Historisch Archief 1877-1940
In een oud slot
Agnes MaaS'Van den Moer
Teekenlngen J. F. Docve
Buiten jammerde een allerluguberste
wind om de hoeken van het kasteel.
en striemden regenvlagen de ruiten,
Aan flarden gescheurd keek telkens
even de maan door de takken van
de zwiepende boomen voor de vensters.
Alles scheen angstig te hijgen in ge
spannen verwachten. Tenminste zoo
scheen het mij, die zoo idioot geweest
was een nacht in een onbewoond
Duitsch Schlosz te gaan zitten, waar
het heette te spoken! Jarenlang had ik
er naar verlangd, een geest te zien,
maar 't was me nooit gelukt, en nu
had het toeval me in een klein Duitsch
stadje aan de Wezer gebracht, vol
renaissance-bouw en herinneringen.
En daar vertelde men mij van het
kasteel, waar het spookte. Met
ongeloofelijk veel moeite had ik de stads
autoriteiten ertoe gebracht, mij een
nacht in het Schlosz te laten door
brengen. Na ontelbare formaliteiten,
waar het beroep van mijn verste
familieleden aan te pas kwam, en
nadat ik een groot papier geteekend
had, dat ikzelf en ikzelf alleen aan
sprakelijk voor de gevolgen was, een
van 25 stempels voorzien papier,
was ik dan eindelijk na dagenlang
wachten in het kasteel l Er moesten
verschillende geesten optreden, een
Wolf, en een Kuno en een Adelbert,
de n die met afgebeten ooren onder
tijgergebrom rondging, de ander, die
voor het gemak zijn eigen hoofd onder
den arm droeg, zoodat zijn helm
op een stompje nek rustte. En
nu zat ik daar en wachtte, lang niet
zoo gerust als ik me dat bij daglicht
had voorgesteld! In een groote, geheel
leege zaal zat ik op mijn
wandelstoeltje, moederziel alleen in het stof
van eeuwen, bij het geloei van den
wind en het gekraak van de vermolm
de balken. Mijn horloge wijzers, waarop
ik zoo nu en dan bij lucifer-licht keek,
kropen. Maar nu was het dan toch
tien minuten voor twaalf, en het zou
over tien minuten op zijn vroegst
een aanvang kunnen nemen ! Maar
plotseling zag ik door de deur een
man binnenwandelen. Geen geest,
want hij was gekleed in monnikspij; hij
scheen een-doodgewoon oud,
droevigklein ventje, die me wantrouwig op
nam, en toen aarzelend naderbij kwam!
Wat doet u hier eigenlijk?" vroeg
ik verbaasd.
Ja, dat moet nou net mij gebeu
ren !" zei hij wrevelig: Wat doe ik
hier, hè? Dat kunt u toch zeker wel
zien: ik spook." f
Wat?"
Nou, zeker ! Natuurlijk ben ik te
vroeg. Wacht maar even". Hij stond
eenigen tijd doodstil. Toen woei de
klank van een torenklok t^tolls over.
Nou !" zei hij
toen ineens, en
plotseling ont
dekte ik, dat
hij doorzichtig ?
was. 't Moet
twaalf uur zijn,
ziet u, anders
gaat het niet
goed. Natuur
lijk gaat het mij
niet goed. Ik
ben al doodop
van het
prakizeeren, dat ik
de laatste veer
tien dagen ge
daan heb. Het
zal je gebeuren !
Nooit eerder gespookt, moet u weten.
Niks heb ik begaan om met spoken
gestraft te worden. Niemand heb ik
vermoord, niemand heeft mij ver
moord.
Het eenige kwaad, dat ikj deed,
was, dat ik op mijn tiende jaar in de
keuken eens een stuk wild zwijn van
het braadspit heb genomen. Dat is
de zonde van mijn leven geweest!
Toen ik volwassen was,werd ik monnik
want de meisjes wilden rne niet. Ze
zeiden ik was te stom. Ik heb nooit
een hand verroerd dan om te bidden.
Ik mocht rustig in mijn graf liggen.
Ik lag lekker. Het zou me niet in
mijn naakten schedel opgekomen zijn
te gaan spoken. En nou.... ! U hebt
toch gehoord van de
Nat;onaal-soc:alisten ?
Nou is daar in den grafkelder'
waar'we met een heel stel liggen, een
graaf Kuno. Een apenjongen, pas in
1710 geboren liefst, drie honderd jaar
jonger dan ik ! Die spookt 's nachts
in de stad in een oud bierhuis, waar
's avonds veel nationaal-socialisteïi
samen komen. Want bier lusten ze
toch nog wel. Laat hij het daar nou
te pakken gekregen hebben. Op een
nacht komt hij thuis en hij zegt: , .we
moeten protesteeren tegen die gewone
kruisen op onze doodkisten. We moe
ten hakenkruisen hebben". Stel u voor
al die praatjes van zoo'n jongen, die
driehonderd jaar jonger is dan ik.
Ja, zoo is de moderne jeugd !" zuchtte
hij, maar om kort te gaan: die Kuno
is dan de Hitler van den grafkelder
geworden. Wij, alle geraamten, of we
wilden of niet, direct in een vakver
bond, natuurlijk
Natio^iaal-sociallstisch ! En toen zei die Kuno: allemaal
moesten we werken, aristocraat of
niet, allemaal arbeiden, niet 4 of 5
van ons, maar het heele stel. Ieder
van ons zou voortaan moeten spoken
voor den opbouw van Duitschland.
Idealen moesten we hebben. Gaat u
zitten, mevrouw. Van mijn dood heb
ik nog niet gespookt! Ik zei: , ,maar
dat is nlijn vak toch niet. man ! Ik heb
nu al 5 eeuwen vrijaf gehad." Juist
daarom," zei hij, en we moesten. Ik
zei nog: ik kan het niet. Ik heb
nooit talent voor spoken gehad." En
hij zei: dan leer je het maar. Je ligt
daar maar met je luie donder
gerust, dat zei hij, mevrouw 500
jaar niets te doen, en ieder zal werken.
En goed. Je zorgt dat je een behoorlijk
spook wordt, waar de heele stad van
Ik werd met man en macht gedwongen
om te spoken
rilt. Begrepen? Ingerukt, marsch.
Heil Hitler.!'' Veertien dagen heb ik
me nou ingespannen om iets te be
denken. Eerst meende ik te zeggen
dat ik geen Ariër was, maar dat
gelooven ze toch niet. Onze familie is
al 'te lang bekend. Hitler zelf zou er
niks op aan te merken vinden t
Hersens heb ik niet meer, zooals u
ziet, en ik had er al niet veel toen ik
leefde. Dan kunt u begrijpen, hoe
zwaar het me nou valt. Al mijn rust
naar de maan en geen aas j e inspiratie.
Allemaal lachen ze me uit, allemaal
wisten iets te bedenken. De n liet
blauw licht uit zijn oogkassen stralen,
de ander kon met zijn armen loeien.
Een derde had een bloedend hart met
een hakenkruis erop in zijn hand, een
Jodenhart. 't Was maar over
spokenhier en spoken-daar, en ik kon niks
verzinnen.
Toen kwam Kuno vanmorgen
aan mijn kist en hij zei: En nou
is het uit niet je geluier, je werkt
of je wordt uit den grafkelder gegooid.
Vannacht sta je op, en dan begin je
maar eens met hier in het Schlosz voor
jezelf te oefenen. Je begint precies om
twaalf uur, want dan ben je pas door
zichtig, denk daarom !" Mevrouw, ik
heb de handigheid niet, ik was alweer
te vroeg, u bent niet eens van me
geschrokken, 't Is amper, dat u me
niet wegjaagde ! En als ze dat merken
als ik vanavond weer thuis kom in mijn
graf.... mevrouw...." Hier begon
het spook te stotteren en te beven.
Hij stond er zoo hulpeloos en zoo zielig
en plotseling zag ik groote tranen over
zijn ontvelde jukbeenderen loopen.
Ik kan het. . . . niet
meer.... leeren...." snikte hij.
Mevrouw, u kan me gelooven, fyet
werk is me te zwaar. Ik heb nooit
hoeven te werken, niet toen ik leefde
en niet toen ik dood was. En nou
ineens. . . . nou word ik gedwongen.
Ik houd het niet uit, ik ben er te
oud voor. . . . 500 jaar. . . . zelfs mijn
botten zijn al aan het rafelen. Ik ben
zoo te zeggen versleten, kijk u maar".
Hij stak een knokig been met
hiaten uit. Uit de knieschijf waren al
heele happen. De stakker ! Ik ben
te oud," jammerde hij, ik ben te oud,
ik zal er nog aan sterven !. . . . Maar
als straks nou Kuno komt, en hij
vraagt u, of u mij gezien hebt, zegt u
dan, dat ik een echt spook was, en dat
u er nog van rilt. . . . dag me vrouw".
Hij stak een hand uit en ik
drukte iets van lucht. Op trillende
beenen strompelde hij weg, mompelend
werken, werken, als je nooit hebt
gewerkt. ... je zou je er van verdoen
... .je zou. ..."
* *
*
En ik zat daar, van het grootste
medelijden vervuld. Kuno haatte ik
hartgrondig, en ik heb dan ook niet
op hem gewacht.
Den volgenden dag ben ik uit
Duitschland verdwenen. Dat het er
spookt, terwille van den opbouw, och
ja, maar meemaken wil ik dat toch
niet. In gedachten zie ik nog steeds
voor me dat zielige ventje van het
geraamten-vakverbond, dat geest was,
en spoken moest eri het niet kon, niet
met den besten wil van het hierna
maals. . . .