Historisch Archief 1877-1940
No. 2917
De Groene Amsterdammer van 29 April 1933
Uit de Natuur
s* ;
'a, .i
Bloemen plukken
Dr. Jac. P. Thijsse
De boschanemonen raken
nu uitgebloeid. Ze hebben
een heel goede beurt gehad:
eerst vlug en fraai in bloei ge
komen tijdens de warme dagen
van eind Maart en begin April
en daarna weer geremd door
de koudegolf, zoodat we ze
weken lang op hun mooist
hebben gezien. Ook hebben
ze in de -drukke streken de
Paasehvaeantie aardig door
staan. Men zou haast
gelooven, dat er een evenwicht is
ontstaan tusschen de
plukgraagte van jong en oud en
de .voorttelingssnelheid van de
bloemen. In het Haagsche
Bosch is, meen ik, het plukken
van bloemen verboden en er
wordt ook wel de hand gehou
den aan het verbod, zoodat op een paar meter
afstands van de wegen dé"bloemenmassa's inderdaad
vrij wel intact blijven.In het Bloemendaalsche Bosch
is de bewaking minder scherp, maar ook daar zijn
in een druk beplukt vak nog genoeg planten met
rijpende vruchten overgebleven. Het aantal met
wortel en al uitgerukte planten valt nog al mee;
de boschanemoon zitmaar heel losjes in den grond.
moet met voorzichtigheid geplukt worden.
Al dikwijls genoeg heb ik verteld, dat ik geen
tegenstander ben van t bloemen plukken, integen
deel. In den regel zullen ook doorgaans de bloemen
geplukt worden, die de aandacht trekken door hun
overweldigende menigte en die kunnen dus een
stootje verduren. Jaar in jaar uit kunt ge in April
bij Amsterdam de kinderen van buiten zien komen
met bossen dotterbloemen en die groeien nog
altijd hi even groot aantal in het polderland vlak
bij de stad. Zoo gaat het ook met de
pinksterbloemen en margrieten, de boterbloemen en de irissen.
de dophei en de struikhei. En wanneer die bloemen
thuis behoorlijk worden geschikt en niet al te
vluchtig bekeken, dan mogen we het bloemen pluk
ken wel waardeeren als een oorspronkelijken vorm
van liefde voor de natuur en drang naar schoonheid.
Ik geef dan ook nog lang het plan niet op. om
in groote parken of langs wandelwegen boschjes
en velden in te richten, waar men vrijelijk bloemen
mag plukken. In het Amsterdamsche boschplan
hebben we al dadelijk de dotterbloemvelden in het
boezemland, dat onveranderd zal blijven. Mocht
de toeloop tot die velden te groot worden, dan kan
men ze er zijn breede slooten altijd gemakke
lijk voor een poos afsluiten. Maar ik denk, dat dit
niet dikwijls noodig zal zijn, gezien de
vastworteligheid van die dotterbloem. In de andere
plukweiden" zullen we ook vooral planten moeten
hebben, die stevig in den grond verankerd zitten,
en het is ook een goed ding, wanneer ze zich be
halve door zaad ook nog vegetatief kunnen voort
planten. Bolgewassen zijn dus bij uitstek geschikt,
vooral die met diep liggende bollen. En wanneer
ze dan nog bovendien een gescheiden groei- en bloei
periode hebben, zooals de schermdragende vogel
melk, dan mankeert er heelemaal niets meer
aan.
Op den kleigrond van het Amsterdamsche bosch
bestaat gelegenheid voor velerlei aanplant, vooral
wanneer men gebruik maakt van een halven meter
verschil in hoogte boven het grondwater, want dat
is al voldoende om zoowel een lage, vochtige als
een hooge, drogere flora aan te kweeken. We kun
nen dan de planten van rivieroevers en uiterwaar
den invoeren, o.a. de zomerklokjes en de
kievitsbloemen, die slechts op enkele plaatsen in ons land
in het wild voorkomen, maar daar dan in groote
haast onuitroeibare hoeveelheid. De kievitsbloeni
is verwant met de keizerskroon. Zij komt in ons
land voor in het mondingsgebied van den Usel
en van den Rijn, dus bij Kampen en Zwolle, bij
Kievitsbloemen
den Haag en Maassluis. Som
mige betwijfelen of de plant
daar wel echt wild is, of
slechts" een ontsnapte tuin
plant. Hetzelfde meent men
ook van het zomerklokje aan
de Vecht bij \ itermeer. Het
is niet zoo heel gemakkelijk,
om in dezen zekerheid te krij
gen. De groeiplaats zelf zou
wel doen vermoeden, dat wij
met echt wilde planten te doen
hebben. Doch daar staat te
genover, dat die Kievitsbloem
al eeuwen geleden een geliefde
tuinplant was, die in velerlei
variëteiten gekweekt werd. In
mijn oude tuinboek ,»de Ver
standige Hovenier" van 167!)
vind ik het volgende: De
Kivits-eyeren of Pritillaria
heeft ook verscheydemeede-soorten,als met gespren
ckelde bloemen, met witte bloemen, met geele bloe
men, met zwarte bloemen, met Fritillaria van Ou
yenne, die twee maendenlater bloeyt, alsdeandere.
Sy groeien gaerne in goede, doch niet gemiste aerde
en worden door de bollenen 't zaedt
vermenigvuldight."
Het lijkt wel, of in dien tijd de kievitsbloemen
als tuinplanten nog veel meer in trek waren dan
thans. Het zijn inderdaad heel sierlijke planten.
De bijna geopende bloem heeft werkelijk wel iets
van een kievitsei. De merkwaardige knik in de
bloembladeren geeft de plek aan, waar binnenin
de honig wordt afgescheiden. Evenals de ..Kroon
Imperiael" wordt de kievitsbloem grar.g bezocht
door de vroege hommels en ze maakt doorgaans
goed zaad. De voortplanting geschiedt echter voor
namelijk door bolletjes aan uitloopers en daardoor
groeien die kievitsbloemen mits in goede aerde"
troepsgewijs in vast verband. Zoodoende hebben
ze op de weinige groeiplaatsen in Nederland toch
flink stand gehouden; alleen zijn ze hier en daar
uitgegraven. Dat is ook het geval geweest met
de Zomerklokjes aan de Liede, waar ze nu wel
uitgeroeid zijn en ook aan de Vecht, doch die
houden het nog uit. Het zou anders, wel goed zijn,
dat daar een gemeentelijke verordening gemaakt
werd tegen het uitgraven.
Amsterdam begint langzamerhand aan de uit
voering van het Boschplan, nog voor dat de détails
zijn vastgesteld. Dat kan in dit geval ook best ge
beuren, want de roeibaan van 2500 M. lang moet
er toch faunen en de plaats daarvoor is reeds met
zorg gekozen. We zouden in de groene zoom langs
die baan wel eens een proef kunnen riemen met onuit
roeibare bloemen voor den pluk en dan mogen daar
de kievitsbloemen en zometklokjes niet ontbreken.
Nieuwe Uitgaven
De Vlaamsche opvoedkundige beweging te
Antwerpen doet een brochurenreeks verschijnen
waarin thans een deeltje het licht zag onder den
titel: Opvoeding tot den Vrede, geschreven door (ieo
Verbrugge, hoofdinspecteur over het stedelijk
onderwijs te Gent. De schrijver begint met een
opsomming van de dooden, gewonden en invaliden
van den laatsten oorlog, cijfers die doen huiveren:
12.996.571 dooden; ruim 16.000.000 gewonden en
5.500.000 invaliden.
Oorlog is moord, zegt hij, en wordt geboren uit
den ziekelijken haat der menschen. Hij doet een
beroep op de ouders en opvoeders van de geheele
wereld: Leert aan uw kinderen steeds overal het
leven eerbiedigen en dit van hun prilste jeugd af".
Verder bevat deze brochure eenige
medcdeelingen over het wezen en zijn van den Volkenbond.
voor welk instituut de schrijver een lans breekt.
De Sikkel" te Antwerpen is de uitgeef ster.
Boekbespreking
A. Plasschaert
Jo Spier, tcckeningen
Het is het miskennen van wat journalistiek is,
wanneer de teekeningen van Spier niet als een
journalistieke uiting worden aanvaard. Zij hebben
daarvan alle elementen, en missen dat in zichzelf
verzadigde, dat de niet-journalistieke teekening
onderscheidt van de wel journalistieke; de teeke
ningen van Spier zijn niet om het volledige
geteekend, maar om het snel effect (of ze langzaam
gemaakt zijn is daarbij secundair) en ze zijn zonder
het onderschrift niet voltooid voor den maker.
Daar zelden iets absoluut n-zijdig is, zijn bij de
teekeningen van Spier uitzonderingen op dien
regel te vinden, en dat zijn, zooals ik reeds in de
kritiek zijner tentoonstelling noteerde, sommige
gezichten op parken en uit de natuur. Deze uit
zonderingen vormen een klein deel echter van een
overvloedige productie en tasten de algemeene
karakteriseering dus niet aan. Ge vindt deze waar
heid duidelijk in dit boek bewezen.
Welke zijn de persoonlijke eigenschappen van
Spier? Ge vindt die natuurlijk (grootendeels) in
zijn voordracht, in den trant van zijn teekenen.
De lijn is nooit eigentlijk zwaar of met diepen
nadruk; zij is ijl en pril. Misschien is ze zoo zuiver
der gekarakteriseerd dan wanneer ge haar puntig
noemt. Het geheel maakt het eens witte papier
nooit zeer zwart door de teekening; die is en die
bleef luchtig op het witte. Zij bewijst dan ook
geen forsch of groot psychologisch talent; zij
bewijst een snel-gewonnen indruk der dingen en
een geoefende hand, zonder dat het handschrift"
het schrijven getuigt van diepe roering.
Het spreekt ook van zelf voor zulken teekeiiaar, die
veel voor dagbladen teekent, dathij uitgezonden
wordt om personen, die de aandacht trekken
op een oogenblik, af te beelden voor de
lezers-massa van zoo'n blad. Hij zou niet
aan de eischen voldoen (dan werd hij onverstaan
baar voor te velen) wanneer hij een psychologisch
portret gaf, zooals de groote portrettisten dat
hebben gemaakt. Zijn portret zal dus altijd
lichtelijk-banaal moeten blijven, anders mist het zijn
doel. Wel kan het gauwigheden van den geest
bezitten, en in dat lichtelijk-banale scherpe typee
ren. Spier kau dat, zie b.v. de vier ruggen van de
schilders, of liever de vier achterschedels van hen,
want in de weergave, iri de expressie der kleeren is
de teekening zwakker. Psychologisch belangrijker
is een model als voor den kinderrechter"; guller
is van Deyssel's portret. l)e gauwigheden van den
geest ge vindt n\ ik schreef het, eveneens bij Spier.
Daar is het werk het zwakst, en daar zijn de
woorden nog noodiger dan elders voor dat gra.ppige.
Het is allicht bij de meesten zijn grootste verdienste
(?wat een geestige teekening!"), bij ons eri voor
ons is het zijn gevaarlijkste eigenschap (daar schuilt
hem het grootste gevaar: het ongevoelig worden,
enz. Zijn teederheid en zijn verontwaardiging
Kouden hem daar kunnen redden: ze zijn niet in
sterke mate in Spier aanwezig. Toch is er wel
teederheid nu en dan in een psychologie en in een
teekeningetje als de vogelkooitjes", maar hoe
lang zal ze strekken 'i In die teekening van de vogel
kooitjes is een element, dat ge meer in Spier's
werk vindt, en dat is het begrip (?) in alle gevallen
het gevoel, dat herhaling vastheid geeft en ge
makkelijker overzicht aan een werk, zooals, ook
dat weet Spier, het gedeeltelijk maar teekenen van
voorwerpen, den kijker trekt door een aangenaam
gevoel van met!e te werken aan de voorstelling en
doordat zulke teekening het voorstellingsver
mogen van den beschouwers beweeglijk maakt.
Wanneer ik nu nog hieraan toevoeg dat Spier wel
eens 't gevoel heeft voor ruimte, voor drie afme
tingen (zie b.v. Schafer spelend) dan meen ik hem
in niets te kort hebben gedaan en ook niet hem,
ten koste van anderen, te hebben overschat.
Alles wat ik hier beschreven heb. kunt ge in het
boek ..Teekeningen van Jo Spier" vinden, liet
boek geeft werkelijk een overzicht door vle teeke
ningen. erin afgebeeld, en het moet een aangenaam
boek daardoor zijn voor vele lieden (er zijn er vele)
wiens geest overeenkomst vertoont en gelijkt;
trekken be/.it als Spier's geest.