De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 1 april pagina 7

1 april 1933 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2913 De Groene Amsterdammer van 1 April 1933 Plassen in Zuid'Holland Spreekzaal Dr. Jac. P. Thijsse Het Woudaapje op zijn nest in de elzenstruiken. De jongen beknabbelen den snavel van de moeder om haar te prikkelen voedsel te geven. (Uit een vogel film van Burdet.) De grifheid, waarmee in 1906 het Naardermeer kon worden verworven, bewees duidelijk de groote waarde van ons plassenlandschap en tegelijk ook de mate van waardeering. Het gebeurt helaas nog maar al te dikwijls, dat waarden niet worden ge waardeerd. Met het Naardermeer was dat gelukkig anders. Ongetwijfeld heeft de beweging destijds ook geprofiteerd van de frissche kracht en lust der proselieten. Maar met het Naardermeer alleen zijn wij er nog lang niet. Er zijn nog meer en heel andere plassen in ons land. Ons mooie meer is een ietwat apart lid van de Utrechtsche plassenreeks langs de Vecht. Dan hebben we nog de Overijselsch-Friesche plas sen en meren, de vennen van Brabant en Limburg en eindelijk nog de Zuid-Hollandsche plassen, waarvan die van de Kaag en van Keeuwijk wel de best bekende zijn. In de zeventiende en achttiende eeuw was het Zuid-Hollandsche plassencomplex veel omvang rijker dan thans en toen om het natuurschoon en de merkwaardige planten- en dierenwereld al zoo beroemd, dat Ray en Wïllughby expres uit Enge land overkwamen, om in de uitgestrekte plassen en moerassen tusschen Maas en Ouden Rijn een vogelbevolking te aanschouwen, die niet veel ver schil, schijnt te hebben van de Dobrudsche in zijn besten tijd: ontelbare menigten van reigers, aal scholvers, lepelaars, kwakken, roerdompen, woudaapjes, rallen, koeten, waterhoentjes, eenden, om van kleiner gedoe nog te zwijgen. Nu, honderd jaar geleden, was veel van die weelde nog aanwezig in de buurt van Rotterdam om en bij het beroemde Schollevaars-eiland, maar daar heeft toen weldra de droogmakerij een eind aan gemaakt. Helaas heeft men in die dagen verzuimd, na te gaan, wat er gebeurde met de vogels, die van hun broedplaatsen waren beroofd. De aalscholvers be wonen nog de bekende eendenkooi bij Lekkerkerk, de lepelaars hebben Zuid-Holland verlaten en zooals ieder weet huizen er thans nog in het Zwanewater en in het Naardermeer. Al die anderen heb ben zich nog weten te handhaven in enkele nog overgebleven plassen. Die van Reeuwijk en Smipwijk zijn terecht beroemd om hun vele woudaapjes. De kwak of nachtreiger schijnt voorgoed verdwenen te zijn, maar af en toe duiken geruchten op van het verschijnen van dezen vogel of zelfs van zijn jongen op enkele plaatsen in het aloude gebied, om en bij de enkele plassen, di e nog over bleven en die we nu voortaan wel met zorg mogen trachten te behouden, niet alleen om hun vogels, maar even goed om hun planten, om het heele kostelijke landschap van water en rietland. De meeste van die plassen zijn producten van menschelijke cultuur, overblijfselen van vervenin gen. Als regel geldt dat een uitgeveende polder binnen bepaalden tijd weer moet worden droog gelegd. Hier en daar is om verschillende redenen die droogmakerij achterwege gebleven en daaraan danken wij dan dien plassen, dikwijls nog met hun strooken land, de veenregels. En nu is het heel prettig en heelemaal niet verwonderlijk, dat in deze verlaten veenderijen de natuur haar rechten herneemt. De veenregels worden dra bezet met struikgewas van elzen, berken weifhout, sprakel, lijsterbes, meidoor-n QRZ.) er vestigen zich mossen en varens, riet, biezen en zeggen en langzame!:1, "" '^ de heele flora en fauna van plassen en moerassen. Het verwaarloosd cultuurproduct is aldus her schapen in een wild rijk, romantisch stuk oor spronkelijke natuur, een onuitputtelijke bron van leering en genot. Deze bewonderenswaardige verwildering heeft zich het volledigst voltrokken in de plassen van Nieuwkoop en Noorden, die aaneengesloten liggen in den noordoosthoek vari de provincie Zuidholland, een echten uithoek buiten het groot verkeer.Ze zijn dan ook slechts bij weinigen bekend, het meest nog bij jagers en visschers en stroopers, en ik heb er ook een plukker van waterlelies ontmoet,die zijn producten ter markt brengt in Gouda, ofschoon Woerden dichter bij is. Uit den verveningstijd dateeren zeker nog de sluis en het buurtje van Slikkendam. Naar het zuidwesten kronkelt een wondermooi riviertje, de Meye, met hier en daar een boerderij met zijn boomengroep in het wijde landschap. Hier, in een der dichtst bevolkte pro vincies ter wereld, is nog overvloedig rust en ruimte. Dat gevoel van rust wordt versterkt door het besef, dat de natuur hier rustig haar wegen gaat. Jaar in, jaar uit volbrengen de planten er haar levensloop. Sommige schijnen zich tot in lengte van dagen te kunnen handhaven, andere bereiden er den bodem voor hun eigen ondergang en worden opgevolgd door andere soorten. Bijaldien rijkdom en verscheidenheid kan men zich moeilijk voor stellen, dat het hier eens evon leeg geweest is als in den nieuwen veenpolder bij Halfweg. Het verst gevorderd is een strook in de plassen van Noorden, waar zich een flora heeft ontwikkeld gelijk aan die van de natte heiden en hooge venen van het Oosten van ons land: geurige gagel en koningsvaren, velerlei orchideeën, zonnedauwtjes en als groote verrassing prachtige forsche blauwe klokjesgentianen. Alleen hierdoor reeds verheffen deze plassen zich boven het peil zelfs van het voortreffelijk natuurmonument aan den Oosteinder Poel onder Aalsmeer. Het zou al te mooi zijn, wanneer deze plassen inderdaad met rust werden gelaten. Reeds wordt in het zuidwestelijk deel vuil gestort en de opzet zou wel eens kunnen zijn, om deze kostelijke plas sen mettertijd geheel met vuil te dempen, zooals men dertig jaar geleden ook met het Naardermeer wilde doen. Het zou een even groote wandaad zijn. Thans is het kwaad nog binnen veilige perken te houden en wij mogen de hoop niet opgeven, dat voor nu en voor de toekomst deze schatkamer van natuurschoon verder ongeschonden zal blijven. Het is alweer een vraag van waardeering. Het aantal van hen, die de waarde van dergelijke rijke landschappen beseffen, is toch wel grooter dan dertig jaar geleden. In die dertig jaren is weer al zoo veel te loor gegaan, dat de drang, om wat' er nog overblijft te behouden, al veel sterker moet zijn. Ook gevoelt en erkent de overheid in dit opzicht al meer en meer haar plicht en verant woordelijkheid. ,2 Daarom geef ik den moed niet op.J ^ Aan l harivariiis Een dezer dagen las ik in de Groene" Uw op merking over Aanteekenen". Naar mijn bescheiden meening was Uw op lossing niet de juiste. Hij, die een brief aangeteekend wil doen ver zenden, moet wel degelijk op den briefomslag zetten Aanteekenen" zijnde de opdracht aan de Posterijen om dezen brief op een afzonderlijk advies in te schrijven. Heeft de post aan die opdracht voldaan, dan zet zij terecht op den briefomslag Aangeteekend." II. M. J. SARK. l>rijfzancl-etliiek van den heer Tideman In bepaald opzicht benijd ik den heer Tideman1), die blijkbaar nooit geworsteld heeft met de inner lijke onzekerheid of die 60 miljoen Oostersche onderdanen van Nederland in Indiëberhaupt gesteld zijn op onze Westersche cultuurwaar den". En zoo rotsvast er van overtuigd lijkt, dat wij deze waarden aan Indiëbrengen móeten, dat zelfs de wereldgeschiedenis der, zeg laatste twintig jaren hem niet aan het twijfelen brengt of zoo veel van dit alles juist niet van onwaarde is, althans ";;pr het innerlijk geluk en de gemoedsrust van ii'ri Oosi*..iimg. l >at is n punt. Eï'£Cr. vind ik, dat de brave Hol landers, die Indiënoch koloniale -fi'houdingen uit eigen aanschouwing kennen, nu misschien v>""'"AcT' meegevoerd en tot weenens toe bewogen door Je prachtige phrasen, waarmede de goede bedoelingen van ons gezag in de koloniën worden verduidelijkt. Het klinkt bij eerste lezing zoo verheffend wat de heer Tideman zegt, maar naar mijn diepe over tuiging is een algemeen vrijwillig aanvaarden door de bevolking van ons gezag een utopie. Een oudIndisch bestuursman, die wel aan zulk een vrij willig aanvaarden gelooft, houdt namelijk zichzelf volkomen voor den gek. Tegenover de holle zinnen van den heer T. stel ik b.v. het feit dat de natio nalistische beweging in Insulinde (ja, die is er, ondanks onze goede bedoelingen") getolereerd wordt zoolang ze gezond" is. Maar het Hollandsche bewind maakt uit, wat al dan niet gezond moet worden genoemd ! Wij luisteren in Indiëniet naar de stern der inheemsche volkeren daar, wij besturen er Westerschr zooals wij denken dat het goed is en de afzonder lijkepersonen, de koloniale Nederlanders, luisteren vooral naar de stem van hun portcmonnaie. Laat iedere Indische Hollander eens met zichzelf te rade gaan en zich eerlijk en oprecht afvragen, waarom hij naar Iridiëtrok. Zoolang dan bij vrijwel niemand het antwoord luidt: ik ging voor het belang van Indiëen zijn volk bovenal, zoolang houd ik vol. dat het heel aardig is stukjes als die van den heer Tideman te schrijven on te lezen, maar oprechter en beter, zichzelf en anderen geen rad voor de oogen te draaien inzake de epineuse tropisch-koloniale verhoudingen. Het geschrijf van den heer Tideman is uiting van een drijfsoand-ethiek. waardoor we reeds naar alle kanten zooveel verloren (ook naar de zijde van den Inlander). Diijfxand-ethiek, die ons nog verder naar beneden zal zuigen, omdat, wanneer wij de sclioone tirades a la Tideman maar lang genoeg herhalen, wij ze waarachtig zelf nog zullen gaan geloovou ook. En dan zal het binnen afzienbaren tijd in Indiëzijn: exit Holland. K. W. L. BEZEMER 1) Zie diens bijdrage: Het gezag in Nederland als koloniale mogendheid, nummer 18 Maart

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl