Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 22 April 1933
No. 2916
Schilderkunst
Alb. Plasschaert
?T
's
Portretten bij Eslior Snrrey,
Den Haag
Bijna zou ik deze kritiek beginnen
als een oratie en aanvangen met de
simpele woorden: het portret; mijne
lieeren, is niet zoo een eenvoudige
zaak als het lijkt, en het is integendeel
een werk, waarover ge u wel te be
zinnen hebt, voor gij er mee aanvangt.
Ik weet wel, dat dit een vervelend
beginnen is, en dat ge u niet gaarne
bezint; dat zelfs vervelend vindt, maar
hoe gij u in deze ook draait of keert,
ge kunt zulke waarheden niet
ontloopen. Zij zijn er, iaj blijven er. Een
mensen toch is een zeer gecompliceerd
instrument met veel wieletjes en
raad j es. hij is nu eenmaal van een
god de duvels-toejager; hij is van
tyd tot tijd een wonder; hij is zeker
een wonder, maar soms, en dikwijls,
dat geef ik toe, veel minder. Maar
uj is steeds vol schuilhoeken waar
goede en slechte dingen gebeuren;
hij is soms oprecht als een storm; een
andermaal duf en verdrietig als
een verlaten huis. Soms is hij volledig
als een oogst onder 't zonnew?er;
een andere keer benepen als een diaken
en achterbaksch- als een koster. Het
lijkt me daarom noodig, niettegen
staande uw' afkeer voor hem, goed
te overwegen hoe ge hem zult
maken. Want ge zult hem maken.
ge zult het portret maken, ijdelheid
betaalt toch gul, en dikwijls is een
portret wsinig minder dan ijdelheid.
De mseste menschen zijn nu een
maal benieuwd naar hun belangrijk
heid; te weinigen denken: wij laten
den schilder vrij, al ziet hij veel en
drachtig gedierte in ons. De meesten
denken integendeel: wij zijn mis
kend; onbekend maakt ons onbemind !
Het portret is voor hoevelen niet,
een naar zij hopen eeuwige annonce
hunner voortreffelijkheid. Weinigen
van
tt
f 11.50
Abonnementsprijs
DE GROENE
per jaar:
Nederland f 10.
Indië(Zeepost) 10.
,% (mail). . 13.50
Argentini
Belgi
Duitschland
Egypte
Frankrijk
Griekenland
Oostenrijk
Spanje
Tsjecho Slowakije
Zuid-Afrika
Denemarken
Itali
Noorwegen
Zweden
Engeland f I3<JQ
Zwitserland
Amerika
Australi
Azi
!
zijn naar de waarheid benieuwd, en
weinigen willen eigentlijk weten, hoe
hun gezicht zich zuiver weerkaatst
in het oog van den toezienden schil
der. En wainig schilders durven
schilderen wat zij zien. Hun roem
hangt te dikwijls af van de wel
willendheid van hun blik op ande
ren. En menschelijk is het naai
den roem uit te zien, al is de aange
dragen krans wat goor van uitzicht
en al zijn de bloemen en blaeren
er van eerder verflenst dan van
fonklenden, verschen dauw bespren
keld
Maar-?laat ik u niet lastig vallen
met deze pictoraal-ethische over
wegingen (er zijn zoovele ethici onder
de kritici en zij nemen den wil voor
de daad zóó gaarne!); maar laat ik
u niet lastig vallen en niet denken,
dat kippen arenden zijn, en tamme
honden schrik der overige gedierten.
Het zou toch iets onpassends zijn
voor den kritikus, wiens ambt dat
is der juiste plaatsing en der juiste
verhouding, en gij, overigen, houdt
in uw hart juist van de ver
keerde plaatsing, mits dat ten uwen
bate slechts is (om een baat, die
maar naar tijdlijkheid riekt, en om
een portret, dat een snel-begrepen
vleierij en niets anders is).... Doch,
mijne heeren ! wat vinden wij op de
tentoonstelling in Esher Surrey, in
het voor Amsterdammers zoo ijle
den Haag, waar de kikkers om den
ooievaar kwaken n waar de bek van
den ooievaar is om den kririkelenden
paling. Wat vinden wij in deze
fluweelen zalen? Wij vinden er het
portret niet van den kleinen Sokrates
die Dooyewaard zóó tweezijdig vindt
en Komter zoo'n schilder; wij vinden
er Verkade niet als Hamlet, maar als
een coquet en ,,dartel bourgeois" op
een sofa (en die was er wel!) neer
liggend of liever niet-neerliggend, maar
zich eeuigszins kronkelend-vlij end; wij
zien er den uitmuntenden heer Sth..
van wien wij ons onder andere her
inneren, dat hij moeite had met het
herkennen van de verschillende
Raedecker's. Hij zag Harry van Tussen
broek als een exotischen vogel, alleen
uitstarend op zijn roest; en zeer zielig
Dr. v. d. Leeuw.
Maar laten wij den stroeven ernst
hervinden van ons ambt, en zeggen,
dat we, hoewel de eene teekening
van Mevrouw Roland Holst-de Mees
ter zeker minder oppervlakkig is
dan de andere, wij haar werk, na
Uytvanck's werk (die hier het ge
schilderde portret heeft van Ensor) na
Uytvanck's teekeningen leeg blijven
vinden, een beetje levenloos. Met het
ons eigen fatsoen laten wij een tweede
dame uit het gezelschap dan volgen.
Mevrouw' Nicolas-Nijs, de vrouw
van den tot nu toe terecht befaamden
glazenier ('k zag laatst een glas"
van hem, dat te veel clichéwas van de
eens gevonden persoonlijkheid)
zadkiniseert hier niet, maar zij overtrof
evenmin wat ik van haar ken (een
bepaaldmeisjesportretje). Charley
Toorop laat drie portretten zien, waarvan
n wel ruw is, maar daarom nog niet
ruig van innerlijkheid, en twee dub
belportretten, die haar bekende eigen
schappen, een felle uit-beelding maar
zonder de teederheid van het bekoren
de ons in herinnering brengen. Het
portret van E. Leyden naar den dich
ter A. Roland Holst mist de innerlijke
rimpeling van het wezen van Holst;
er zijn, daar, kleurvlekken, die niet
in het geheel passen. Fernhout's
portret van zijn Moeder is de
zwakker herhaling van een portret
door zijn moeder; Sjollema is hier
eigentlijk stijf (ofschoon schijn
baar vlot) en te armelijk; Eijck is
in het eene schilderij
modderigromantisch. Dat is ook Jaap Weyand.
Hij is slap in den vorm, zwak in de
stof-uitdrukking, weer
romantischtroebel in de kleur. Adamse op zijn
eenvoudigen trant maar die meer
roering moet vertoonen, is beter
in (3 en 2) een portretje van twee
kinderen en in dat van een meisje.
Couwenberg heeft betere portretten
ongetwijfeld gemaakt, klaarder; Karel
van Veen, de schilder-beeldhouwer
was nu en dan eclatanter van tech
niek (het vleesch van het kindje is
levenloos). W. van den Berg's pastoor
lijkt op den heer Willem van Konij
nenburg (een overrompeld leerling
van den theoretiseerende schilder is
van den Berg); de factuur herinnert
aan sommige makelij en van den
schilder, zijn leermeester.
Schuhmacher's portret (met de
zwart-enwitte mouwen) hangt buitengewoon
slecht voor dit soort werk (het schil
derij is daarenboven geschilderd voor
een zeer bepaalde omgeving). Röling's
werk, een meisje in de natuur is
volledig bekend. Er blijven nog twee
verschillende, zeer verschillende schil
ders over: Pijke Koch en de glazenier
Joep Nicolas, die ook schildert. Ik
heb tot nog toe (dit zij toegegeven)
den glazenier altijd gehandhaafd
maar ik heb ook steeds gehandhaafd.
dat het karakter aan het werk van
een begaafde alleen den duur kan
geven, het voortdurend stijgen en
het een beteekeiiis doen houden.
De glazenier Nicolas ziet ge hier als
schilder. Een beetje is zijn werk
een compilatie van andere schilders.
Vlot is het, dat spreekt vanzelf, of
liever snel en ge begrijpt dat de
schilder geest bezit, maar altijd juist
gehaiiteerden geest? Ik weet van
niet. Hij schilderde zich zelf te
onnoozel in het zelfportret; het portret
van zijn vader geeft dien vader als
een rijk heer. ten voeten uit; een
vrouweportret (15) is onzuiver; het
beste is de twee zusters, zittend bij
een beeldhouwwerk; er is daar meer
verpoozing in en een ruimer bouw.
Esser's teekening is een harde studie
van een vrouwenkop; Pijke Koch's
gekend kinderportret is wel aan het
randje van een gevaar in de kleur,
maar het is (het lijkt op duitsche
renaissancewerk toch) met Mej.
van Hall's beeldhouwwerk bijblijvend
door een onverzettelijkheid in de
volumina, die het strak maakt maar
niet stijf.
Met deze laatste opmerking erbij,
hebt u de geheele historie dezer
reeks portretten voor u. Het is een
eigenaardige groepeering. De meesten
zijn realisten; enkelen romantici;
enkelen zijn koel en arm, anderen
zijn troebel, d. i. niet zuiver.
Daartusschen staan de beteren, maar zij
overtuigen niet genoeg in zulk milieu
en de beteekenis-loozen nemen te
veel ruimte in. Deze tentoonstelling
(welk lofwaardig pogen 1) geeft dus
gee,n overzicht van onze portretkunst;
zij is tevens te hybridisch. Er is een
willekeur, maar die niet het l
venwekkende bezit van een gewilde, be
paalde overdrijving; er is geen ge
sloten geheel en er zijn geen vond
sten gedaan, die zulke verzameling
recht konden geven op onze aandacht.
Gekomen na de tentoonstelling van
Permeke's landschappen in dezelfde
fluweelen zalen, doet zij als machte
loos aan.
Jan Grégoire bij Buffa,
Amsterdam
Onmiddellijk valt het vertoonde
werk in twee deelen te scheiden, in de
landschappen met weinig of geen figu
ren liefst, en in de stukken met figuur
of figuren. Deze laatste zijn dadelijk
uit te schakelen; zij zijn even zoo vele
bewijzen van zwakheid. Bij de land
schappen zijn te midden van eenaan
tal werken, waar de kleur niet zuiver
genoeg is, of die uit twee stukken
bestaan (zie b.v. bij No. 9, het linker
en rechterdeel) enkele schilderijen
enz., die ongetwijfeld Grégoire op zijn
best geven. Het landschap, dat Gr
goire hier op zijn schilderijen laat zien,
is het landschap uit Limburg. Iedereen,
die deze provincie kent, weet dat het
algemeen aanzicht gansch verschillend
is van dat van Holland; het landschap,
anders van kleur is meer geteekend.
Zóó geeft Grégoire het ook. Hij geeft
het gaarne met zeer vele details, met
een massa bizonderheden, maar toch
niet zóó, dat het geheel er van teloor
gaat; het geschilderde landschap is een
eenheid met vele versieringen (détails).
Hij geeft dat landschap natuurlijk
onder verschillende luchten, grijzige,
fleurigere, en duistere van een onweer,
of van een zwaar getijde. De lucht
staat niet altijd geheel en al juist van
kleur boven het daaronder liggend
land, maar soms is dit wel het geval.
Ik zal niet zeggen, dat Grégoire ons
dan verbaasd (wij zijn aan grooter ver
bazingen gewoon) maar toch is een
schilderijtje als No. 20 een verrassing
tusschen de andere; ware het werk ge
regeld van die kracht, het klom in
onze waardeering een treedje hooger.
Daarnaast noemen wij nog No. 24, No.
17, een dorpsgezicht No. 19, en een
fresco naar Dürer's Moeder (30). Een
verzameling van al Grégoire's zwak
heden is No. 32, het feest des gedach
tenis (naar Henriette Holand Holst).
Bauer, bij WisselingU.
Reisschetsen
Natuurlijk was niet te verwachten,
dat deze verzameling hot oordeel,
uitgesproken na de bezichtiging van
de werken in het Gemeente-Museum,
zou wijzigen. Er is inderdaad geen
wijziging ontstaan; het oordeel bleef
hetzelfde. Ook hier werden deugden
hervonden, die ik te voren vond; ook
hier werden de tekortkomingen ge
voeld, die te voren waren gevoeld. Ik
behoef dus niet meer te zeggen, dat
Bauer's werk dat van een romanticus
(in mijnen zin) is; dat hij beschaafd
bleek en bleef; dat er een zin voor
ruimte bestaat, een gemak om zoowel
te groepeeren als om een enkel dier
te accentueeren tegenover een uitge
strektheid; dat er phantaisie kan zijn
en even zeer stemming; dat de aquarel
(op Haagsche wijze voorgedragen) een
zeer geschikte uiting is voor dit werk;
dat ten slotte de geur en het gevaar
voor het gansche werk is de
charmeerende hand", waarmee het wordt
voorgedragen; dat Bauer op verre
na niet zoo groot is als Kembrandt,
omdat het zielzoekend probleem, bet
doordringen in het menschelijk wezen,
niet tot zijn.gegevens behoorde; aai,
Bauer's werk van uit dit standpunt
terecht koel kan worden genoemd.
Zoo vonden wij hem. dus terug bij
Wisselingh. Ook koel; ook soms niet
bezield; ook vol van do charme der
hand. Wanneer wij dan enkele werk
jes zouden willen noteeren, waarin
hij ons het aangenaamst aandeed,
dan zouden we daarvoor kiezen de
Xos. 5(5, 01, 62 (uit '86) 61, 66,67,77,
78 (om den humor) 81 en 82. Verschil
lende eigenschappen in deze werkjes
en werken, herinnerden ons aan het
beeld van Bauer, dat in ons reeds
lang bestond.