lid van een bende. Maar dat is
jouw zaak, wij zullen de risiko nemen.
Nu de kogel eenma.al door de kerk
is wordt ook het gesprek vrijer. De
tijd van vertrek is bepaald op twee
uur 's nachts, in den tijd die overblijft
komen nu ook boerenjongens, citroen
en een fleschje Voorburg op tafel.
Dat zijn zoo de kosten die aan het
bedrijf vastzitten, merkt de kruidenier
op. En dan krijgen de jongens alles
ook nog voor lagere prijzen. Reken
maar niet dat het een lolletje voor
ons is. Nooit kan je van huis af.
lederen nacht tot een uur of twee
opblijven. Altijd volk over de vloer,
soms met een 40, 50 man tegen
woordig dat ze ook in de voorkamer
over de vloer liggen en boven op
zolder.
Ja, de kruidenier is te beklagen !
De jongens maken overigens van zijn
gastvrijheid geen misbruik, het blijft
bij een kopje thee en een of twee
borrels. Later koopen ze dan in het
kleine winkeltje nog een paar reepen
kwatta, een sinaasappel en een rolletje
pepermunt tegen het hoesten. Van
de vrouw krijgen ze allemaal een
dubbele reep brood mee met een
stuk rookvleesch er tusschen. Tegen
de Kohldampf.
Overigens is het gesprek heelemaal
niet bijzonder of spannend. Van
jagerslatijn is geen sprake. Niemand
heeft het over achtervolgingen, truks,
listen, gevaren. Altijd, weer draaien
hun woorden om het zelfde onder
werp: de ondersteuning, de
werkeloosheid. Altijd weer is het ook
dezelfde geschiedenis: Molenaars
knecht, vader, twee broers en hij zelf
al 3 jaar zonder arbeid. Metselaar,
al twee jaar zonder werk, afgezien
van een paar maanden als reiziger
op provisie. Metaalbewerker, nooit
gewerkt sinds hij van de
ambachtschool kwam in Emmen, geen onder
steuning omdat zijn moeder een klein
pensioen heeft. Landarbeider met
vrouw en drie kinderen, 9 mark in de
week ondersteuning, 9 mark in de
maand bedraagt de huur van de
woning. En op ieder verhaal het
zelfde refrein. Wenn die Grenze
nicht ware, so konnte man \errecken.
Nu komen ze nog een 2 of 3
keerin de week over en maken dan, als het
goed gaat een 20 Mark winst op hun
waren. Gaat bet niet goed, en moeten
ze de zakken wegwerpen, dan ver
liezen ze zoo'n keer een 40 gulden en
moeten hun jas in pand geven om
nieuwe waren te krijgen. Und der
Konkurenz wird immer schlimmer.
Es werden jetzt jeden Abend ungefahr
hundert Mann ber die Grenze gehen.
Naar mate het later wordt komen
er in het gesprek steeds grooter gaten.
De jongens aan de tafel geeuwen.
Die op de vloer zijn opnieuw in slaap
gevallen. Alleen de jongen met het
bleeke gezicht kijkt telkens zenuw
achtig naar de klok: Es ist Zeit.
Genossen.
En het is tijd. Hoewel niemand de
aanvoerder is (de groepen vormen zich
naar ik hoor eiken avond opnieuw
uit andere, toevallige leden) staan
allen op alsof er een signaal was ge
geven; de, 30 pond zware, rugzakken
worden aangebonden, de kruidenier
waagt zich, in zijn hemdsmouwen.
vooruit orn te zien of de straat vrij is
en even later loopen wij in een lange
rij, man achter man langs de slapende
huizen van het stadje. In het bleeke
licht van een lantaren zie ik een bordje
met het, zelfs voor Charivarius on
begrijpelijke opschrift: ,.Slechts ter
bede te betreden weg, Rijkswater
staat," deze weg echter betreden wij
ongebeden, dan gaat het scherp links
tusschen de huizen door, den volkomen
nacht in. Achter me sist een
fluisterstem: bukken.
Ik buk mij, herinner me een
artikel over de lichtgevoeligheid van
ons netvlies en wenschte tegelijk
die lichtgevoeligheid tien keer grooter
om te kunnen waarnemen waai'
de grijs schemerende zak is ge
bleven van mijn voorman die plotse
ling in een donkere kuil schijnt te zijn
verzonken. Even later glij ook ik
de helling van die zelfde kuil af, mijn
voeten tasten de beijzelde plank over
een -slootje, wij slingeren ons ergens
beneden langs ««n hek over de vaart
heen, onder onze voeten kraken asch
en sintels van het emplacement der
trambaan, op onze teerren loopen we
over een bruggetje, dan beneden langs
de berm van eeri dijk tot liet donkere
gevaai-te voor ons opduikt, van een
molen. Wachten.
( Vervolg op pag. 18)