Historisch Archief 1877-1940
Ho. «022
De Groene Amsterdammer van 3 Juni 1933
\ ,
?Y
Banaan
Zonnebaadster
Wetenschappelijke varia
Candidaat-Struldbrugs
Dr. P. van Olst
Bluf in jaren !
moet nu toch heusch eens uit zijn ! Een
mensen kan heel veel geduldig slikken. Zoo heb ik
nooïfe een mond open gedaan over den 120 jarigen
Turk, den 138 jarigen Griek, den löOjarigen Bulgaar,
die juist overleden zijn volgens de dagbladen.
Maar nu is 't uit. In een onzer fatsoenlijkste en
soliedsle en betrouwbaarste dagbladen moest ik
onlangs lezen: Li Tsjing joen, een bekend kruid
kundige, de oudste.man van China en waarschijnlijk
van de geheele wereld, is, volgens een
Reuterbericht uit Tsjoenking, op 256-jarigen leeftijd over
leden. Li-Tsjing joen, die in 1677 werd geboren,
heeft verscheidene echtgenooten gehad. Hij heeft
70 kleinzoons en kleindochters. Zijn jongste
achterkleinzoon is 70 jaar oud. Li Tsjing joen zag er uit
als een man van 70 jaar en schreef zijn lange leven
toe aan het eten van een zeldzame plant, waarmede
bij zich gevoed heeft." Gelukkig vermeldt het
blad er niet bij dat deze jeugdige grijsaard op l April
geboren was en -dat hij zich goed herinnerde hoe
zijn jong gestorven vader (deze werd slechts 150)
hem tot tranen roerde door zijn indrukken te ver
tellen, opgedaan bij het vermoorden van Willem
den Zwijger.
Deze Cbinees is met den beruchten negerbediende
van George Washington, waarover Mark Twain
vertelt, en die ook in ieder niauw verhaal eerder
geboren werd en langer leefde, een aspirant-onster
felijke, een der Straldbrugs waarover Swift vertelt
in zijn Voyage to Laputa" (als men die nog leest!)
Het ongelukkige lot dezer beklagenswaardige
onsterfelijken kan men daar nalezen.
In een tijd waarin menschen al reeds zoo
lichtgeloovig zijn, als 't maar geen wetenschappelijke
feiten betreft, moest men voorzichtiger zijn.
Menschen, die aan den ernst van Zaansche
schatgraverijen gelooven, zijn er genoeg en deze slikken
ook (in figuurlijken zin) deze grijsaards en argumen
teeren ermee. Op een andere plek schreef ik al
eens een beschouwing over de kansen om zeer
oude menschen te beleven". Iemand, die zich
zeer ernstig met de mogelijkheden der "zeer-over
jarige menschheid heeft beziggehouden is de
Duitsche physioloog Prof. Putter. Hij heeft een
formule opgesteld (later door andere onderzoekers
verbeterd), die aangeeft hoe het aan tal o verlevenden
afneemt met het toenemen der jaren,' uitgaande
van een bepaalden jaargang" der bevolking. Hij is
daarbij uitgegaan van drie veronderstellingen,
nl. Ie. dat de schadelijke invloeden, die van buiten
uit op het menschelijk lichaam voortdurend in
werken^ gemiddeld gelijkwaardig zijn voor alle
leeftijden boven het.twintigste levensjaar, 2e. dat
het ?«feerstandsvermogen van de menschen tegen
deze schadelijke invloeden voortdurend afneemt
jaet tqgnemenden ouderdom en 3e dat dit
afneiaeBPvan.het weerstandsvermogen geschiedt
volgen^afe meetkundige reeks. De gevonden formules
kloppen aardig met de werkelijkheid, die men
uit de statistieken kan aflezen. Uit die formules nu
volgt dat de kans om iemand aan te treffen die het
eeuwfeest achter den rug heeft, in buitengewoon
snel tempo afneemt met ieder jaar dat men boven
de honderd ver-wacht, zoodat de kans om iemand
van 115 jaar aan te treffen, op aarde reeds zoo
gering is, dat men deze gerust op nul kan stellen.
Bij de sterfte-statistiek kan ;men n mannelijken
overledene van 105 jaar verwachten op ieder
l. l millioen sterfgevallen, n yan 106 jaar op iedere
ruim 2 millioen sterfgevallen, n van 107 op iedere
4.3 millioen, enz. Deze getallen sterfgevallen wor
den steeds grooter tot men n van 115 jaar pas
kan verwachten op 6550 millioen sterfgevallen.
Deze getallen gelden voor Duitechland, wat zeggen
wil, dat men op grond van het werkelijk aantal
sterfgevallen in dat land pas, ns in 76 jaar een
overledene van 110 jaar kan, aantref f en, pas ns
in 190 jaar een overledene van 111 jaar en dat men
bv. voor een 115-jarige ruim 113 eeuwen moet
wachten om hem aan te treffen. Zoo komt men dus
voor een 115-jarige reeds op geweldige tijdsruimten.
Gaat men déhistorische gegevens na, dan zou
men tot heel andere conclusies komen en de meening
krijgen dat 115-jarigen vrij talrijk moeten zijn of
geweest zijn, want het zijn nog jeugdige broekjes
vergeleken met de talrijke vél oudere menschen,
die volgens de verhalen op aarde geleefd hebben,
en waarvan ik bij den aanhef van dit artikel nog
een voorbeeld gaf. Nu vond Putter bij de
verschillende statistieken heelgrappige verschillen.
Bij de volkstellingen gayen zjich op ieder millioen
inwoners als honderdjarig op:
in Pruisen (1895) 1.4 inwoners
in Frankrijk (1896).... .V 4.6
in Japan (1894) 42.6
in de Vereenigde Staten (1880) . . 80
op Cuba (1889) 217
En neemt men een dezer landen nog eens apart
dan geven zich in de Vereenigde Staten op ieder
millioen blanken 16 honderdjarigen op, en op
ieder millioen kleurlingen 453 honderdjarigen !
In Pruisen geven de iets achterlijker Oostelijke
provincies meer honderdjarigen op dan in de
hooger beschaafde westelijke streken.
Uit deze cijfers concludeer^ Putter f,hoe.onbe
schaafder een gebied is, des te. grooter is het aantal
menschen dat beweert meer dan honderd jaar oud
te zijn !"
Misschien zal men als tegenargument gebruiken
dat op een lagere beschavingstrap een volk natuur
lijker levensomstandigheden heeft en dus meer
kans heeft om oud te worden. Maar de statistiek
leert juist dat bij toenemende beschaving de
levenskansen voor alle nauwkeurig bekende leef
tijden ook toenemen. Het ligt voor de hand
om het kleiner aantal honderjarigen bij de be
schaafde volken te verklaren doordat de kennis
der gegevens uit het eigen leven der individuen
toeneemt bij toenemende volksontwikkeling en
Vooral ook dat de burgerlijke #tand betrouwbaarder^ .
u-ordt ! Putter vermeldt dan ook als typische illus- '
stratie dat van de 27 menschen, die zich in 1871*111*
Beieren als 101-jarigen opgaven, bij ambtelijk
onderzoek slechts n vrouw werkelijk boven de
100 was; niet minder dan vijftien van de
26anderen waren zelfs nog geen negentig l Dit doet
inderdaad de deur dicht. Onze 256-jarige
Chinees die er als 70 uitzag, was allicht werkelijk 70.
A Er is een tijd geweest dat ouden van dagen
veel te zeggen hadden. In den Balkan is de titel
honderdjarige" zelfs een sooi-t eeretitel, zooals
bij ons de graad van doctor honoris causa".
Begrijpelijk is het dus wel dat menschen zich op
meer jaren beroemden om meer poids te hebben
bij hun medemenschen, en als de ne gaat
ophakken is de andere wel gedwongen er nog een
schepje jaren op te gooien. Laat echter niemand
zich verleiden om zich voor ouder dan 110 jaar
uit te geven, want dan begint men zeer terecht te
twijfelen. Misschien at de stijgende invloed
der rijpere en vooral der onrijpere jeugd op onze
maatschappij vanzelf de heele oudjes doet ver
dwijnen want hoe ouder men is, des te minder heef t
men tegenwoordig te .zeggen. Wij moeten ver
moedelijk in détoekomst eerder oppassen voor
honderdjarigen, die zich voor twintig uitgeven.
Nieuwe uitgaven
Godslampie, door Aleid Ages-van Weel.
C. A. J. van Dishoeck. Bussum, 1933.
Ook een boekbespreker heeft een hart en hét'
eelt der onaandoenlijkheid door zooveel
leedproi'usies als de vaderlandsche letterkunde nu
eenmaal op gezette tijden pleegt uit te storten, is
nog niet zóó zeer verhard, dat hij achter de
gelatine van Aleid's sentimentaliteit, niet de zuivere,
zij het geconfijte, vrucht van haar medegevoel kan
ontwaren. Men vergeve mij deze pudding-beeld
spraak, doch de iet-of-wat taaie zoetheid van
Aleid's product uit de letterkundige keuken, dreef
daartoe. En zoo zit ik met de handen in het haar,
met de pudding op mijn bord en het godslampje in
verlegenheid. Want eerlijk is eerlijk -^ dit boekje
is het toch wel hél gevoelig verhaal van een klein
tuberculoselijdstertje, een doorzichtig en ragfijn
kindje dat met een glimlach de hemel-wijde ver
lossing van haar deerlijk leed tegemoet gaat.
Indien zulk een wit boekje met een mooi
gestyleerd vrouwenfiguurtje op den omslag
valschsentimenteel was en onecht, als mevrouw Ages;
van Weel niet waarlijk zelf vol deernis voor haar
kleine kinderfiguurtje was, zou zulk een verhaal
met al zijn puntjesregels, zijn zoetelijkheid en
harmonium-accoorden onuitstaanbaar zijn als een
rose-met-gouden ansichtkaart. Maar het is alleen
maar sentimenteel en als ge het leest wét ge dat
de schrijfster vol oprecht mededoogen is. Met die
zekerheid zoekt de criticus de zonzij en zegt:
erzullen veel fijngevoelige menschen zijn die het zachte
licht in dit Godslampje als een lief schijnsel zullen
zien. Of zooals alle provinciale dagbladen over al
zulke boekjes schrijven: dit boekje zal zijn weg wel
vinden. E. ELIAS
K L E U R E C H TE
C R E T ON N E
l
i*!