De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 3 juni pagina 19

3 juni 1933 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

Nö. 2622 De Groene Amsterdammer van 3 Juni 1933 t. fer * **?* *<- . '4 Uit het kladschrift van Jantje Croquante croquetjes Alida Zevenbootn Mevrouw Alida Zevenboom bereikt binnenkort den zeventigjarigen leeftijd. Tot ons leedwezen heeft zij gemeend, met dien datum op hare lauweren te moeten gaan rusten, al speelt naar] onze meening het bereiken van een zeker aantal jaren bij een vrouw van haar voorkomen en haar geestesgesteldheid geen rol. Hoewel noode, moeten wij haar besluit eerbiedigen en wij danken haar voor de toewijding en opge wektheid waarmede zij al die jaren haar taak aan ons blad heeft verricht. Dat het haar gegeven moge zijn, lang te genieten van een onbezorgden levensavond is de wensch van de REDACTIE. Dat bad mevrouw zaliger nog moeten beleven hoe Aal op een Zondagmiddag in Mei met niets om of aan dan een wollen zwempak op dennennaalden in bet Bildtsche bosch heeft gelegen! Zij zou haar hoofd met de pijpekrullen geschud hebben tusschenhaakjes: waarom dragen de dames die pijpekrullen niet meer? Zij stonden heel goed en onze lieve Koningin Sophie zie ik er nog mee op het balcon van het Paleis op den Dam en lederen morgen moest wijlen meneerde krullen van mevrouw zaliger in de krul maken en ik geloof dat er niets is dat de huwelijksband zoo sterk houdt als zulke karweitjes tusschen man en vrouw. Tegen woordig gebeuren zulke dingen niet meer of zouden de mannen misschien de nekjes van. hun vrouwen uitacheren nu het korte haar toch maar mode blijft? En daar lag ik nu in het zonnetje te bakken, vlak bij het deftige Utrecht waar een mensch in mijn tijd nooit naar toe ging omdat het er zoo stijf was en er werd in het water gesparteld en dames en heeren krioelden er door elkaar in het water en in het zand en als u iets onvertogens gehoord heeft, dan heb ik het. En weet u wat mij is opgevallen bij de tegenwoordige meis jes die zooveel aan de lichamelijke oefening doen? Dat hoe meer zij hun lichaam oefenen, hoe minder er van overblijft. Dat is vreemd. In mijn tijd deden wij daar niet zoo aan. Het kleeden kloppen was ons tennis en het mangelen ons roeien en het spinragen ons korfbal en wij werden er heusch niet magerder van. Hoe meer je je oefent, zei de Inwendige altijd, hoe beter voor de organen maar tegenwoordig zijn ze vel en been en als u het maar mooi wil vinden maar het schijnt dat de heeren er mee dweepen want anders kan ik me niet voorstellen dat de dames zich daar zoo op toeleggen of zou dat ook al uit de mode zijn, dat de vrouw tracht het den man naar den zin te maken? Een vrouw moet trachten den man te behagen, zei mevrouw zaliger altijd, maar is dat woord behagen" ook niet uit den tijd als zooveel? Wat knapte ik me Zon dags niet op als ik met den Inwendige uitging. Dan mochten wij gezien worden en ik vind het wel eens jammer dat er toen nog geen straat-fotografen waren die kiekjes van je namen en dan wou de Inwendige nooit met me op n plaatje dat brengt ongeluk, zei hij en gelijk heeft hij gehad want toen wij van onzen ondertrouw terug kwamen, hebben wij ons bij meneer Greiner op den Nieuwendijk laten fotografeeren en ik had mijn zwartzijdje aan en de Inwendige had voor ik weet niet hoeveel gulden oranje bloesem gekocht want daar kun je nooit te veel van dragen, zei hij, en ik vraag me wel eens af als ik bruidsstoeten zie, hoeveel bruidjes er tegenwoordig nog oranjebloesem dragen. En nu vraagt me een dame die zich Amalia" teekent, of ik ook zooveel last gehad heb van mijn knappe gezicht toen ik jong wa.s. Zij schrijft me dat ze niet onknap is zij doet er een portret bij en ik moet zeggen dat het een schoonheid is.... en zegt dat zij op kantoor is en elke mannelijke collega haar als een stuk edelwild" beschouwt waarop het de moeite waard is jacht te maken en wee als de chef vriendelijk tegen haar is dan gaan er onmiddellijk praatjes en wat moet ik doen? vraagt zij. Ben ik lief tegen hem, dan is het heelemaal mis en trek ik een stijf gezicht en kom niet uit den plooi, dan noemen ze me een nuf en ik moet u zeggen dat er oogenblikken zijn dat ik wel eens wensch erg leelijk te zijn. Ja, Amalia, dat gevoel heb ik ook gekend. Ik was ook niet onknap en nu zegt nog wel eens die aardige bestuurder op lijn 2 als ik bij hem opstap, dat niemand gelooven zal dat ik nog geen veertig ben, zoo jong kan ik er nog uitzien, en ik weet ook wel dat ik in mijn tijd ook een soort edelwild" was, zoo Amalia mij schrijft. Als ik de deur voor een van de vrienden van wijlen meneer open deed, achtten zij zich allemaal ver plicht niet alleen een aardigheid te zeggen maar ook iets handtastelijks te doen en menigeen heb ik een klap op zijn wang gegeven vóór dat hij binnen was en behalve mevrouw zaliger die heelemaal geen achterdocht had, zoo goed van vertrouwen was zij, waren al de dames bij wie ik in betrekking geweest ben, min of meer jiiloersch op Aal en was dat mijn schuld? Mannen zijn nu eenmaal zoo en het beste is, Amalia, dat je ze op een afstand weet te houden door een passend woord maar dat vindt een iedereen ook maar niet altijd even gauw. Dat is de moeilijk heid. Zij moet zich maar zoo spoedig mogelijk verloven, dan blijven de anderen wel wat meer uit de buurt behalve natuurlijk de allerbrutaalsten en het is gek dat ik het zeggen moet, maar voor die voelen sommige vrou wen het meest. Als de Inwendige niet zoo brutaal geweest was. . . . en nu heb ik nog een nieuwtje ik heb mijn pension verkocht en ik mag zeggen: niet slecht verkocht, aan een dame uit de provincie en al de heeren en dames heeft ze overge nomen en ik ga nu wat rustig veraf wonen en ik koop me een lijfrente, dan kunnen neef en nicht uit de Commelinstraat zich niet blauw tellen aan Tantetjes duitjes en het kan me spijten dat ik het niet hooren zal als de notaris hun het testament voorleest. Ik wed er wat om dat nicht flauw valt als zij in de gaten krijgt dat het mis is. En nu neem ik afscheid van de dames en heeren van de Groene" en bedank de heeren van de redactie wel dat zij mijn gebabbel altijd zoo mooi geplaatst hebben en de lezeressen en lezers willen misschien Alida Zevenboom nog wel eens gedenken. Met komende Juli word ik zeventig, wat die knappe bestuurder van lijn 2 ook mag beweren en een mensch mag eindelijk wel eens rust vinden en dan laat ik me, op mijn beurt ook eens bedienen want dat komt een mensch ten slotte toch ook wel eens toe. Al je leven lang anderen te bedienen ik heb er nu schoon genoeg van. En als u van 't zomer op een mooien dag over de Veluwe rijdt en u ziet een nog krasse oude dame voor haar huisje in de zon zitten en de Groene" lezen, dan tien tegen een dat het Zevenboom is en als ze u dan vriende lijk toeknikt, dan kunt u er van op aan dat ik het ben. En.rijd u dan door want op vreemd bezoek ben ;k niet gesteld. De Inwendige zei al tijd '4:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl