Historisch Archief 1877-1940
EN IN ONZE WONING
Remiëns Tentoonstellingen
D EN, TOL
>.v.), die, met hun sterk en gesloten
rormen, geen of weinig
weg-droomenn-de-verten toelaten. . . . Met enkele
Erijtteekeningen (vaji een vrouwenkop
m... een; landschap) geeft deze
autoIjdact echter töth wel blijk, dat,
adien 'de kletüfige lichte droom der
tperfcen liem niet gevangen houdt, de
plastische vormgeving door hem niet
Ifltijd min of meer geüergeerd wordt,
aaar hij haar wel degelijk als opgave
;an ondervinden. ^ jj
Het werk heeft soms ook
decoratie'èq utiliteiten, wat vooral in de
Kunstzaal Fetter
frijtteekeningen, die wel als
ontwer»en. voor gobelins aandoen, aan het
icht treedt.
l ' ManéKatz bij Vecbt A'dam
ManéKatz werd geboren in een
trthodox Joodsch milieu in de
Oekraile. Hij worstelde zich wél al vroeg
toen zijn Muze te spreken begon)
lit dat milieu waarin het
schilde>en, speciaal van het menschelijk
felaat als iets zondigs beschouwd
verd, los, trok naar Kiëf,
ater zelfs eenmaal te voet naar Parijs,
vaar hij de kunst nog beter meende
je kunnen dienen en waarheen hij na
len oorlog voorgoed terugkeerde,
haar bleef, desondanks, met hart en
;iel en 7,innen aan het Jodendom en
zijn tragiek verbonden. Hij bleef' voor
en na alles de schilderende vertolker
van de joodsche ziel. Zijn Parijsch
atelier maakte hij tot een waar
arsenaal van Joodsch ritueele- en
gebruiksvoorwerpen; het Parijsche
Ghetto-leven levert hem zijn motieven,
zooals zoovele ghetto's dat ook reeds
gedaan hadden. Die motieven be
trekken zich grootendeels op de
menschelijke figuur en centraliseeren
zich, als 't ware, rond den .,ouden
Rabijn met rossigen baard", die men,
symbolisch genomen, wel als algemeen
karakteristiek voor deze schilders
figuur kan laten gelden, Zijn, in
donkere tinten (zware bruinen, grijzen
en blauwen) met lan
breed-geborstelde levensgroote figuurstukken zijne
erder van een pathetische bewogenheid
dan gespannen door en gevuld met
een bewogen tragiek en blijven daar
door, voor den wat dieper peilende
beschouwer, iet of wat leeg en. ...
wat ongerechtvaardigd groot! Al nadert
hier bewogenheid dan ook niet zóó
gevaarlijk dicht, als bij enkele van
zijn groote landschappen, tot een
onrust en bewegelijk
gebaar-in-hetluchtledig. Het meest geslaagd acht
ik de kleinere figuurstukken en de
doeken met enkele koppen (les Trois
Veillards) of een enkele kop (Extase),
waarin alle gevaar van een zekere
ostentatie geweken is en de Joodsche
ziel het zuiverst en diepst spreekt.
L'l!
Marlet^ eli.ydis bij Fetter
Amsterdam
Mariette Lydis, die enkele jaren
geleden ook al eens bij Fetter expo
seerde, laatin denzelfden kunsthandel
thans wederom een aantal van haar
jongste doeken zien. Ook nu kan
men allereerst constateeren, dat zij
zeker geen coloriste is; in haar schil
derwerk tracht zij ook nu nog.
alhoewei dan in wat mindere mate.
met zachte . salonfahige" kleur/y>s
te chaimeeren. inplaats van ons, al
schilderend, met werkelijke kleur te
overtuigen. Overigens is zij n haar
factuur n compositie sterker, minder
behaagziek geworden (zie jeune Fille
aux Poissons), wat het werk
tengoede komt. In haar teekeningen
(knappe ..portretten" van handen;
een zittend naakt van haar gelief
koosd motief ,,het jonge meisje"),
zoowel als in haar litto's (tafereelen
uit de Stuivers opera") geeft zij blijk
over genoeg geest, talent, en natuurlijk
charme te beschikken, om, ook zonder
opzettelijkheid, te kunnen behagen.
En zelfs, hier en daar, wel ,,iets",
zij het ook niet heel veel meer dan
dat.
A. E. VAN DEN TOL
Henk Kuipers,
den Haag
bij Kleykamp,
Het werk, schilderwerk, van dezen
Kuipers is inderdaad nog schuchter en
bleek; bleek in den zin van bedeesd
heid bij weinig' kracht. Toch is er ver
andering. Vroeger was het meer star,
nu is het wat losser geworden. Natuur
lijk bleven de meeste voorstellingen
die van het stilleven, maar daarnaast
vinden wij toch ook een portret en ver
scheidene aangezichten van het land
schap. Het werk is dus wat vrijer
geworderi en er is in sommige landschap
pen een lust te erkennen tot
een teeder luminisme; in
een ander landschap vin
den wij een (gewoner)
impressionisme. Er is steeds
weinig diepte, maar nooit is
het werk onbeschaafd. En
er is toch iets in dit werk
nog, dat ik hier te noteeren
heb, en dflt misschien zelfs
de aanleiding is tot deze
kleine karakteriseering.
ledere schilder" heeft een
kleur, waarnaar het liefst
zijn ontroering gaat. Tk
behoef daarvan geen voor
beelden te geven; te over
bekend is dat. De kleur,
waarin Kuipers mij aange
naam aandeed en waardoor
hij mij toch trof is een
zacht rood, dus niet het
felle van tomaten noch het
zware rood der riekende
rozen, maar een rood (een
.,rose" wïl ik niet schrij
ven) dat sommige stoffen
hebben voor vrouwe jurken
en waar dat rood ver
sierd meestal is met kleine tuiltjes
bloemen, een rood dat naar het lila
wel eens gaat en toch geen lila wordt:
een bedeesd en schuw rood. Om het
ten slotte'u te zeggen: om zulk rood
alleen schreef ik dit.
VL.
P.H. In het artikel over de portretten
in den Haag, zijn fouten gekomen bij
het drukken.
Deur van A. Remiëns
\ieuwe uitgaven
Dr. Fritz Künkel. Inleiding tot de
karakterkunde 040 individueel- psy
chologische basis.
Vertaald door A. C. Pabbruwe.
Met een woord vooraf van Er. P.
H. Ronge.
Uitgave: J. M. Bredóe's Uitg. Mij.
N.V. Hotterdam.
Jan Zondag
Kunstzaal van Lier