Historisch Archief 1877-1940
H.Carpentier Alting enGeorgette Hagedoorn
Dramatische kroniek
Henrik Scholte
Dreyer's ,,Eindexamen" hij de
Amsterdamsclie Tooneelvereeniging
Als er in zake het tooneel zooiets bestaat als een
Hollaudsche smaak, dan pleegt deze zich toch
gemeenlijk in negatieven zin te uiten: geen
Fransche liflafjes en geen Duitsche vuilnisbelt. Met
andere woorden: een hartig probleem, mits het
binnen, de goede grenzen blijft.
Die eigenaardige, ietwat philistreuze, blanke,
maar geenszins oneerlijke smaak, die het succes van
een tooneelstuk kan garandeeren van Tilburg tot
Groningen, is een object, waarmee onze zeer be
hoedzaam geworden tooneelgezelschappen nog
veel meer ploeteren dan met hun eigen, toch reeds
min of meer aan een illusoiren kapstok gehangen
idealen. Die smaak te treffen is het groote kansspel
der leiders, die er een zekeren slag van hebben, of te
hoog óf (veel vaker) te laag te mikken. Wanneer er
dan ineens een stuk tusschendoor komt, waarvan
op de voorhand nu juist niet al te veel verwacht kon
worden, een stuk, dat in geen enkel opzicht den
schijn heeft, bewust te willen behagen en zich daar
voor desnoods met huid en haar te verkoopen,
wanneer nu zulk een stuk blijkens een werkelijk
ongehoorde, in bewogen stilte en rumoerigen bijval
merkbare reactie onder het publiek toch een vol
treffer is.... niet alleen bij de laatste getrouwen,
die tooneelminnaars heeten, maar bij het publiek
van Jan, Piet en Klaas in Nederland, dan inder
daad zou men zich in z'n arm willen knijpen en
afvragen: droom ik, of bloeit het tooneel in Neder
land?
Het is uit de lucht komen vallen, dit schooljon
gensdrama van Dreyer (want het oude, teere Ze
ventien", dat eens door Boyaards opgevoerd werd,
was men al weer lang vergeten). En menigeen, die
het zag komen vallen, zal wel met mij gedacht
hebben: och, zoo'n drama, dat Reifeprüfung"
heet, zal wel weer naar het gebruikelijke recept
Sexualnot" met een beetje litteratuur zijn,
gespeeld door acteurs met oude gezichten boven
korte broekjes, als destijds de plaatjes van
Braakensiek. Maar ziehier nu het tegendeel van Bruckner
(om van Lampel maar niet eens te spreken, waar
ons publiek Bruckner al afwees): geen worst van
abnormaliteiten, geen half woord, ten volle
ver? staan. Maar een frank en eenvoudig stuk onder
jonge menschen, tienmaal de kracht van Young
CHAMPAGNE K RU G 6 CO
REiMS
IN KWALITEIT AAN DE SPITSJ
AOtNTEN F ON NES 5, ZOON GRONINGEN
Woodley", tienmaal opener in zijn constellatie dan
de knappe, maar deprimeerende asyls voor toe
komstige wrakken, die Bruckner bijeenbracht.
Dreyer ontwikkelt een heel gewoon geval, dat
op elke school zou kunnen voorkomen en wie weet
hoevaak ook in een weinig minder tragischen
vorm aldus voorkomt, tot een hartstochtelijk
gemouvementeerd drama. Een kleine wereld van
on volwassenen, niet beter en niet slechter dan in
een klasse jongens bijeen is, vormt het milieu voer
een moeilijken, nobel volgehouden, eerlijk ver
deelden strijd der individuen, waarvan men alle
elementen navoelt: de opzet: een jongen en eeu
leeraar als rivalen om een heel gewoon meisje,
en de uitwerking: niet geforceerder dan de struc
tuur der karakters zou doen verwachten. Wat er
gebeurt in dit stuk, overschrijdt nergens de grenzen
van het aannemelijke, het bijna noodlottig
algemeene. Een jongen braveert, een moeilijke, in zich
zelf gesloten en trotsche jongen. Tegenover zich
vindt hij zijn gelijke in een leeraar/die geen dwinge
land is en geen caricatuur. Maar een man, enkel
maar tien of vijftien jaar ouder dan hij en van
gelijke karakterwaarde. Boven zich vinden beiden
een directeur, een rol zooals er in tijden niet ge
schreven is: een breed-ziende, machtig optredende
directeur, wiens prachtige, milde autoriteit in
beweging komt op het oogenblik, dat hij na een
heerlijk geschreven gesprek met den leeraar en den
jongen de gansche draagwijdte van dit in zijn
gewoonheid zoo algemeene drama overziet en
peinzend voor zich heen zegt, dat er iets verkeerd
is in zijn staat: dat bevalt me niet, dat bevalt
me heelemaal niet...." Op dat oogenblik, waai op
de motieven van dit drama reeds gansch en al
duidelijk zijn en men meent, dat de intrigue zijn
beste kruit verschoten heeft, begint het drama zijn
grooten zwaai naar het einde toe: niets anders dan
innig en superieur uit elkander schuivende ge
sprekken, in den trant van Baynal, een rijkdom van
ver boven de individuen uitgaande tragiek, be
dwongen en melodisch geïnstrumenteerd in niets
anders dan het bewogen gesproken woord, waaruit
men minder het geval, wel echter menschen in hun
algemeene waarden leert kennen.
Een der mooiste elementen in dit drama is de
oplossing, juist misschien omdat zij geen oplossing
in den eigenlijken zin is en de oorzaak: de rivaliteit
om een meisje, onbeslist laat. Maar zij stelt daar
voor in de plaats een intens medeleven met de
beide partijen", leerling en leeraar, die elkanders
natuurlijke vijanden zijn, etm innig begrip voor hun
motieven, hun eergevoel en hun zelfverloochening.
Het stuk eindigt zooals een stuk zou moeten ein
digen, dat tusschen moeilijke en elk in hun soort
edel en zuiver reageerende menschen speelt: het
eindigt met een elementair respect voor het
menschelijk karakter, dat eerbiedwaardig is. ook waar
hartstochten en belangen tegen elkaar strijden.
Dit laatste gedeelte, geheel gehouden in die op den
toeschouwer overgebrachte, physieke inspanning
voor het eindexamen, werpt bovendien nog geheel
andere problemen op, paedagogische problemen,
waarover ik niet kan oordeelen, maar die mij, op de
wijze waarop zij in deze diepgaande tragedie onge
zocht gesteld zijn, recht schijnen te hebben op het
interesse van eiken onderwijsman.
Ik geloof inderdaad, dat hiermede bij hooge
uitzondsring eens een stuk gevonden is, dat juist een
Nederlandsch succes bij uitnemendheid zou kunnen
worden, omdat het ons in de eenvoudige, hartelijke
en openhartige behandeling van het in den goeden
zin normale" thema zoo na aan het hart ligt, een
stuk voor de groote steden, zoowel als voor de
provincie. Een Nederlandsch succes ook, omdat de
opvoering van dit drama volkomen adaequaat was
aan de groote kwaliteiten van den tekst.
Het is een prachtige daad geweest van Albert
van Dalsum, in zijn regie zoowel als in zijn eigen rol,
om dit stuk zoo zuiver tot het hart van den toe
schouwer te laten spreken. Nergens was zijn regio
geforceerd. Zij liet integendeel de volle vrijheid aan
de verfijnde en uiterst subtiele wijze, waarop Oruys
Voorberg de hoofdrol van den stuggen jongen
vervulde: een rol zooals men maar heel zelden '/iet
op het tooneel, zoozeer brandde deze van innerlijk
leven, zoo groot en gaaf kwam hier een karakter uit
de materie, waarvan ook de kleinste roerselen, de
geraffineerdste finesses tot den toeschouwer spra
ken. Van Dalsum zelf behaalde in de brillante rol
van den directeur, den Jupiter Tonans niet het
warme, ferme hart voor zijn jongens, een
spelsucces, dat hij na hei-haalde malen niet op volle
kracht (of boven zijn kracht) gespeeld te hebben,
TT r.
Albert van Dalsum
hoog noodig had en met dezen mensch, dien hij ons
ten voeten uit voorzette, ten volle verdiende.
Naast hem Hans Carpentier Alting in de streng en
jong gespeelde rol van den leeraar, Ben Boyaards
als de bloedjonge cynicus (?giftige menschen zijn
menschen, die in hun jeugd vergiftigd zijn") en vele
kleinere episoden, die in de sfeer, waarin van
Dalsum zijn ensemble hield, den volmaakten indruk
van jonge jongens en niet van acteurs, die daarvoor
door wilden gaan, wisten weer te geven. De vrou
wenrollen staan in dit stuk op het tweede plan,
waar echter Georgette Hagedoorn en Willy Haak
eveneens uitblonken.
Men kan niet anders dan hooggestemd en met
diep respect schrijven over dit stuk, dat zich in zijn
bouw en voortreffelijke uitvoering nergens aan
critiek bloot stelt en in zijn volmaaktheid wel een
succes tegemoet gaat, dat men het van harte gunt,
omdat dit Nederlandsch tooneel is op zijn aller
best, op zijn eerlijkst en overtuigendst.