Historisch Archief 1877-1940
H«. 2918
De Groene Amsterdammer van 6 Mei '1933
( Voorwereldlijk monster
Moderne danseres
Zijn er vaste centra in
ons zenuwstelsel?
Dr. P. van Olst
De reflexen
De levensuitingen van dieflen (en dus ook
menschen) berusten op zoogenaamde reflexen. Het
zenuwstelsel bevat twee soorten zenuwen, namelijk
de aanvoerende en de afvoerende zenuwen. De
aanvoerende zenuwen brengen de berichten der
prikkels, die de zintuigen treffen, over naar het
centrale zenuwstelsel- (hersenen en ruggemerg),
terwijl de afvoerende zenuwen in omgekeerde
richting werken, dus berichten van uit het cen
trale stelsel overbrengen naar de organen, die er door
beheerd worden, dus spieren en klieren. In het
centrale zenuwstelsel zijn deze twee zenuwsoorten
met elkaar verbonden. Wanneer deze verbinding
zoo is, "dat automatisch steeds eenzelfde beweging
van een spier of dezelfde werking van een klier
het gevolg is van een bepaalde prikkel, zonder dat
er verder bij behoeft gedacht te worden, dan
spreekt men van een reflex. Branden we onzen
vinger aan de kachel, dan trekken we, voordat
we erbij denken kunnen, onzen arm terug. Ge
lukkig, want als wij er eerst bij denken moesten,
brandden we onzen vinger veel ernstiger eer de
arm 'teruggetrokken werd. Een combinatie
van een aanvoerende (gevoels-)zenuw, het
verbindingspunt in het centrale stelsel, en de afvoe
rende* (bewegings-)zenuw heet een reflexboog.
De reflex bij het. branden van den vinger is
nog simpel, maar er zijn ook veel ingewikkelder
reflexen, bijvoorbeeld de bewegingen die men
maakt -om het evenwicht te bewaren als dit ver
stoord dreigt te worden, de Blikbewegingen, de
gewone loopbewegingen om er slechts enkele te
noemen. Zij bestaan uit een combinatie van simpele
reflexen; het regelen hiervan tot een goed afloo
pend geheel wordt verzorgd door coördinatie
centra, die in het centrale zenuwstelsel een vaste
plaats hebben.
Atbrecht Bethe, hoogleeraar te Frankfort a/M.,
is reeds vele jaren een tegenstander van deze
opvattingen, die in uitgebreide kringen als vast
staand worden beschouwd en hij heeft in Januari
van dit jaar een belangwekkende voordracht erover
gehouden voor een vakkring van medici te Berlijn.
Uit zijn vele voorbeelden neem ik een enkele
over. Hij vermeldt de verschillende wijzigingen,
die Jïnpgelijk zijn bij de voortbeweging van een
dier. Eén hond, die een poot mist, loopt heel goed
op drie pooten; het coördinatie-centrum van den
normalen loop moet dus buiten werking zijn en
vervangen zijn door een nieuw coördinatiecentrum
voor het. nieuwe loop-systeem. En daar de hond
op vier manieren een poot kan missen, moeten ei
dus vier nieuwe centra ontstaan of reeds latent
aanwezig zijn. Maar bovendien kan een hond als
't noodig ig, alleen op twee vcorpooten, of alleen
op twee achterpooten loopen, zelfs op een linker"
voorpoot en een rechterachterpoot (of omgekeerd)
en ook wel op twee rechter- of alleen twee linker-,
pooten. Dus nóg meer coördinatiecentra ! En deze
centra moeten niet geleidelijk door het gebruik,
dus door oefening ontstaan, want een plotselinge
beschadiging of onbruikbaarmaking van een of
meer pooten kan de hond ertoe brengen direct de
nieuwe loopbeweging zonder eenige oefening goed
te maken.
Hoewel 't reeds niet erg aannemelijk is dat er
zooveel, in normale tijden volkomen ongebruikte
coördinatiecentra zouden zijn, wordt dit nog moei
lijker aan te nemen als men nagaat wat een insect
op dit loopgebied kan presteeren. Op zijn normale
? zes pooten loopt een insect als regel zoo dat de
oneven pooten van de eene zijde gelijk gericht be
wegen met de even pooten der andere zijde.
Wanneer het dier twee willekeurige pooten
kwijt raakt, beweegt het zich hierna dadelijk weer
volgens hetzelfde systeem, zelfs al moeten nu
twee pooten samenwerken, die bij het zes-pootige
dier niet samenwerkten. Alleen reeds voor de ver
schillende mogelijkheden, waarop een zespootig
insect tot een vieipcotig exemplaar worden kan,
zouden reeds negen nieuwe coördinatiecentra noodig'
zijn en daar insecten zich ook zeer goed bewegen
kunnen, als het moet, op vijf, op drie en zelfs op
twee pooten, moeten er nog meer centra beschik
baar zijn, die normaal nooit gebruikt worden.
Bij meerpootige dieren, zooals de achtpootige
spinnen, stijgt het aantal mogelijke bewegings
systemen tot 254, want zij kunnen zich op iedere
combinatie van hun acht pooten, tot zelfs op n
poot toe, bewegen. Daar dikwijls ook andere aan
hangselen, die in normale tijden nooit voor de
voortbeweging dienen (zooals de kaaktasters der
spinnen) bij gebrek aan pooten voor de voortbe
weging gebruikt kunnen worden, kan men soms
komen tot meer dan duizend coördinatie-centra,
buiten het gewone loop-centrum. Dit wordt inder
daad wat kras. Bethe voelt er dan veel meer voor
dat de coördinatie der bewegingen niet door een
anatomisch vast te leggen centrum bepaald wordt,
maar dat de juiste coördinatie als iets beschouwd
moet worden dat ieder eogenblik door de op dat
oogenblik heerschende voorwaarden van
peiipherie en centrum nieuw bepaald wordt.
Bethe ontkent niet dat er genoeg voorbeelden
zijn, die met de aanwezigheid van een centrum te
verklaren zijn. Hij noemt het ophouden der
adcmhalingsbewegingen bij het beschadigen varr
tepaalde plaatsen van liet verlengde merg,
suikerverlies in de urine bij het beschadigen van een
andere plek van dit verlengde mc-rg, storingen
in de waimte-regeling van het lichaam bij
het beschadigen van een plek aan de basis
van de middenhersenen, enz. maar hij betwij
felt of deze feiten ons dwingen op deze plek
ken werkelijk centra te zoeken; hij beschouwt
die plaatsen alleen maar als doorgangspunten
(dus geen reyelende punten) van de zenuwen van
verschillende deelen der lichaamsperipherie. Bij
een duizendpoot bewegen de pooten zich in
rhythmische golven, die steeds bij de achterste
pooten beginnen en dan naar voren loopen. Snijdt
men een duizendpoot nu in verschillende stukken,
dan vertoont ieder deel dezelfde golvende
pootbeweging, steeds beginnend hij het achterste deel
van het dier-onderdeel! Er is dus óf geen speciaal
bewegingscentrum óf dit centrum." ligt in ieder
willekeurig deel van het buikmerg, dat wil zeggen,
het bestaat toch eigenlijk ook niet als centrum".
De coördinatie der pootbewegingen lijkt dan toch
meer een gebeurtenis, die ieder oogenblik afhangt
van de toevallig heerschende toestanden en daar
door geregeld wordt.
* *
#
Bethe wijst er dan ook op dat bij zoogdieren
haast iedere prikkel van een willekeurig deel van
het zenuwstelsel tengevolge heeft dat de hartslag
verandert, de bloeddruk gewijzigd wordt, de adem
haling beïnvloed wordt, dikwijls ook de pupil
grootte van het oog zich wijzigt, zelfs dan als er
geen bewegingseffect verkregen wordt. Hij ? leidt
hieruit af dat iedere prikkel zich in laett/eheele zenuw
stelsel uitbreidt, dus niet beperkt blijft tot den
eigenlijken reflexboog, dien men gewoonlijk in actie
ziet komen. Hij ontkent zelfs dat er simpele re
flexen zouden zijn; iedere reflex zou bemerkbaar
zijn in een veel grooter gebied van het verdere
zenuwstelsel. Alle organen die prikkels ontvangen
van buiten, zooals de zintuigen, of van binnen,
zooals de spieren, vormen met het zenuwstelsel
n eenheid. Zoo is het ook te begrijpen dat iedere
onbewegelijkmaking van een ledemaat door een
stevig verband, een ernstige algeheele belemme
ring kan geven. Sommige dieren worden onder
die omstandigheden volkomen hulpeloos. Een
waterkever, waarvan men een der zwempooten
vastbindt, kan niet meer zwemmen. Maar als
men denzelfden poot amputeert, wtmt het dier
vlug weg, een der andere pooten (waarmee normaal
niet gezwommen wordt) als plaatsvervangenden
zwempoot gebruikend. Een hond, waarbij men
een poot stevig ingipst, blijft hulpeloos op den
grond liggen err kan niet opstaan; verliest hij
dezen poot echter, dan loopt hij zonder eenig
bezwaar op drie pooten rond !
Bethe concludeert dat. al is nog veel niet helder.
het noodig is onze voorstellingen over de werking
van het centrale zenuwstelsel en zijn zoogenaamde
centra grondig te herzien.
SLUIT
GEEN ZON BUITEN
VRAAGT ONZE WONINGINRICHTING
MET UITSLUITEND
KLEURECHTE MATERIALEN
XHDER
ZOMEN