De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 1 april pagina 13

1 april 1933 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

H.Carpentier Alting enGeorgette Hagedoorn Dramatische kroniek Henrik Scholte Dreyer's ,,Eindexamen" hij de Amsterdamsclie Tooneelvereeniging Als er in zake het tooneel zooiets bestaat als een Hollaudsche smaak, dan pleegt deze zich toch gemeenlijk in negatieven zin te uiten: geen Fransche liflafjes en geen Duitsche vuilnisbelt. Met andere woorden: een hartig probleem, mits het binnen, de goede grenzen blijft. Die eigenaardige, ietwat philistreuze, blanke, maar geenszins oneerlijke smaak, die het succes van een tooneelstuk kan garandeeren van Tilburg tot Groningen, is een object, waarmee onze zeer be hoedzaam geworden tooneelgezelschappen nog veel meer ploeteren dan met hun eigen, toch reeds min of meer aan een illusoiren kapstok gehangen idealen. Die smaak te treffen is het groote kansspel der leiders, die er een zekeren slag van hebben, of te hoog óf (veel vaker) te laag te mikken. Wanneer er dan ineens een stuk tusschendoor komt, waarvan op de voorhand nu juist niet al te veel verwacht kon worden, een stuk, dat in geen enkel opzicht den schijn heeft, bewust te willen behagen en zich daar voor desnoods met huid en haar te verkoopen, wanneer nu zulk een stuk blijkens een werkelijk ongehoorde, in bewogen stilte en rumoerigen bijval merkbare reactie onder het publiek toch een vol treffer is.... niet alleen bij de laatste getrouwen, die tooneelminnaars heeten, maar bij het publiek van Jan, Piet en Klaas in Nederland, dan inder daad zou men zich in z'n arm willen knijpen en afvragen: droom ik, of bloeit het tooneel in Neder land? Het is uit de lucht komen vallen, dit schooljon gensdrama van Dreyer (want het oude, teere Ze ventien", dat eens door Boyaards opgevoerd werd, was men al weer lang vergeten). En menigeen, die het zag komen vallen, zal wel met mij gedacht hebben: och, zoo'n drama, dat Reifeprüfung" heet, zal wel weer naar het gebruikelijke recept Sexualnot" met een beetje litteratuur zijn, gespeeld door acteurs met oude gezichten boven korte broekjes, als destijds de plaatjes van Braakensiek. Maar ziehier nu het tegendeel van Bruckner (om van Lampel maar niet eens te spreken, waar ons publiek Bruckner al afwees): geen worst van abnormaliteiten, geen half woord, ten volle ver? staan. Maar een frank en eenvoudig stuk onder jonge menschen, tienmaal de kracht van Young CHAMPAGNE K RU G 6 CO REiMS IN KWALITEIT AAN DE SPITSJ AOtNTEN F ON NES 5, ZOON GRONINGEN Woodley", tienmaal opener in zijn constellatie dan de knappe, maar deprimeerende asyls voor toe komstige wrakken, die Bruckner bijeenbracht. Dreyer ontwikkelt een heel gewoon geval, dat op elke school zou kunnen voorkomen en wie weet hoevaak ook in een weinig minder tragischen vorm aldus voorkomt, tot een hartstochtelijk gemouvementeerd drama. Een kleine wereld van on volwassenen, niet beter en niet slechter dan in een klasse jongens bijeen is, vormt het milieu voer een moeilijken, nobel volgehouden, eerlijk ver deelden strijd der individuen, waarvan men alle elementen navoelt: de opzet: een jongen en eeu leeraar als rivalen om een heel gewoon meisje, en de uitwerking: niet geforceerder dan de struc tuur der karakters zou doen verwachten. Wat er gebeurt in dit stuk, overschrijdt nergens de grenzen van het aannemelijke, het bijna noodlottig algemeene. Een jongen braveert, een moeilijke, in zich zelf gesloten en trotsche jongen. Tegenover zich vindt hij zijn gelijke in een leeraar/die geen dwinge land is en geen caricatuur. Maar een man, enkel maar tien of vijftien jaar ouder dan hij en van gelijke karakterwaarde. Boven zich vinden beiden een directeur, een rol zooals er in tijden niet ge schreven is: een breed-ziende, machtig optredende directeur, wiens prachtige, milde autoriteit in beweging komt op het oogenblik, dat hij na een heerlijk geschreven gesprek met den leeraar en den jongen de gansche draagwijdte van dit in zijn gewoonheid zoo algemeene drama overziet en peinzend voor zich heen zegt, dat er iets verkeerd is in zijn staat: dat bevalt me niet, dat bevalt me heelemaal niet...." Op dat oogenblik, waai op de motieven van dit drama reeds gansch en al duidelijk zijn en men meent, dat de intrigue zijn beste kruit verschoten heeft, begint het drama zijn grooten zwaai naar het einde toe: niets anders dan innig en superieur uit elkander schuivende ge sprekken, in den trant van Baynal, een rijkdom van ver boven de individuen uitgaande tragiek, be dwongen en melodisch geïnstrumenteerd in niets anders dan het bewogen gesproken woord, waaruit men minder het geval, wel echter menschen in hun algemeene waarden leert kennen. Een der mooiste elementen in dit drama is de oplossing, juist misschien omdat zij geen oplossing in den eigenlijken zin is en de oorzaak: de rivaliteit om een meisje, onbeslist laat. Maar zij stelt daar voor in de plaats een intens medeleven met de beide partijen", leerling en leeraar, die elkanders natuurlijke vijanden zijn, etm innig begrip voor hun motieven, hun eergevoel en hun zelfverloochening. Het stuk eindigt zooals een stuk zou moeten ein digen, dat tusschen moeilijke en elk in hun soort edel en zuiver reageerende menschen speelt: het eindigt met een elementair respect voor het menschelijk karakter, dat eerbiedwaardig is. ook waar hartstochten en belangen tegen elkaar strijden. Dit laatste gedeelte, geheel gehouden in die op den toeschouwer overgebrachte, physieke inspanning voor het eindexamen, werpt bovendien nog geheel andere problemen op, paedagogische problemen, waarover ik niet kan oordeelen, maar die mij, op de wijze waarop zij in deze diepgaande tragedie onge zocht gesteld zijn, recht schijnen te hebben op het interesse van eiken onderwijsman. Ik geloof inderdaad, dat hiermede bij hooge uitzondsring eens een stuk gevonden is, dat juist een Nederlandsch succes bij uitnemendheid zou kunnen worden, omdat het ons in de eenvoudige, hartelijke en openhartige behandeling van het in den goeden zin normale" thema zoo na aan het hart ligt, een stuk voor de groote steden, zoowel als voor de provincie. Een Nederlandsch succes ook, omdat de opvoering van dit drama volkomen adaequaat was aan de groote kwaliteiten van den tekst. Het is een prachtige daad geweest van Albert van Dalsum, in zijn regie zoowel als in zijn eigen rol, om dit stuk zoo zuiver tot het hart van den toe schouwer te laten spreken. Nergens was zijn regio geforceerd. Zij liet integendeel de volle vrijheid aan de verfijnde en uiterst subtiele wijze, waarop Oruys Voorberg de hoofdrol van den stuggen jongen vervulde: een rol zooals men maar heel zelden '/iet op het tooneel, zoozeer brandde deze van innerlijk leven, zoo groot en gaaf kwam hier een karakter uit de materie, waarvan ook de kleinste roerselen, de geraffineerdste finesses tot den toeschouwer spra ken. Van Dalsum zelf behaalde in de brillante rol van den directeur, den Jupiter Tonans niet het warme, ferme hart voor zijn jongens, een spelsucces, dat hij na hei-haalde malen niet op volle kracht (of boven zijn kracht) gespeeld te hebben, TT r. Albert van Dalsum hoog noodig had en met dezen mensch, dien hij ons ten voeten uit voorzette, ten volle verdiende. Naast hem Hans Carpentier Alting in de streng en jong gespeelde rol van den leeraar, Ben Boyaards als de bloedjonge cynicus (?giftige menschen zijn menschen, die in hun jeugd vergiftigd zijn") en vele kleinere episoden, die in de sfeer, waarin van Dalsum zijn ensemble hield, den volmaakten indruk van jonge jongens en niet van acteurs, die daarvoor door wilden gaan, wisten weer te geven. De vrou wenrollen staan in dit stuk op het tweede plan, waar echter Georgette Hagedoorn en Willy Haak eveneens uitblonken. Men kan niet anders dan hooggestemd en met diep respect schrijven over dit stuk, dat zich in zijn bouw en voortreffelijke uitvoering nergens aan critiek bloot stelt en in zijn volmaaktheid wel een succes tegemoet gaat, dat men het van harte gunt, omdat dit Nederlandsch tooneel is op zijn aller best, op zijn eerlijkst en overtuigendst.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl