De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 29 april pagina 11

29 april 1933 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

EN IN ONZE WONING Remiëns Tentoonstellingen D EN, TOL >.v.), die, met hun sterk en gesloten rormen, geen of weinig weg-droomenn-de-verten toelaten. . . . Met enkele Erijtteekeningen (vaji een vrouwenkop m... een; landschap) geeft deze autoIjdact echter töth wel blijk, dat, adien 'de kletüfige lichte droom der tperfcen liem niet gevangen houdt, de plastische vormgeving door hem niet Ifltijd min of meer geüergeerd wordt, aaar hij haar wel degelijk als opgave ;an ondervinden. ^ jj Het werk heeft soms ook decoratie'èq utiliteiten, wat vooral in de Kunstzaal Fetter frijtteekeningen, die wel als ontwer»en. voor gobelins aandoen, aan het icht treedt. l ' ManéKatz bij Vecbt A'dam ManéKatz werd geboren in een trthodox Joodsch milieu in de Oekraile. Hij worstelde zich wél al vroeg toen zijn Muze te spreken begon) lit dat milieu waarin het schilde>en, speciaal van het menschelijk felaat als iets zondigs beschouwd verd, los, trok naar Kiëf, ater zelfs eenmaal te voet naar Parijs, vaar hij de kunst nog beter meende je kunnen dienen en waarheen hij na len oorlog voorgoed terugkeerde, haar bleef, desondanks, met hart en ;iel en 7,innen aan het Jodendom en zijn tragiek verbonden. Hij bleef' voor en na alles de schilderende vertolker van de joodsche ziel. Zijn Parijsch atelier maakte hij tot een waar arsenaal van Joodsch ritueele- en gebruiksvoorwerpen; het Parijsche Ghetto-leven levert hem zijn motieven, zooals zoovele ghetto's dat ook reeds gedaan hadden. Die motieven be trekken zich grootendeels op de menschelijke figuur en centraliseeren zich, als 't ware, rond den .,ouden Rabijn met rossigen baard", die men, symbolisch genomen, wel als algemeen karakteristiek voor deze schilders figuur kan laten gelden, Zijn, in donkere tinten (zware bruinen, grijzen en blauwen) met lan breed-geborstelde levensgroote figuurstukken zijne erder van een pathetische bewogenheid dan gespannen door en gevuld met een bewogen tragiek en blijven daar door, voor den wat dieper peilende beschouwer, iet of wat leeg en. ... wat ongerechtvaardigd groot! Al nadert hier bewogenheid dan ook niet zóó gevaarlijk dicht, als bij enkele van zijn groote landschappen, tot een onrust en bewegelijk gebaar-in-hetluchtledig. Het meest geslaagd acht ik de kleinere figuurstukken en de doeken met enkele koppen (les Trois Veillards) of een enkele kop (Extase), waarin alle gevaar van een zekere ostentatie geweken is en de Joodsche ziel het zuiverst en diepst spreekt. L'l! Marlet^ eli.ydis bij Fetter Amsterdam Mariette Lydis, die enkele jaren geleden ook al eens bij Fetter expo seerde, laatin denzelfden kunsthandel thans wederom een aantal van haar jongste doeken zien. Ook nu kan men allereerst constateeren, dat zij zeker geen coloriste is; in haar schil derwerk tracht zij ook nu nog. alhoewei dan in wat mindere mate. met zachte . salonfahige" kleur/y>s te chaimeeren. inplaats van ons, al schilderend, met werkelijke kleur te overtuigen. Overigens is zij n haar factuur n compositie sterker, minder behaagziek geworden (zie jeune Fille aux Poissons), wat het werk tengoede komt. In haar teekeningen (knappe ..portretten" van handen; een zittend naakt van haar gelief koosd motief ,,het jonge meisje"), zoowel als in haar litto's (tafereelen uit de Stuivers opera") geeft zij blijk over genoeg geest, talent, en natuurlijk charme te beschikken, om, ook zonder opzettelijkheid, te kunnen behagen. En zelfs, hier en daar, wel ,,iets", zij het ook niet heel veel meer dan dat. A. E. VAN DEN TOL Henk Kuipers, den Haag bij Kleykamp, Het werk, schilderwerk, van dezen Kuipers is inderdaad nog schuchter en bleek; bleek in den zin van bedeesd heid bij weinig' kracht. Toch is er ver andering. Vroeger was het meer star, nu is het wat losser geworden. Natuur lijk bleven de meeste voorstellingen die van het stilleven, maar daarnaast vinden wij toch ook een portret en ver scheidene aangezichten van het land schap. Het werk is dus wat vrijer geworderi en er is in sommige landschap pen een lust te erkennen tot een teeder luminisme; in een ander landschap vin den wij een (gewoner) impressionisme. Er is steeds weinig diepte, maar nooit is het werk onbeschaafd. En er is toch iets in dit werk nog, dat ik hier te noteeren heb, en dflt misschien zelfs de aanleiding is tot deze kleine karakteriseering. ledere schilder" heeft een kleur, waarnaar het liefst zijn ontroering gaat. Tk behoef daarvan geen voor beelden te geven; te over bekend is dat. De kleur, waarin Kuipers mij aange naam aandeed en waardoor hij mij toch trof is een zacht rood, dus niet het felle van tomaten noch het zware rood der riekende rozen, maar een rood (een .,rose" wïl ik niet schrij ven) dat sommige stoffen hebben voor vrouwe jurken en waar dat rood ver sierd meestal is met kleine tuiltjes bloemen, een rood dat naar het lila wel eens gaat en toch geen lila wordt: een bedeesd en schuw rood. Om het ten slotte'u te zeggen: om zulk rood alleen schreef ik dit. VL. P.H. In het artikel over de portretten in den Haag, zijn fouten gekomen bij het drukken. Deur van A. Remiëns \ieuwe uitgaven Dr. Fritz Künkel. Inleiding tot de karakterkunde 040 individueel- psy chologische basis. Vertaald door A. C. Pabbruwe. Met een woord vooraf van Er. P. H. Ronge. Uitgave: J. M. Bredóe's Uitg. Mij. N.V. Hotterdam. Jan Zondag Kunstzaal van Lier

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl