De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 3 juni pagina 17

3 juni 1933 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

In een oud slot Agnes MaaS'Van den Moer Teekenlngen J. F. Docve Buiten jammerde een allerluguberste wind om de hoeken van het kasteel. en striemden regenvlagen de ruiten, Aan flarden gescheurd keek telkens even de maan door de takken van de zwiepende boomen voor de vensters. Alles scheen angstig te hijgen in ge spannen verwachten. Tenminste zoo scheen het mij, die zoo idioot geweest was een nacht in een onbewoond Duitsch Schlosz te gaan zitten, waar het heette te spoken! Jarenlang had ik er naar verlangd, een geest te zien, maar 't was me nooit gelukt, en nu had het toeval me in een klein Duitsch stadje aan de Wezer gebracht, vol renaissance-bouw en herinneringen. En daar vertelde men mij van het kasteel, waar het spookte. Met ongeloofelijk veel moeite had ik de stads autoriteiten ertoe gebracht, mij een nacht in het Schlosz te laten door brengen. Na ontelbare formaliteiten, waar het beroep van mijn verste familieleden aan te pas kwam, en nadat ik een groot papier geteekend had, dat ikzelf en ikzelf alleen aan sprakelijk voor de gevolgen was, een van 25 stempels voorzien papier, was ik dan eindelijk na dagenlang wachten in het kasteel l Er moesten verschillende geesten optreden, een Wolf, en een Kuno en een Adelbert, de n die met afgebeten ooren onder tijgergebrom rondging, de ander, die voor het gemak zijn eigen hoofd onder den arm droeg, zoodat zijn helm op een stompje nek rustte. En nu zat ik daar en wachtte, lang niet zoo gerust als ik me dat bij daglicht had voorgesteld! In een groote, geheel leege zaal zat ik op mijn wandelstoeltje, moederziel alleen in het stof van eeuwen, bij het geloei van den wind en het gekraak van de vermolm de balken. Mijn horloge wijzers, waarop ik zoo nu en dan bij lucifer-licht keek, kropen. Maar nu was het dan toch tien minuten voor twaalf, en het zou over tien minuten op zijn vroegst een aanvang kunnen nemen ! Maar plotseling zag ik door de deur een man binnenwandelen. Geen geest, want hij was gekleed in monnikspij; hij scheen een-doodgewoon oud, droevigklein ventje, die me wantrouwig op nam, en toen aarzelend naderbij kwam! Wat doet u hier eigenlijk?" vroeg ik verbaasd. Ja, dat moet nou net mij gebeu ren !" zei hij wrevelig: Wat doe ik hier, hè? Dat kunt u toch zeker wel zien: ik spook." f Wat?" Nou, zeker ! Natuurlijk ben ik te vroeg. Wacht maar even". Hij stond eenigen tijd doodstil. Toen woei de klank van een torenklok t^tolls over. Nou !" zei hij toen ineens, en plotseling ont dekte ik, dat hij doorzichtig ? was. 't Moet twaalf uur zijn, ziet u, anders gaat het niet goed. Natuur lijk gaat het mij niet goed. Ik ben al doodop van het prakizeeren, dat ik de laatste veer tien dagen ge daan heb. Het zal je gebeuren ! Nooit eerder gespookt, moet u weten. Niks heb ik begaan om met spoken gestraft te worden. Niemand heb ik vermoord, niemand heeft mij ver moord. Het eenige kwaad, dat ikj deed, was, dat ik op mijn tiende jaar in de keuken eens een stuk wild zwijn van het braadspit heb genomen. Dat is de zonde van mijn leven geweest! Toen ik volwassen was,werd ik monnik want de meisjes wilden rne niet. Ze zeiden ik was te stom. Ik heb nooit een hand verroerd dan om te bidden. Ik mocht rustig in mijn graf liggen. Ik lag lekker. Het zou me niet in mijn naakten schedel opgekomen zijn te gaan spoken. En nou.... ! U hebt toch gehoord van de Nat;onaal-soc:alisten ? Nou is daar in den grafkelder' waar'we met een heel stel liggen, een graaf Kuno. Een apenjongen, pas in 1710 geboren liefst, drie honderd jaar jonger dan ik ! Die spookt 's nachts in de stad in een oud bierhuis, waar 's avonds veel nationaal-socialisteïi samen komen. Want bier lusten ze toch nog wel. Laat hij het daar nou te pakken gekregen hebben. Op een nacht komt hij thuis en hij zegt: , .we moeten protesteeren tegen die gewone kruisen op onze doodkisten. We moe ten hakenkruisen hebben". Stel u voor al die praatjes van zoo'n jongen, die driehonderd jaar jonger is dan ik. Ja, zoo is de moderne jeugd !" zuchtte hij, maar om kort te gaan: die Kuno is dan de Hitler van den grafkelder geworden. Wij, alle geraamten, of we wilden of niet, direct in een vakver bond, natuurlijk Natio^iaal-sociallstisch ! En toen zei die Kuno: allemaal moesten we werken, aristocraat of niet, allemaal arbeiden, niet 4 of 5 van ons, maar het heele stel. Ieder van ons zou voortaan moeten spoken voor den opbouw van Duitschland. Idealen moesten we hebben. Gaat u zitten, mevrouw. Van mijn dood heb ik nog niet gespookt! Ik zei: , ,maar dat is nlijn vak toch niet. man ! Ik heb nu al 5 eeuwen vrijaf gehad." Juist daarom," zei hij, en we moesten. Ik zei nog: ik kan het niet. Ik heb nooit talent voor spoken gehad." En hij zei: dan leer je het maar. Je ligt daar maar met je luie donder gerust, dat zei hij, mevrouw 500 jaar niets te doen, en ieder zal werken. En goed. Je zorgt dat je een behoorlijk spook wordt, waar de heele stad van Ik werd met man en macht gedwongen om te spoken rilt. Begrepen? Ingerukt, marsch. Heil Hitler.!'' Veertien dagen heb ik me nou ingespannen om iets te be denken. Eerst meende ik te zeggen dat ik geen Ariër was, maar dat gelooven ze toch niet. Onze familie is al 'te lang bekend. Hitler zelf zou er niks op aan te merken vinden t Hersens heb ik niet meer, zooals u ziet, en ik had er al niet veel toen ik leefde. Dan kunt u begrijpen, hoe zwaar het me nou valt. Al mijn rust naar de maan en geen aas j e inspiratie. Allemaal lachen ze me uit, allemaal wisten iets te bedenken. De n liet blauw licht uit zijn oogkassen stralen, de ander kon met zijn armen loeien. Een derde had een bloedend hart met een hakenkruis erop in zijn hand, een Jodenhart. 't Was maar over spokenhier en spoken-daar, en ik kon niks verzinnen. Toen kwam Kuno vanmorgen aan mijn kist en hij zei: En nou is het uit niet je geluier, je werkt of je wordt uit den grafkelder gegooid. Vannacht sta je op, en dan begin je maar eens met hier in het Schlosz voor jezelf te oefenen. Je begint precies om twaalf uur, want dan ben je pas door zichtig, denk daarom !" Mevrouw, ik heb de handigheid niet, ik was alweer te vroeg, u bent niet eens van me geschrokken, 't Is amper, dat u me niet wegjaagde ! En als ze dat merken als ik vanavond weer thuis kom in mijn graf.... mevrouw...." Hier begon het spook te stotteren en te beven. Hij stond er zoo hulpeloos en zoo zielig en plotseling zag ik groote tranen over zijn ontvelde jukbeenderen loopen. Ik kan het. . . . niet meer.... leeren...." snikte hij. Mevrouw, u kan me gelooven, fyet werk is me te zwaar. Ik heb nooit hoeven te werken, niet toen ik leefde en niet toen ik dood was. En nou ineens. . . . nou word ik gedwongen. Ik houd het niet uit, ik ben er te oud voor. . . . 500 jaar. . . . zelfs mijn botten zijn al aan het rafelen. Ik ben zoo te zeggen versleten, kijk u maar". Hij stak een knokig been met hiaten uit. Uit de knieschijf waren al heele happen. De stakker ! Ik ben te oud," jammerde hij, ik ben te oud, ik zal er nog aan sterven !. . . . Maar als straks nou Kuno komt, en hij vraagt u, of u mij gezien hebt, zegt u dan, dat ik een echt spook was, en dat u er nog van rilt. . . . dag me vrouw". Hij stak een hand uit en ik drukte iets van lucht. Op trillende beenen strompelde hij weg, mompelend werken, werken, als je nooit hebt gewerkt. ... je zou je er van verdoen ... .je zou. ..." * * * En ik zat daar, van het grootste medelijden vervuld. Kuno haatte ik hartgrondig, en ik heb dan ook niet op hem gewacht. Den volgenden dag ben ik uit Duitschland verdwenen. Dat het er spookt, terwille van den opbouw, och ja, maar meemaken wil ik dat toch niet. In gedachten zie ik nog steeds voor me dat zielige ventje van het geraamten-vakverbond, dat geest was, en spoken moest eri het niet kon, niet met den besten wil van het hierna maals. . . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl