De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 25 maart pagina 17

25 maart 1933 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

pungel op den nek M. J. Sanders Teekenlngen Rachel Pellekaan i* k Alle deskundigen ter oeconomie in Genève zijn het er over eens, dat de groeiende malaise en krisis een direkt gevolg wjn van de steeds hoogere tarief barrières tusschen de volkeren,1 van de, tot in het krank zinnige opgedreven in- en uitvoerende rechten. Terwijl echter de heeren diplomaten in het buitenland de passie prediken houden echter de heeren die hier binnen in het kleine achterkamertje der eerzame kruidenierzaak zitten, zich bezig met het toepassen hunner ideeën in de praktijk, of, zooals men het anders zou kunnen uitdrukken, met het verlagen der levensmiddelenprijzen in Diritschland. Zitten is trouwens een groot woord en hoogstens van toepassing op den kruidenier zelf, zijn vrouw en zijn dochter en een stuk of vijf jonge kerels om de tafel, de anderen hangen, half slapend, achterover in hun stoelen of liggen op den grond met een rugzak onder het hoofd en een deken om de beenen. Als ik binnenkom krabbelt, dicht bij de haard, een van hen half om hoog en blijft, met den elleboog op de vloer gesteund en het hoofd leunende tegen den schoorsteenmantel, wan trouwend naar me kijken. Ook de blikken der anderen geven mij den indruk alsof ik weer aan de groene tafel zit, tegenover een kollege exami natoren. Terwijl de vrouw thee inschenkt met kandysuiker, tracht ik er zoo on schuldig mogelijk uit te zien en neem ondertusschen de types op die mij aanstaren. De meesten zullen niet ouder dan een 24, 25 jaar zijn, enkelen hebben breede open boerengezichten en de lichaamsbouw van reuzen, anderen zijn eerder fijn gebouwd als H .B.S'ers, de jongen tegenover mij, met grijs fluweelen kiel en ritssluiting heeft een fijnbesneden aristokratisch gezicht waarover een licht waas van melancholie ligt. Allen zijn netjes ge kleed, met een zekere neiging naar het sportieve, aan den wand hangen hun blauwe Duitsche petten met zwart leeren klep, sokken en sok ophouders zitten over de broek heen, en de schoenen, meest zware kasten maar toch ook wel gewone molières of fietsschoenen zijn met een stuk touw vaster gesnoerd om de beenen. Zóó, zegt een van de jongens, een blonde kerel met een breed gouden trouwring aan de zware werkhand, dus jij wou wel een keer met ons over de grenzen? Graag, is mijn antwoord. In het zwijgen dat volgt zingt de radio een sentimenteel Duitsch liedje en de klok tikt bescheiden boven een paar gipsen engeltjes en het thee tafeltje met Japansche kopjes. De wijzers van de klok staan kwart over twaalfen. Als het gesprek weer inzet gaat het over alles behalve de hoofdzaak waar voor ik ben gekomen. De jongens spreken een mengsel van plat-Duitsch en plat-Hollandsch dat ik nauwelijks verstaan kan. Pas wanneer we op Hoogduitsch overgaan is er sprake van een wederkeerig begrijpen. Ze vragen mij wat ik denk van Hitler. Agitator als ik nu eenmaal ben wind ik mij op en begin te betoogen. De jongens cp de vloer zijn wakker geworden en luist eren .Blijkbaar maken mijn woorden een goeden indruk. Wir sind ja alle bei'der K.P.D., genosse, nur er steht noch drauszen. Er," een zwaar type van slagersknecht, met, op een klein kuif je na, kort geknipte haren, grinnikt: Ich würde nur sagen, wenn déY Hitler bleiben will dann musz es doch schon et was tun f r die Arbeiterklasse. Aber von dem Jungsturm und der S.A. hab ich mich doch schon lange losgesagt nicht ? Klar, zeggen de anderen, sonst kamste ja nicht mit uns. Ik belijd rog eens mijn felle anti pathie tegen Hitler. Also Genossen? Het is zichtbaar dat ze nog aa.rzelen. Zie je kameraad, het is een verdomd gevaarlijk grapje. Hier, onze Tjabo, hij wijst op de jongen met het grijs fluweelen hemd naast hem, is eergisteren veroordeeld tot 3 maanden en 19000 Mark boete tegen 200 Mark per dag af te zitten. Zijn makker kreeg 12 maanden met direkte gevangenname wegens kans op vluchten. Dat geldt voor jou ook als buiten lander. En mij, zegt', een jongen rechts van me, hebben ze dwars door mijn klauw heen geschoten, hier, je kan nog de blauwe streep zien. We hebben de kogel zelf met een scheermesje weggesneden en toen uitgebrand met gloeiend ijzer. Naar een dokter toeloopen is gekkenwerk, dan ga je zoo de kast in. De vorige week hebben we anderhalf uur in het kanaal gezeten, tot de nek in het water, met de zak boven onze hoofden. Als we door het veen moeten krijg je pooten als een olifant van de modder. We gaan dwars over het land, over sloten en greppels en soms tot de knieën door het water, je pak is ook zoo naar de bliksem, als we vluchten moeten kunnen we ons niet om je bekommeren en sta je alleen in de polder. Hoe wil je dan weel' naar huis toe kommen? In mijn hoofd overwoog ik snel hun argument-en. Ik geloof dat ik me er wel uitred, jongens. Ik heb mijn pas en journalistenpapiereir bij me, bovendien schrijf ik meteen een kaartje aan de redaktie dat als bewijs kan dienen. Wat die kogels betreft, dat gevaar is voor mij niet grooter dan voor jullie en over mijn kleeren zal ik een pyama aantrekken. Voor verraad hoef je niet bang te zijn, ik ken im mers niet eens jullie namen ! En als er dan in eens onder weg nog een revolver voor den dag komt en het handen hoog" is, meent de vroegere S.A.-man? Op dat oogenblik is het 12 uur Duitsche tijd en de radio speelt Deutschland Deutschland ber alles. Onwillekeurig vloek ik. Zet toch ver domme dat beroerde ding stil. De jongens lachen: Een van hen trekt de stop uit. Vooruit dan maar, zegt de blonde reus, je moet het zelf weten. En, tegen den ander, voor n man zijn we toch zeker al zoo niet bang met zijn tienen. Alleen dat journalistensmoesje zou ik maar niet te erg op rekenen. Ook al draag je geen zak, dan veroordeelen ze je nog als lid van een bende. Maar dat is jouw zaak, wij zullen de risiko nemen. Nu de kogel eenma.al door de kerk is wordt ook het gesprek vrijer. De tijd van vertrek is bepaald op twee uur 's nachts, in den tijd die overblijft komen nu ook boerenjongens, citroen en een fleschje Voorburg op tafel. Dat zijn zoo de kosten die aan het bedrijf vastzitten, merkt de kruidenier op. En dan krijgen de jongens alles ook nog voor lagere prijzen. Reken maar niet dat het een lolletje voor ons is. Nooit kan je van huis af. lederen nacht tot een uur of twee opblijven. Altijd volk over de vloer, soms met een 40, 50 man tegen woordig dat ze ook in de voorkamer over de vloer liggen en boven op zolder. Ja, de kruidenier is te beklagen ! De jongens maken overigens van zijn gastvrijheid geen misbruik, het blijft bij een kopje thee en een of twee borrels. Later koopen ze dan in het kleine winkeltje nog een paar reepen kwatta, een sinaasappel en een rolletje pepermunt tegen het hoesten. Van de vrouw krijgen ze allemaal een dubbele reep brood mee met een stuk rookvleesch er tusschen. Tegen de Kohldampf. Overigens is het gesprek heelemaal niet bijzonder of spannend. Van jagerslatijn is geen sprake. Niemand heeft het over achtervolgingen, truks, listen, gevaren. Altijd, weer draaien hun woorden om het zelfde onder werp: de ondersteuning, de werkeloosheid. Altijd weer is het ook dezelfde geschiedenis: Molenaars knecht, vader, twee broers en hij zelf al 3 jaar zonder arbeid. Metselaar, al twee jaar zonder werk, afgezien van een paar maanden als reiziger op provisie. Metaalbewerker, nooit gewerkt sinds hij van de ambachtschool kwam in Emmen, geen onder steuning omdat zijn moeder een klein pensioen heeft. Landarbeider met vrouw en drie kinderen, 9 mark in de week ondersteuning, 9 mark in de maand bedraagt de huur van de woning. En op ieder verhaal het zelfde refrein. Wenn die Grenze nicht ware, so konnte man \errecken. Nu komen ze nog een 2 of 3 keerin de week over en maken dan, als het goed gaat een 20 Mark winst op hun waren. Gaat bet niet goed, en moeten ze de zakken wegwerpen, dan ver liezen ze zoo'n keer een 40 gulden en moeten hun jas in pand geven om nieuwe waren te krijgen. Und der Konkurenz wird immer schlimmer. Es werden jetzt jeden Abend ungefahr hundert Mann ber die Grenze gehen. Naar mate het later wordt komen er in het gesprek steeds grooter gaten. De jongens aan de tafel geeuwen. Die op de vloer zijn opnieuw in slaap gevallen. Alleen de jongen met het bleeke gezicht kijkt telkens zenuw achtig naar de klok: Es ist Zeit. Genossen. En het is tijd. Hoewel niemand de aanvoerder is (de groepen vormen zich naar ik hoor eiken avond opnieuw uit andere, toevallige leden) staan allen op alsof er een signaal was ge geven; de, 30 pond zware, rugzakken worden aangebonden, de kruidenier waagt zich, in zijn hemdsmouwen. vooruit orn te zien of de straat vrij is en even later loopen wij in een lange rij, man achter man langs de slapende huizen van het stadje. In het bleeke licht van een lantaren zie ik een bordje met het, zelfs voor Charivarius on begrijpelijke opschrift: ,.Slechts ter bede te betreden weg, Rijkswater staat," deze weg echter betreden wij ongebeden, dan gaat het scherp links tusschen de huizen door, den volkomen nacht in. Achter me sist een fluisterstem: bukken. Ik buk mij, herinner me een artikel over de lichtgevoeligheid van ons netvlies en wenschte tegelijk die lichtgevoeligheid tien keer grooter om te kunnen waarnemen waai' de grijs schemerende zak is ge bleven van mijn voorman die plotse ling in een donkere kuil schijnt te zijn verzonken. Even later glij ook ik de helling van die zelfde kuil af, mijn voeten tasten de beijzelde plank over een -slootje, wij slingeren ons ergens beneden langs ««n hek over de vaart heen, onder onze voeten kraken asch en sintels van het emplacement der trambaan, op onze teerren loopen we over een bruggetje, dan beneden langs de berm van eeri dijk tot liet donkere gevaai-te voor ons opduikt, van een molen. Wachten. ( Vervolg op pag. 18)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl