De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 29 april pagina 9

29 april 1933 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 29 April 1933 Dramatische kroniek Henrik Scholte CHANPAGNE K RU G & CO REiMS IN KWALITEIT AAN DE SPITS' «n S* Bott. Hofstad Tooneel: Vader des Vaderlands", van Ednard \eterman Toen onlangs het Vlaamsche tooneel zijn in stuk en vertooning vrijwel mislukte bijdrage tot de hulde" bracht, heb ik, behoudens hetgeen ?oorzakelijkerwijze aan nationalisme en jubilea vastzat en dus gezegd moest worden, toch getracht «m den weg voor Veterman's gelegenheidsstuk open te houden. Het heeft echter, kort en goed, teleurgesteld op vrijwel dezelfde gronden als de VlaamschB feestrede en liefst zou ik dan ook maar lieelemaal er over gezwegen hebben om alle net gekleede personen bij de Amsterdamsche gala voorstelling het genoegen van een in dezen tijd stellig niet overbodige nationale manifestatie te laten, ware het niet , dat de schrijver zelf iets ?meet pretentie dan die van een handig bruilofts?dicb|Üp heeft willen toonen door in zijn betiteling ?te spreken van een poging tot het fundeeren van ?een nationaal heldendrama". Om die grandioze ?overlèhatting van 's mans eigen bekwaamheden bekwaamheden, die ik overigens in diverse bewerIcingaVi in het verleden allerminst wil ontkennen jaoet me toch het eea en ander van het hart. En j», ook omdat ik toch wel niet alleen zal staan ia mijn gevoel van diepte en grievende teleur stelling over de geringheid van kracht, aandrift ?en overtuiging, die het nationalisme, waarin ik geloof «n dat ik voor waarachtig houd, bij deze gelegenheid heeft getoond. Vagelijk geïnspireerd werk kan men niet uit den grond stampen en dat niemand, noch onder de ouderen, noch onder de jongeren, door de tragedie van den Zwijger tot waarlijk werken werd gedreven, ?daarin moet men zich tenslotte schikken, al pleit iet liiet voor ons. Maar ook het gelegenheidsstuk hoeft .zeker niet perségeminacht te worden en menigmaal heeft een opdracht" een in de op?dracbtgevers, en in ,dit geval het Nederlandsche volk, levende overtuiging tot uiting gebracht. JEn des te e'erder had men dit hier mogen ver wachten,, Waar daden en motieven van Willem van Oranje met betrekking tot deze dagen en ?den laatsten tijd allerminst een afgesloten stuk geschiedenis vormen, die zich niet herhaald. Het is niet zoo ver gezocht om bij Willem van Oraiqe aan Zeittheater" te denken. Er is een zijdigheid in elke manifestatie, maar daardoor ook kracht. Indien zij, die thans wenschen te manifesteeren, een motief hebben dat hen bindt <en mij met hen), welaan laten zij daarvoor uitkomen en dat getuigen. Maar laten zij niet vrien delijk en patroniseerend een stuk slikken, waarvan men op zijn allerhoogst kan beweren, dat het elk "wat wils geeft en de kool en de geit spaart, en dus voor niets (Want tegen niets) getuigt. Een histo risch tableau van Willem met zooveel mogelijk -iiguren uit de geschiedenis er omheen herinnert mij onweerstaanbaar aan een foto van het personeel van een jubileerende textielfabriek, waar iedeïeen op moet, al was het met zijn hoofd achter ?een ander. Het kostbaar nationaal uitgevoerd programma van dezen gala-avond vervulde dan ook dérol van den feestwijzer onder Pieneman's schilderijen in het Rijksmuseum: eenige dozijnen genummerde cirkels, correspondeerend met de min of meer gelijkende aangezichten van de nota belen dier dagen. Ben nationaal heldendrama ! Ik heb nooit minder van den Prins begrepen dan in deze poging om liem tot een wankelen en praatgragen Hamlet te leduceeren. Er werden eenige levende beelden ver toond en historische of legendarische woorden ge sproken, er was een koket aanstippen van alle burgerdeugden, inclusief de liefde, de moedervereering en de Hollandsche gastvrijheid. Er was «en boeketje politiek, waarvoor men niet anders ?dan een behoorlijk schoolboek noodig had. Er was in dit afzakken naar den dood (in een leven van strijdbaarhoid!) net zooveel tragische ontroering Als in een levensbericht van de Maatschappij voor Letterkunde. Ook in onzen tijd mag men, zoo niet van helden drama, dan toch nog wel van tooneel spreken, en van de primaire eischen, daaraan te stellen. En dan is tooneel, eenvoudig uitgedrukt, toch in de eerste plaats iets dat den toeschouwer al doende duidelijk wordt. Veronderstel nu wat ik wel mag bekennen, dat zich in mijn geval van toeschouwer voordeed dat men zich juist bij dezen avond laat vergezellen door een onze natie vereerende vreemdelinge, die echter de Hollandsche taal evenmin machtig is als wij dat bij voorstellingen van Eussisch of Japansch of Joodsch tooneel waren. De indruk van deze vreemdelinge, op een avond van nationale verheffing, was kort en goed deze: dat zij van de handeling en met name van Oranje niets begreep, hoewel deze figuur haar op grond van een vrij behoorlijke opvoeding niet onbekend was, en dat zij het gevoel had, dat hier over waarlijk dramatische historie gesproken werd in den vorm van historie zonder drama. Alles in dit maakwerk was tusschen de regels gezakt en het kijkspel speculeerde er op, dat wij onze ge schiedenis vollediger wisten en dus konden aan vullen. Met Oranje gebeurde er in dramatisch opzicht niets, evenmin als er iets dramatisch ver antwoord werd, hij werd slechts als een goede bekende te kijk gezet. De hoofdartikelen onzer kranten in deze dagen waren zelfs beter dramatisch beschouwend. Zachtzinnige menschen hebben dit stuk ver ontschuldigd door te zeggen, dat het eigenlijk een film was. Maar dit is een groote miskenning van de tegenwoordige film. Men zegge eerlijker, dat het mislukt tooneel was: tooneel, dat iedere psychologische motiveering ontbeerde en een ge brekkige bloemlezing gaf van wat gesprekken en monologen, waaraan ook de laatste verdediging: het epische, klassieke, historische begrip Van het noodlot en het lijdzaam bezingen daarvan, ontvallen was. Er scheen, in die allereerste gesprekken van den Prins contra Granvelle, van den Prins contra Egmont, een poging gedaan te zijn om althans politiek te karakteriseeren en in woorden te om schrijven. Daarna begaf men zich in de anecdote en de profetie. Willem wasén zoo superieur man, omdat hij zoo zuiver in de toekomst zag: het onheil, de verdeeldheid der Nederlanden, hun vadsigheid en eigenbelang. Heeft dit dan eenige waarde, hiermee een historische figuur dramatisch te teekenen, als men de geschiedenis bij de hand heeft, die deze profetieën staafde? Iedereen kan profeteeren met een kalender van 1940 ! In den mensch Willem heb ik in dit zwak, preten tieus en ver onder de maat geschreven stuk geen oogenblik kunnen gelooven. Er is mij niets duidelijk gemaakt, er is niets yeicorden, gegroeid, ontstaan, op deze geduldige planken van het tooneel. Een tegenspeler als Granvelle was misschien nog de sterkste daad van den schrijver, al is zoo'n di plomatieke groot-inquisiteur al een flink geclicheerde tooneelfiguur en als zoodanig vrijwel letterlijk te ontleenen aan tien andere stukken. Wat de Prins doet, wat hem dreef in die achttien jaren tusschen het verbond der edelen en zijn dood, dat leert men hier alleen uit huisbakken tafereelen van moedeloosheid. Hij wacht op den Oostenwind (die scène van den bastaard Dunois uit Saint Joan" schijnt dramatisch aantrekkingskracht te hebben, ook Paul de Mont trok er in zijn gelegenheidsdrama profijt van, het is zoo dankbaar en zoo mytisch, een beetje godsbestiering), hij houdt een goede tafel en bovendien een vervelend ver kiezingsdebat met Alva. dank zij die hier ergerlijk misbruikte uitvinduig" van het simultaan-tooneel (en dit is alles wat men van den man-met-den baard dramatisch gesproken te zien krijgt) en de Prins wordt daarna op bijna komische wijze gedood door Balthazer Gerards, die zoolang en zoo opvallend met zijn duivelschen zwarten mantel schermde, dat het wel leek pf de deurwaarder met twee getuigen tot driemaal toe een aanmaning deed zonder dat de Prins geacht werd, iets te ver moeden. En in die onder nul gezakte stemmingvan aanvankelijke geestdrift verwachtte men het Wilhelmus van ons .' De vertooning was een beetje beter dan het stuk, al heb ik van der Lugt meer als groot-req uisiteur dan als regisseur kunnen bewonderen. De uiterlijke verzorging was fraai, met veel koppen" en smaak in de costumes en zoo, maar aan verantwoorden tooneelbouw en aan spel werd niet veel gedaan en was trouwens ook weinig te doen. Uitgezonderd van der Lugt zelf, die na een zwakke, vlak gesproken inzet, jn een tafereel dat men bovendien eerder in Liefdes Lief en Leed" zou verwachten de waardigheid en de ernst van gebaar vond, welke zijn rol redden. Noeme men dan nog Dick van Veen als een gevaarlijke Granvelle, zij het met den kop van een rabbijn, en dan is het ook uit. Egmont werd onaanvaardbaar en onscherp gespeeld door van Gasteren, er waren eenige vrouwen in statie gewaden, die alles heel braaf opzeiden, er was ? natuurlijk de geroutineerde techniek in de ser moenen van Gimberg, Schwab en anderen. Maar boven de charade van ontelbare historische figu ren kwam dit niet uit. De auteur had van zijn kant deze revue met zooveel mogelijk bekende personen opgevuld, maar dreef daardoor juist het gezelschap tot een zoo veelvuldig doubleeren en tripleeren, dat men tenslotte de menschen aan het verschil van pakje in hun uiterst kortstondig verschijnen niet meer kon herkennen. En wat dan die uit vinding" van het simultaan-tooneel betreft, zoo volmondig als ik van der Lugt's gebruik daarvan in Bruckner's Elisabeth'' heb kunnen bewonderen, zoo ongemotiveerd en artificieel was het effect hier: eenige maskerade-groepen verschenen in popperige nissen en alle gedachte aan gelijktijdig heid, aan voortgaand leven op verschillende plaat sen was verre. De arme Egmont stond zoo opgepropt tusschen zijn beulen, dat zijn hoofd geen plaats gehad moet hebben om er af te vallen en men wachtte gedwee tot de levende heelden uit de volgende verlichte telefooncel hun woordje zouden doen. Neen, het was zacht uitgedrukt, geen haar beter dan van de Vlamingen en wie nog ons tooneel in eere wil houden als werkzaam en levend aandeel in de behoeften van ons volk die moet dan maar dit jaar Willem den Zwijger herdenken in den droom van wat daarbij ons tooneel had kunnen, en moeien zijn ! Nieuwe Uitgaven Bij de Wereldbibliotheek verscheen een Hol landsche vertaling (uit het Portugeesch door K. Schreuder en J. Slauerhoff) van den historischen roman van Paulo Setubal: O principe de Nassau, onder den titel: Johan Muurits van Nassuu. Het onderwerp van dit boek is de Hollandsche bezet ting van Braziliëen de opstand van Pernambuco, gezien uit het gezichtspunt van den Portugees.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl