De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 8 april pagina 19

8 april 1933 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 8 April 1933 19 Uit het kladschrift van Jantje Croquante croquetjes jAlida Zcvenboom Sr Begrijpt u nu dat de heeren net in den schoonmaakt jj d met hun ver kiezingen zijn gekomen? Hoe kan ik aan politiek doen als ik 's avonds bek af ben en den heelen dag geen knie gebogen heb? Heeft een mensch dan nog hoofd om al die strooibiljetten te lezen die ze in je bus duwen? Dan ben ik al heel blij als ik niet boven mijn krantje in slaap val en als ik slecht van mijn medemenschen wou denken, dan zou ik zeggen dat de heeren in den Haag het met opzet gedaan hebben om ons, vrouwen, weer eens een loer te draaien. Ik ben van de week aan den zolder begonnen en het is gek zooveel rommel als er voor den dag komt en toch zal niemand kunnen zeggen dat Alida op haar ouden dag een slodderfoks is geworden. Neen, alles moet als van ouds bij me glimmen en op zijn, plaats staan en zijn eigen plaatsje hebben en als de menschen dat ook deden, zou het op de wereld niet zoo'n herrie zijn, dat zeg ik maar met mijn bekrompen verstand. Op den zolder staat ook mijn latafel. Het is nog de latafel die mijn moeder me mee gaf toen ik in mijn eerste betrekking ging. Hij staat niet stevig meer op de pooten en hangt wat uit . het lood en de laden schuiven ook zoo glad niet meer als toen ik er mee bij mevrouw zaliger kwam en de kruiers hem haast hadden laten schie ten uit het hijschtouw, want ik stond er bij en ze letten meer op mij dan op mijn latafel, want zoo waren de mannen toen ook al en als ik niet gegild had, dat hij er uit schoot, stond hij nu niet meer rustig in zijn hoekje op mijn zolder. Gek, hoe een mensch hechten kan aan zoo'n meubel stuk. Net of het leeft en ik hoor hem 'a nachts wel eens kraken en dan kan ik niet van me afzetten dat hij pijn moet hebben over het een of ander, net als een mensch. ' Toen ik van de week wat ouwe rommel liet weghalen door een koop mannetje, keek hij de latafel ook eens aan en- bood me'er drie kwartjes voor en ik had den vent wel uit het zolder raam kunnen duwen, zoo sneed dat door mijn hart en toen ik hem er wat op terug zei, begon hij te lachen, het mirakel, en vroeg me of er soms een geheim laad j e in zat met minnebrieven, Hij had moeten weten hoe dicht hij bij de waarheid was, want er is een vakje in met brieven, brieven van den Inwendige meest en gek. dat een mensch al die leugens bewaart. Ik heb ze met een rose lintje bij elkaar gebonden en er zijn er bij uit Leeu warden waar hij een tijdje voor zijn gezondheid was en ik heb er wel boven zitten huilen en dan is er een pakje van iemand die een tijdje in Duitschland student was en me ook schreef maar dat mocht mevrouw zaliger niet weten, want als ze dat gemerkt had, zou ze me in de Bocht verdronken hebben. En dan ligt er ook nog mijn eerste pop in. Daar kan ik ook maar niet van scheiden. Een mensch mag zich niet zoo hechten aan levenlooze voorwerpen maar ik zeg maar dat die pop me geluk aanbrengt. Ik heb ondanks de slechte tijden geen klagen en het is me in mijn leven niet tegengeloopen gauw afkloppen en ik schrijf dat toe aan dat onoogelijke popje dat haast geen haar meer heeft en heelemaal verbleekt is en der kleertjes zijn door de mot zoo wat verteerd, net als in mijn latafel meer wormgaatjes zitten dan hout en ik heb der van de week nog op mijn schoot gehad en opgewreven en geluk kig dat ze een houten kop heeft anders zou er allang niets meer van over zijn. En ze heeft nog maar n oog en daar kan ze je mee aankijken dat de tranen je in je oogen komen. Aal, je bent van de week sentimenteel, zal u misschien zeggen maar als je al die ouwe, lieve dingen ziet, blijf dan maar eens on gevoelig. De menschen zijn tegen woordig veel te hard en hechten zich aan niets meer en dat is de schuld van alles, dat zeg ik maar. Zij hechten niet meer aan hun huis en niet meer aan hun vrouw en dat deden de ouderwetsche menschen wel. Die trokken niet elk half jaar in een andere woning zooals ik ze nu* ken en die scheidden er niet op los en dacht u dat wij tegen onze ouders hadden durven zeggen wat die apen en nesten tegenwoordig tegen ze zeggen ? Allemaal door gebrek aan eerbied voor het oude dat ze willen opruimen en waar zou de we reld zijn als wij die dan zoogenaamd uit onzen tijd zijn, er niet waren? En wat gebeuren er weer niet een vreeselijke dingen op de wereld, nu weer in Duitschland. Ik heb meneer Hindenburgeen paar maal door de radio ge hoord en al verstond ik hem niet, ik moet zeggen dat ik hem voor me zag, omdat hij in zijn stem veel denken doet aan de stem van den Inwendige en als hij het had over de Duitsche vrou wen, dan werd ik altijd aangedaan en was het of ik den Inwendige hoorde want die kon ook zoo spreken dat de steenen begonnen te klagen. Maar nu. . . . neen. Het schijnt wel of ze de wereld met alle geweld terug willen draaien en ik moet altijd denken aan een Duitscher waar ik kennis aan heb gehad en die nachtportier was in een hotel. Een erge lieve man bij tijden, maar hij kon je aan je haar trekken dat je het wel had willen uitgillen en het is gelukkig- tusschen oris uitgeraakt omdat ik op een keer mijn handen niet kon thuis houden en hem een klap heb gegeven die aankwam. Meneer Stanislafski zei van de week dat Aziëachter Hannover begint en ik weet niet goed waar dat ligt maar of dat nu een compliment voor Aziëis, weet ik niet. En nu ga ik gauw weer naar den zolder. En mijn kleine wasch staat er ook nog en dan nog een paar sokken van ons acteurtje en sloctsch als hij aan zijn voeten is ! Nieuwe Uitgaven iorfe Zielens, Moeder, waarom leven u-ij? Uiig. Mij. Elsevier. Ja, ja: dit is een ouderwetsch boek, een dik boek, een langdradig boek. Het is niet van Fallada, niet van Imigard Keun, niet van Kastner. liet is geen beeld van de Krankheit der Zeit". geen nieuwe zakelijkheid, natuurlijke kindertjes, of sexueele aberraties. 't Is zoo maar een grauw boek, grijs en stoffig, een brok zelfkant-leven van Antwerpen, waar de menschen in de sloppen als varkens leven en sterven, waar hun leven zonder glans en hun sterven zonder schoonheid is. Een leven zonder hoop, zonder illusies, zonder vriendelijkheid of licht. Beesten van kerels en furies van meiden, Slome mannen en sloeren van vrouwen en drank en hartstocht en liederlijk heid en onderworpenheid.En daarin staat een klein krpmgewerkt vrouw tje die haar heele leven, iedere draad, iedere druppel, heeft gegeven aan een vent die er van-dóór gaat met een ander. En ze komt met leege handen, een doodelijk-gewond hart en oogen die droog-geschreid zijn bij haar schoonmoeder en zegt: Moeder, waarom leven wij?" Niet een boek van menschen die moe zijn van oen loven, dat het Ie ven niet is, van geweldige en leven-endood-beheerschende erotische vraag stukken, een boek waarvan geen der sujetten zich de weelde veroorloven kan aan morphino of vrije" liefde ten onder te gaan. Maar eeri boek van ondergang van het leven der allerarm sten, dat even doelloos is als dat van de rijken. Ik geloof niet dat een boek als dit den mensch van heden die met 't Avro-vlaggetje en het gebroken-geweer-speldje en de geest drift voor Jeanette Macdonald --bevredigen zal. En misschien is dat wel de beste critiek, die ik op dit boek van vermoeidheid, op dit kranige stuk proza des verworpenheid geven kan. E. ELIAS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl