De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 22 april pagina 5

22 april 1933 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2916 De Groene Amsterdammer van 22 April 1933 De Dollarkoers Teekenlng B. van Vlijmen ' U J^W'1«.-'-.'«''oti v''??;??~v- T, UV-L2 ' J-1^ Het Marine-vraagstuk Ickdien ff v* ra?'1 i**?* Tronie en onderworpen? Indien er in de ongelukkige geschiedenis van de muiterij op de Zeven Provinciën iets goeds te vinden is, dan zijn het alleen de lessen, die zoowel de vóór- als de tegenstanders der defensie er uit kunnen trekken, en die daarom niet verloren mogen gaan. Het kan toch ook aan de tegenstanders der defensie niet ontgaan zijn, dat reeds het enkele vermoeden van het verzwakken van Nederlands gezag in Indiëaanstonds vreemde kapers op de Indische kusten bracht onder de leuze: Neder land is tegen zijn taak in Indiëniet meer opge wassen en vele Nederlanders stellen op het behoud van die taak zelfs geen prijs meer. Daarom is in de eerste plaats een landmacht noodig, waarin het Europeesch element niet, gelijk thans, tot al te bescheiden afmetingen is teruggedrongen. En zeker ook een vloot zij het in hoofdzaak bestaande uit vertegenwoordigers van het kleine gevaar: jagers, onderzeeërs en vliegtuigen. Maar deze vloot is de daarvoor gebrachte offers alleen dan waard, is slechts dan een voordeel voor den Staat in plaats van een gevaar, indien haar trouw en onderworpenheid aan het Staatsgezag boven allen twijfel en zonder het minste voorbe houd vast staan. Is dat thans, na de op de muiterij gevolgde Regeeringsmaatregelen het geval? Voor het uiterlijk is alles weer in de beste orde. Maar men late zich door dat geruststellende Rust, kalmte en zelfbeheersching keerenlRer terug na het gehruik van Mijnmrdt's Zenuwtabletten. Glazen Buisje 75 et. Bij Apoth. en Drogisten. ' uiterlijk niet in slaap sussen: het komt niet alleen aan op het uiterlijk, maar ook, en vooral, op het innerlijk. Zeker het uiterlijk is geen onverschillige zaak. Het is natuurlijk goed, dat er een einde is gekomen aan de ongelooflijke zottemij, aan de tot dusver bij de marine gedoogde dwaze tegenstrijdigheid: de openlijke propaganda tegen liet gezag door de voor de handhaving van dat gezag gestelde Staats dienaren. Het is natuurlijk niet te ontkennen, dat recht streeks optreden tegen innerlijke stroomingen bezwaarlijk uitvoerbaar is. Maar dit rechtvaardigt allerminst om dan ook maar de bestrijding tot de uiterlijke verschijnselen te beperken. Integendeel wordt het opsporen en bestrijden van de innerlijke oorzaken dier verschijnselen or des te meer noodig door ! Dit nu, is het teleurstellende in het beleid der Begeering: haar actie bleef uitsluitend beperkt tot de verschijnselen, tegen de oorzaken werd niets ondernomen. Die oorzaken zijn in hoofdzaak te vinden in het toelaten van de vakvereenigingeri en in het stelsel, waarnaar de marine is opgebouwd en in stand gehouden wordt. Het vak vereen igingswezeii heeft bij de marine nog slechter invloed dan bij de overige deolen der weermacbt. Vooreerst bestaat de marine nagenoeg geheel uit beroepspersoneel, zoodat daarbij het tegenwicht ontbreekt der niet tot de vakveroengingen behoorende dienst- en reserveplichtigen. Bovendien vormt een schip op zee etnigermate een wereld op zich zelf, waar invloeden van buiten moeilijker tot uiting komen dan bij ondèrdoelen van de landmacht. Beide factoren te samen be werken, dat de gezagdragers er a.h.w: aan de heidenen zijn overgeleverd,-als de vakvereoniging zich aan boord kan doen gelden. " Om de maat vol te meten zijn er dan iog de roode invloeden. Nagenoeg al het marine-personeel beneden den rang van officier behoorde-tot voor korten tijd tot ue roode of ultra roode partijen Qfearin is thans iets veranderd. Openlijk is dit alles niet meer toegelaten. Maar alleen naïveteit kan doen verwachten, dat dergelijke gezindheid verandert door het onderdrukken van de ver schijnselen. Contact met de S.D.A.P. b.v. blijft even goed mogelijk, al wordt er.. .. geen contri butie meer voor betaald. Ontslag van allen, die de bij de dienstverbintenis afgelegde beloften geschonden hebben, was hier de onmisbare aanvulling om van de Regeerings maatregelen resultaat te verkrijgen. Nu deze aanvulling achterwege bleef en dus gerekend moet worden met het blijven van den rooden geest, is het voortbestaan van de vakvereenigingen op de vloot des te verderfelijker. Ook in het algemeen zijn deze vereenigingen ontoelaatbaar in de weermacht, omdat zij de grondslagen ondermijnen, waarop de militaire organisatie berust: de militaire hiërarchie is alleen gewaarborgd bij afwezigheid van elke andere organisatie dan de militaire. De kracht van die hiërarchie staat en valt met de onfeilbare zekerheid, dat elk verzet van onwilligen dadelijk gebroken zal worden door de massa der overigen, vast aan eengesloten in de militaire organisatie. De vakvereenigingen bewerken juist het tegenovergestelde: zij vereenigen de massa, in een vast aaneengesloten met militaire organisatie, die in staat is om zich tegenover den commandant te stellen. ,Er is dan ook voor zoover bekend, geen weermacht ter wereld, wa,ar dit kwaad zoo heeft voort gewoekerd als in de Nederlandsche. Hier is het niet alleen toegestaan, maar ook de officieren vormden vakvereenigingen. P n de Regeering moedigt het aan ! ! In het georganiseerd overleg erkent zij de vakvereeniging als orgaan voor de uitoefening van haar bestuurstaak. Sterker nog: de militairen, die goedig meenen dat de militaire organisatie voor hen genoeg is, tellen bij de be sprekingen over persoonlijke belangen niet mee: de Regeering negeert de ongeorganiseerden" ! Dat het hier zoo ver gekomen is, spruit voort uit de tot voor eenige jaren heerschende opvatting, dat de Grondwet niet zou toelaten om het vereenigingsrecht voor militairen te beperken. In die opvatting stond de Regeering vrijwel machteloos tegenover het kwaad. Met het opgeven van die opvatting, eenige jaren geleden, kreeg de Regeei'ing vrijheid van handelen en.... werd het een zwakheid om de desoi'ganiseerende werking van de vakvereenigingen verder toe te laten. Kn des te minder is die zwakheid thans te verantwoorden, nu de gebeurtenissen op de vloot die desorganiseerende werking zoo duidelijk hebben getoond. Zij hebben den minister de 700 wenschelijke gelegenheid gegeven, ja, deze a.h.w. aan hem opgedrongen om met de fouten van het verleden te breken. Men late zich niet misleiden door hetgeen ten voordeele van de bonden wordt aangevoerd, b.\. dat zij zooveel zouden bijdragen tot de handhaving van de orde onder het personeel. Indien de bonden tot dusver zoo vriendelijk waren om in den regel geen misbruik te maken van de verwrongen situatie, dan is deze daarmee nog niet gerechtvaardigd. Zij blijft er even ontoelaatbaar om: de beschikking over de Staatsmarine mag niet geheel of gedeeltelijk afhankelijk zijn van den goeden wil van vakvereenigingen.. .. zoolang deze duurt ! Dat de minister de gelegenheid heeft verzuimd om met de fouten van het verleden te breken is te meer te betreuren, omdat ook het voortbestaan van den rooden geest door de tot dusver getroffen maatregelen in geonen deele gekeerd wordt. Beide factoren verscherpen elkanders nadeelige werking. Te samen veroorzaken zij, dat bij de marine niet voldaan is aan de allereerste en onmis bare bestaansvoorwaarde voor allo deelen der weermacht t.w. dat hun trouw en onderworpenheid aan het wettig gezag boven allen twijfel en zonder het minste voorbehoud behoort vast te staan. Dt DESTËVARINAS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl