De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 6 mei pagina 10

6 mei 1933 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

IT- 'D E S C H Het levenswerk van Antoon Derkin Adriaan Lubbers en Will Antoon Derkinderen Raam Bij Esher Surrey, den Haag We zouden deze tentoonstelling kunnen noemen die van een aantal Gustave de Smet's uit een bepaalde periode, van een aantal ongelijke Jacob Smits', waarbij werken zijn, die in Holland niet zeer overrtdïnd zullen Kunstzaal Buffa werken ;~^van een'aantal Thcvenet's, van een schilder dus, die in Holland eigentlij k onbekend is en van een aantal Ensor's, die ten eenenmale onvoldoende zijn om dezen zflten, geschakeerden schilder zijn roem hier te lande te bevestigen. Van al dezo schilders, zooals zij hier vertegenwoordigd zijn, lijken mij de Thcvenet's, zoo niet geheel en al', toch het maest geschikt begrepen te worden door deu gemiddelden burger. (Ik be doel door den gemiddeld-aestfietischen burger). Deze mag misschien wat moeite hebben met de kleur.(een Vlaamsen of Waalsche kleur is anders dan de onze en de techniek is dus een wat andere) de voorstellingen, zdoals zij ontstonden in de ontroeringen'van den maker, zijn dien burger zeker niet vreemd. Het zijn gedeelten .van binnen kamers, als stilleven gezien, of het zijn werkelijk stillevens; oen enkelen keer gaat het om het'licht buiten. De beschouwingswijs is die der luministen zonder echter een totale overrompeling van de vormen door het licht te zijn. En er is soms ook iets van den humor in het werk van een burgerlijken geest, die verder een voudig-weg zijn werk verricht. Geestig is, in zijn soort, inderdaad de man zittend bij den muur van zijn luis, buiten in het tuintje, terwijl ik daarbij zou willen noemen, het interieur met den haan en de kip vlak bij de deur binnen (deze beesten zijn vrijer, vlot ter geschilderd dan heb overige) en het stilleven, met d e scheepslantaarn, met de trompet en met de haringen, die kort maar toch duidelijk doendenken (door ijlt e en kleur) aan Ensor. ' Zooals ik zei ver tegenwoordigen de Ensor's hier slechts den Oostendschen schilder, die onbevangen-weg ? een voorlooper was van iedere laatre poging der schilderkunst in zijn land en wiens maskers"na vroegere interieurs (Ie salon bourgeois) en na stillevens on getwijfeld tot} de merkwaardighe den van onze periode zullen behooren, wanneer zij op hun best zijn! IJl-scherp is hier No. l een bloemstuk j^met figuren er-rond. M Jacob Smits, de Hollander, die^ zoo hollandsch begon (zie het groote werk over hem) heeft zich als !de schilderj der Kempensche landschappen en der^binnenhuizen en in enkele portretten ontwik keld tot een afzon derlijk, in Belgi zeer gevierd talent en tot een maker van een reeks werken, die ook Permeke niet onopgemerkt liet. Hij heeft zich ontwikkeld tot een talent, dat om den geestelijken inhoud van zijn werken en om den aard zijner voorstellingen Hollanders gemakkelijk verstaanbaar zou moeten zijn en toch is deze Rotterdammer-van-huisuit in dat Holland veel minder gezien dan te verwachten leek. En dat ligt misschien eenigszins in zijn vereen voudiging der vormen, die veel sterker is dan bij de Hollandsche tijdgenooten en soortgenooten, maar het ligt zeker in zijn kleur, die op andere, zwaarder wijze opgezet, wanneer zij typisch is voor hem, het schilderen niet alleen in grooter partijen verdeelt, maar den Hollander ongewoon blijkt. Een schilderij als hier is met de groote witte lucht en alles zoo zwaar geschil derd, verrast de velen, de menigte, door zijn toch ietwat romantischen een voud en doordat de massa van de verf ons te mate rieel blijft. En zulk werk is de persoonlijkheid van Jacob Smits, in verf ge bootst ! Kunt ge dat niet waardeeren, dan blijft u verder zeer ongewoon. Zwakker werk als hier veel is, kunt ge gemakke lijker misschien waardee ren, maar het is zwakker (de intérieurs met een figuurtje). Een schilderij tje, hoewel vereenvoudigd, het vrouwtje aan de waschtobbe lijkt mij, als goed werk, eerder voor Hollandsche beschouwers aanvaardbaar te wezen. Veel gemakkelijker onge twijfeld dan Gitstare de Smet. Toch is deze onmis kenbaar in zijn Hollandschen tijd een colorist ge weest van zuivere kracht en veel van zijn werken uit die periode lijken mij tot de blijvende te behoo ren van die hij maakte. Zóó, soms zeer sterk van kleur, vindt ge hem hier niet; ge vindt hem hier in de meeste werken te veel ons aan Permeke's vormen en voor dracht herinnerend. Hij wordt door Permeke in deze werken ganschelijk gedomineerd. En toch ziet ge, dat deze vormen, Permeke natuurlijk, de Smet niet voegen. Ge kunt dat opeens zien aan een détail (dat den wezentlijken de Smet doet bespeuren). Zoo'n détail is de hond van den jager, die zich beide op het eerste plan, vóór het dorpsgezicht bevindt. Is de jager zeer a la Permeke, de hond mist de groote. hoekige samenvattingen van Permeke; de hond is veel objectiever gezien, alleen veel en veel weeker vereen voudigd. Het talent van Gustave de Smet mist den grooten lementairen dwang van Permeke's vormen; de kleur van de Smet is op zachter teederheid ingesteld, en wat de lijn van de Smet aangaat, zij mist het onaf wijsbare, dat Permeke's lijn bezit. Het A Plasschaert ei lijkt mij daarom een winst voor de Vlaamsche schilderkunst in werken van de Smet hem te kunnen vinden, buiten Permeke's overheersching ge schilderd. Hij is daar goed genoeg voor en heeft genoeg eigen talent om zulke teekeningen te kunnen maken en zulke schilderijen t« kunnen schil deren. (Hij deed datl) Hier in Esher Surrey zien wij hem te veel als een overheerschte en zouden zij, die het overige werk niet kennen, een ver keerde voorstelling van de Smet zich C. Troyon eigen kunnen maken. Deze tentoonstelling licht dus. als geheel genomen, niet zuiver in over Ensor en over de Smet. en niet mach tig genoeg over Smits. Zij is nu eens te eenzijdig, dan te onvolledig. Dat zijn slechte eigenschappen voor een tentoonstelling, die werken bevat, waarvan er niet iedren dag in Ilollandzijn te zien. .M. Adriaan Lubbers bij Itiitt'u. Amsterdam Kr is in het leven van de meeste kunstenaars, zoo niet van allen, altijd wel een bepaalde ontmoeting in het uiterlijke leven, die tot een innerlijke ontmoeting wordt., welke de scheppen de krachten bevrijdt en het. voor dien, min of meer sluimerende talent vo< goed activeert. . . . Zulk een ontmt ting kan van den meest verschillend-n aard zijn; zij kan plaats hebben >p tijdstippen en in omgevingen die v< een mensch wel het minst gcëige

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl