De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 3 juni pagina 16

3 juni 1933 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 3 Juni 1933 No. 2922 r De ontwikkeling van den volksdans in Nederland Dr. Elise van der Ven-Ten Bensel Hernieuwde belangstelling voor oude volksdansen Ondanks hei; ernstig streven van enkelen, dat echter hoofdzakelijk tot werk in eigen groeps verband beperkt blijf t, bestaat in ons land nog alge meen het merkwaardig denkbeeld, dat volksdansen niet een kunst is, die oefening en studie vereischt, doch een gezellige bezigheid, waaraan men zonder veel voorbereiding onmiddellijk meedoet. Die opvatting vindt haar oorsprong in de wijze, waarop 'de herleving van den volksdans in Neder land, in tegenstelling bijvoorbeeld met w.at er in Engeland is geschied, tot stand is gekomen. Toen daar de musicus Cecil Sharp, getroffen door de schoonheid der volksdansen, welke in het begin dezer eeuw nog in enkele streken traditioneel voort leefden, zijn pionierswerk begon, kon hij Playford's Dancing Master" raadplegen. Dit werk, dat in achttien uitgaven van 1650-1728 is ver schenen, bevat naast de mooie oude danswijzen een nauwkeurige beschrijving der contradansen, die met de melodieën n geheel vormen. De E.F.D.S. (English Polk Darice Society), door Sharp in 1911 gesticht, had dus de beschikking over al het rijke materiaal, dat, voortgekomen uit de bloeiperiode der vocale muziek, door de noteering van Playford ongeschonden was bewaard. Hieraan is het ongetwijfeld te danken, dat de E.F.D.S. in de twintig jaren van haar bestaan op zulke resultaten kan bogen. Met haar meer dan honderdduizend daTïsers en het Cecil Sharp house" als hoofdzetel te Londen, houdt zij geregelde cursussen in alle belangrijke centra des landsj 'waar gediplomeerde leerkrachten onderwijzen en zij organiseert boven dien vakantiecursussen, welke ieder soms vijfhon derd en meer deelnemers telt. In ons land, waar we geen dansnoteeringen zoo als die van Playford bezitten, was men, evenals in Dilitschland, aangewezen op het materiaal, dat als Taoerendansen nog ten plattelande aan wezig was. Deze dansen, kennelijk hybriden van volksdansen en 'van gezelschapsdansen als ,,gesunkenes Kulturgut", hebben het heele degenera tieproces der volkskunst in de laatste eeuwen meegemaakt, wat ook uit de verarming der melo dieën duidelijk waarneembaar* is. Hier begon de herleving met deze soort dansen, die in hun wijsjes, hun polka- en walspassen 19e eeuwsche cultuurinvloeden verraden en als volks kunst weinig aesthetische elementen bezitten. Toch voorzagen zij als gemeenschappelijke dans in een behoefte, want in de overal opkomende jeugdbeweging verlangde men de vroolijke blijheid van den dans, dien men tezamen kan uitvoeren. Ruim tien jaar geleden was het de A.J.C., die naar Duitsch voorbeeld, onder leiding van Mevr. Line Tiggers wederom volksdansen in hoofd zaak Duitsche ging beoefenen. Ongeveer terzelfder tijd waren in ons land de opsporingen begonnen naar de plattelandsdansen, die, ofschoon dikwijls in zeer afgesleten vormen, nog onder het volk leefden. In 1915 had Jaap Kunst reeds zijn Terschellinger Volksleven" gepu bliceerd, dat vermoedelijk weinig invloed op de herleving van den volksdans had, omdat de no teeringen der dansen technisch onvolledig zijn. KUNSTZA AL VAN LIER DOORLOOPEND TENTOONGESTELD ROKIN 126 = AMSTERDAM BEZICHTIGING VRIJ KUNSTWERKEN VAN JONGE HOLLANDSCHE EN BUITENL. MEESTERS Gedurende zijn folkloristische onderzoekingen vond D. J. van der Ven verscheidene resten van oude , dansen, die hij in verband met belangrijke oude volksgebruiken, waarvan ze een onderdeel vorm den, op de rolprent vastlegde. Deze arbeid, of schoon louter op de wetenschappelijke registratie voor internationaal-vergelijkend onderzoek inge steld, had voor de herleving van den volksdans een merkwaardig gevolg. Niet alleen werkten de ver tooningen der filmen met de muziek door Dr. Julius Röntgen op de danswijzen gecomponeerd, behoudend in die streken, waar de dansen niet uit gestorven waren, maar ook hadden ze een stimuleerenden invloed in kringen, waar de volksdans onbekend was. Zoo was n film voordracht te Rotterdam oor zaak, dat de aandacht van den directeur van Ons Huis", de heer de Koe en van zijn helpster Mevr. Sanson-Catz op den volksdans gevestigd werd. Enthousiast over wat de film geopenbaard had, inviteerden zij door Van der Ven's tusschenkomst de Geldersche dansers in Ons Huis". Een ander maal, bij voorbeeld in het geval van de Brabantsche Mie Katoen", bezochten zij de personen op de film aanschouwd. Ze noteerden de dansen en lieten de twee bundels Oude Nederlandsche Volksdan sen" (1927 en 1929) verschijnen. Intusschen had ook Mevr. Brom-Struick ge gevens over den plattelandsdans verzameld. Haar twee bundels Reidansen" verschenen respectievelijk in 1925 en in 1929. Ook Mevr. Tiggers heeft de dansen, die zij geleidelijk bij de A.J.C, heeft ingevoerd, in twee deeltjes uitgegeven (?De Pinksterblom" 1926 en 1929). Ondanks het" 19de eeuwsche, als volkskunst ge degenereerde karakter dezer dansen, heeft de ver breiding ervan haar nut g had, omdat Z3 de be langstelling in vele kringen voor den volksdans heeft gewekt en zoo den Weg heeft geëffend voor een herleving der mooie, oude dansen, die in de bloeiperiode hun oorsprong vinden. Anderzijds was er een niet te onderschatten nadeel in de ver breiding van mat3riaal, dat qualitate qua, hoe interessant ook uit folkloristisch oogpunt voor vergelijkende studie, niet de moeite der herleving waard was. Hierdoor ontstond bij velen een voor oordeel tegen den volksdans, omdat zij dien slechts zagen in den lompen, boerschen of sentimenteelen fladderigen vorm, die de 19de eeuw eraan gegeven had. In Duitschland viel, vóór de nationaal socialisten aan de regeering kwamen, hetzelfde waar te nemen als wat er in ons land geschiedt, terwijl overigens volkszang en volksdans ook daar, evenals bij ons parallel liepen. De Wandervögel" begonnen met wat het dichtst bij lag: het 19de eeuwsche lied en de jongste vormen van volksdans. Langzamerhand gaat men ook daar terug tot de liederen, die stam men uit den tijd, toen de melodie haar grootste schoonheid bereikte, terwijl de meest vooruitstrevenden dezelfde eischen aan den gemeenschappelijken dans stellen. Daarom maakten Rolf Gardiner en Georg Goetsch in 1928 de verzameling Alte Kontratanze", vertaald uit Playford's Dancing Master." Ook in Nederland groeit de waardeering voor de oude contradansen, die n in melodie n in dans vorm al de essentieele elementen van volkskunst bevatten. In 1924 demonstreerde de E.F.D.S. deze dansen in afdeelingen der English Association" en van Nederland-Engeland", terwijl de ..Markische Spielgemeinde" bij een bezoek te Oosterbeek in Augustus 1927 liet zien, hoe in Berlijn de contra dansen bekend zijn. In datzelfde jaar begon een club Arnhemmers zich ook op deze dansen toe te leggen, zoodat, toen in den zomer van 1928 een groep Engelschen ,,The Travelling Morrice," in het openluchttheater te Arnhem het Ampleforth Sword Dance Play" vertoonde, onze dansers in de revels" tezamen met de Engelschen de vreugde en de schoonheid van den contradans kon den beleven. Geleidelijk aan zijn op de contradansavonden, die geregeld te Oosterbeek op De Meihof" ge houden worden, velen uit den lande een kijkje komen nemen. Zoo was een bezoek van Mevr. Tiggers oorzaak, dat de contradansen door de centrale dansleiding der A.J.C, in studie werden genomen, terwijl wijlen Dr. G. Nieuwenhuis in een hernieuwde kennismaking met de contradansen aanleiding vond deze op zijn Academie voor Licha melijke Opvoeding te Amsterdam in te voeren. De kerngroep van de Meihofdansers", bestaandeuit leiders van verschillende jeugdvereenigingen en andere belangstellenden heeft zich sterk uit gebreid, zoodat er nu twee flinke clubs van verschillende graad van bekwaamheid elke week een avond contra-, zwaard- en morrisdansen be oefenen. Afgescheiden van de plannen, die nog in ontwikkeling zijn, zooals bijv. het invoeren dezer dansen bij de Limburgsche mijnbevolking dit naar aanleiding van een bezoek van afge vaardigden der directie naar Oosterbeek zijn er ook reeds resultaten op het platteland bereikt. In het voorjaar van 1931 is een groep ras echte Hoenderlooërs begonnen de contradansen; te leeren. Op het midzomerfeest, dat te Oosterbeek een honderd dansers en gasten vereenigde, viel de Hoenderloosche groep bijzonder op door hun zin voor saamhorigheid, waardoor zij zich in het uitvoeren dezer gemeenschapsdansen zoo gunstig onderscheiden van ve'e stadsmenschen. De belangstelling, welke in steeds ruimer kring voor de contra-, morris en zwaarddans is ontstaan, wekt het vertrouwen, dat ook in Nederland de oude volksdansen, die ons uit de bloeiperiode dei' volkskunst zijn nagelaten, in onzen tijd een be langrijke cultureele functie gaan vervullen. Nieuwe uitgaven De Zaadsjouwers, door Cor Bruyn. C. A. J. van Dishoeck, Bussuni 1933. Cor Bruyn is een nieuwe verschijning op het tooneel der Nederlandsche gewestelijke letterkunde. Hij zelf is nieuw als zoodanig (zijn eersteling muziekmeester Adriaan" wettigde nog niet de belangstelling die dit boek alleszins rechtvaardigt) en de streek die hij met zijn menschen, toestanden, dialectiek als achtergrond voor zijn talenten aan wendt, de Zaan, is in dezen zin eveneens nieuw. De naturalistisch-realistische schrijfwijze heeft in. ons land een taai leven. De nieuwe zakelijkheid die overigens al aardig op jaren is gekomen heeft weinig vat op de breede massa van Neder land en het snobbisme dat zich ervan meester had gemaakt bleek over het geheel niet bij machte er veel mér van te maken dan wat bloedeloos; epigonisme. In ieder geval: hier ligt nu weer een dik boek, geschreven door iemand die zijn schrij versmétier verstaat, die het volk en de streek die hij beschrijft kent tot op de vezelen van het hartr maar die niet voldoende boven zijn stof en volksche kennis staat om zich zelve te beperken. De Zaan streek vóór den machtigen opzwaai van het vakvereenigingswezen, de kleine menschen aan weers zijden van de boterham, het land, het water en de molens van die streek, Cor Bruyn beschrijft ze vaardig en met gevoel, doch zonder de vaardigheid tot redelijke beperking en zonder gevoel voor de proporties van dit minuscule wereldje sub specie aeternitatis. In ieder geval: Cor Bruyn is een schrijver van ras. Wellicht zal hij eens de Queridoiaansche exuberantie laten varen en een boek schrijven dat mér boven de middelmaat (die eeuwige middelmaat in de Xederlandsche letterkunde !) uitsteekt, dan dit al te langdradige epos der Zaanlandsche zaadsjouwers. E ELIAS. 11 HUM»»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl