Historisch Archief 1877-1940
Pioniersarbeid op Borneo
De grot der liefde
Het doel van ons bezoek aan een,
in het wereldverkeer nog zoo spaar
zaam opgenomen, gedeelte van
WestBorneo, was het onderzoeken en
in erfpacht aanvragen van eenige
landbouw- en houtconcessies. In het
bijzonder was onze aandacht gevestigd
op de dicht onder de kust gelegen
eilanden, die bijzonder geschikt zijn
voor cocosnotencultuur, en de
dieplandwaarts-in gelegen, uitgestrekte
strandbosschen, welke schier onuit
puttelijke voorraden
Bakau-Bakauhout bevatten. Om het werk vlot en
met succes te doen verloopen, was
pangerang Abdoelah in dienst ge
nomen; een tamelijk ontwikkelde
inlander, die bijzonder goed in deze
streken bekend was. Niet alleen als
gids, doch vooral als onverschrokken
jager, woudlooper en zwemmer
had hij zijn sporen verdiend. Hij
stond bij de bevolking als onkwetsbaar
bekend, waartoe zijn menigvuldige
gevechten met de trotsche, wilde
stieren, die hij geheel alleen in de
wildernissen opzocht en buit maakte,
het hunne hadden bijgedragen.
Hard, heel hard werd er gewerkt.
Een herademing was het, na den
geheelen dag in de modder geploeterd
te hebben, door een koel zeebad en
versterkend maal weer op te frisschen
en daarna in een luchtige pyama, lang
uitgestrekt op den bodem van een
bootje, van alle vermoeienissen uit
te rusten.
De aanwezigheid echter van een
menigte krokodillen, waaronder zich
reuze-exemplaren bevonden, maakte
het verblijf bij de kust zeer onveilig
en deed ons spoedig besluiten eenige
honderden meters uit den wal voor
anker te gaan liggen.
Te meer haastten wij ons, als er
vlak bij de boot een kanjer opdook,
met een lichaamsom vang van een
flink paard, die ons seconden lang
onheilspellend aanstaarde.
Meermalen gebeurde het toch, dat
er prauwen met inlanders bemand
door deze monsterachtige reptielen
geënterd werden en de opvarende
in de diepte der zee een
afschuwelijken dood vonden.
Van de indrukwekkende
bekoorlijkheden dezer streken geniet men
vooral bij zons op- en ondergangen,
welke spoedig de vele ongerief lijk
heden doen vergeten. Wanneer aan
den horizon een nevel-achtige streep
uit de wateren opdoemt en het
dagoog zooals de inlanders de
zon noemen , zijn strakke sym
metrische, waaierachtig uitgespreide
lichtbundels het uitspansel inzendt
en na kort tijdsverloop als een enorme
vuurbal boven den kim verrijst, dan
ontwaart men een tafereel waarvan de
schoonheid uw volle aandacht vraagt.
Hemel en aarde worden overstroomd
met een wemeling van lichtgolven en
een schittering van tinten en kleuren,
die als 't ware een visioen uit een
-andere lichtwereld geven. De zon
zendt haar stralen over de vele
eilandjes, die geheel met sierlijke
palmboomen begroeid zijn; de machtige
bladerkronen van de : palmen
weer'spiegelen in de blauwe golven.
In deze heerlijke oorden, te midden
van deze paradijsachtige natuur, ver
weg van onze gekunstelde,
overbeschaafde samenleving vertoefden wij
wekenlang.
*
Abdoelah, een echte waterrot, zoo
als de meeste bewoners der kust
streken, zou ons eens laten zien, hoe
lang hij wel onder water kon blijven
H. A. Krook
en verzocht ons den tijd goed te
controleeren, waarna hij onderdook.
Wij lagen met onzen sloep dicht bij
de kust.
Vijf minuten wachten.... er ge
beurde niets. Zeven minuten. ... in
angstige spanning verbeidden wij zijn
terugkomst, doch de zee bleef
rimpeloos en onbewogen. Na tien minuten
besloten wij te handelen.
Wij zwommen en doken in alle
richtingen, om hem zoo mogelijk
nog te kunnen redden, doch helaas,
al onze pogingen waren vruchteloos.
Mismoedig zetten wij ons op een rots
neder, niet wetende wat aan te vangen.
Ten slotte moesten wij wel aannemen,
dat onzen vriend een ongeluk was
overkomen en, door spierkramp over
vallen, machteloos was geworden,
of wel aan een haai ten prooi gevallen
en in de diepte gesleurd was.
Br bestond echter nog de mogelijk
heid, dat hij door een sterken stroom
was mede gevoerd en door zwemmen
de kust elders bereiken zou. Maar
ook die hoop moesten wij spoedig
laten varen, daar een groot aantal
krokodillen stroomafwaaits zicht
baar was.
Wij zaten nog te overleggen en
min of meer te treuren, toen een
uitbundige schaterlach ons oor trof.
Dat vroolijke geluid kwam uit het
glundere snuit van Abdoelah.
Welke nu juist de eerste woorden
waren, die hem bij dit plotseling
wederzien naar zijn hoofd werden
geslingerd, blijven beter onvermeld;
maar ten slotte waren wij toch zeer
verheugd den snaak weer in levenden
lijve in ons midden te zien. Toen wij
er op aandrongen te vernemen, op
welke wijze hij ons die poets had
gespeeld, verzocht hij ons hem te
willen volgen, waarop het raadsel zich
vanzelf zou oplossen.
Zeer nieuwsgierig zwommen wij nu
gezamenlijk een veertigtal meters
in noordelijke richting van de plaats
waar onze boot gemeerd lag, steeds
den steilen rotswand volgend. Ab
doelah gaf ons een teeken, dook onder,
en wij, geleid door het licht dat van
zijn hielen weerkaatste, volgden. Op
een diepte van ongeveer vijf meter
zagen wij een opening in de rots,
welke door een paar uitloopers goed
voor het oog verborgen was; wij zwom
men achter Abdoelah naar binnen en
bereikten het inwendige van de rots,
waar een grot was gevormd. Eerst
wazig en onduidelijk begon de omge
ving zich langzamerhand helderder
af te teekenen. Reusachtige
stalactieten daalden van de meer dan tien
meter hooge gewelven af, zuilen vor
mend die een enormen ovalen koepel
torsten. Stalagmieten met hun grillige
contoeren rezen hier en daar uit den
rotsbodem op. Donkere spelonken,
afgesloten door ragfijne voorhangsels
van druipsteen, werden door onze
toortsen, die Abdoelah in waterdichte
zakken medegenomen had, fantastisch
verlicht. Men waande zich in een
verblijf der Undines verplaatst. Op
enkele plaatsen vegeteerden planten
van een fletse geel-groene kleur;
onze stemmen veroorzaakten eeri
oorverdoovend geraas; het zachtste
gefluister werd hier door echo's
opgevangen en uit gangen en spe
lonken weerkaatst. De temperatuur
was gelijkmatig en aangenaam. Plet
was wel duidelijk dat deze grot met
de buitenlucht in verbinding stond,
daar anders niemand er zoo lang
had kunnen blijven en er ook geen
planten-leven bestaan zou hebben.
In het verre verleden was deze
In de strandbosschen
grot bij toeval door een jong opper
hoofd ontdekt, die in de nabijheid
geneeskrachtige zeegewassen aan het
verzamelen was. Hij nam zich voor
deze vindplaats zorgvuldig geheim
te houden, daar deze hem van grooten
dienst kon zijn, aangezien hij betrok
ken was in een samenzwering tegen
het voornaamste opperhoofd van de
naburige landstreek, een man van
een wreede en tyrannieke geaard
heid. Een ander opperhoofd had de
zelfde voornemens en was bezig
een opstand voor te bereiden, toen hij
door n van zijn volgelingen ver
raden en veroordeeld werd om met
zijn geheele familie verdronken te
worden. Deze man nu had een zeer
schoone dochter die reeds lang door
het jonge opperhoofd bemind werd,
doch nimmer had hij haar hierover
durven spreken, daar hij wist, dat
haar verloofde iemand was van een
hoogeren rang dan hij. Thans echter
zekerheid hebbende dat haar leven
zou worden geofferd, trachtte hij
haar 's avonds te naderen. Hij vertelde
welk lot haar wachtte en bood zich
tegelijk als redder aan.
Het meisje stemde onmiddellijk
in een vlucht toe en beiden begaven
zich in alle stilte naar de kust waar
reeds een prauw gereed lag. Op weg
naar het rotseiland vertelde hij haar
waarheen zij gebracht werd, en tegen
het aanbreken van den dag zwommen
zij de grot binnen, waarop hij. na
haar het benoodigde voedsel verstrekt
te hebben, vertrok. Eiken - avond
keerde hij weer. Het duurde niet
lang, of hij zag dat de genegenheid
wederkeerig was. Na eenigen tijd
in den grot doorgebracht te hebben.
waarin de minnaar het meisje van
de fijnste matjes en alles wat een
Moèroetsch meisjeshart kan bekoren,
had voorzien, besloot hij haar naar
een plaats te brengen, waar zij
De grot der liefde (oude gravure)
rustig en veilig konden samenwonen.
Eindelijk zijn kans schoon ziende,
organiseerde hij met eenige vertrouwe
lingen een langdurigen tocht naar de
oerbosschen onder voorwendsel
boschproducten te gaan verzamelen. In
plaats hiervan zette hij koers naai
de grot terwijl hij zijn tochtgenooten
te kennen gaf, op eenigen afstand
te wachten, daar hij een vrouw voor
zich wilde zoeken, en hierop ver
dween hij in de diepte.
Na verloop van enkele minuten
verscheen hij weder aan de opper
vlakte van het water, vergezeld van
een beeldschoon meisje. In den beginne
waren zijn vrienden vreeselijk ver
schrikt, denkende dat zij een godin
was; toen zij haar echter herkenden,
hielden zij haar voor een geest
verschijning, daar*zij niet beter wisten.
dan dat zij met al haar overige
familieleden verdronken was.
Eenige jaren later, toen de tyrari
zelf was omgebracht, keerde hij met
zijn vrouw terug naar zijn land.