Historisch Archief 1877-1940
VS
Gütw
r
j. Onslee
TeekenlHgen J. F. Doeve
In het midden, van een door jicht
en ouderdomsziekte aangetast wereld
deel, woonde het volk der Oeren,
l rechtstreeks hoewel niet direct
afjAmmend van de Al-oeren, die weer
voortkwamen uit het ras der
Over-aloeren het sterkste ras dat ooit
met bisons en oer-ossen te samen
<ie lucht der reine oerbosschen had
opgesnoven en onder andere verant
woordelijk was voor de verschijning
iödeze wereld van Boedha, Julius
Cesar, Atüla, de Venus van Milo,
de uitvinding van het buskruit,
de wollen buikbeschermer, Hannibal,
Hasdrabal, Von Falkenhayn, . het
wateruurwerk, de
Midden-Europeeflche tijd, de knakworst en de ont
kennende vorm. Aan blauwe oogen,
melancholie, een sterke dorst naar
Weten en na het eten, paarde dit
volk der Oeren een zekere
zwaarl$vigheid, benevens een hooge
opVatting van zijn historische taak, die
"bastond in alles beter weten dan een
Mkder, alles beter te hebben en wat
«q nog niet hadden te krijgen. Zij
''Werden in dit streven uiterst
bereidWillig bijgestaan door den Alvader der
Oeren, die bij nacht en ontij klaar
stonSft«in zijn volk te assisteeren en
seker zou het gansche werelddeel
op dit oogenblik Oersch zijn en den
ontkennenden vorm bedrijven, ware
iriet door een misverstand de gansche
geschiedenis scheef gegaan, zoodat de
Oeren weer net zoover waren als
toen zij begonnen.
Doch in het ongeluk toonde dit
volk zich zijn Al-oersche' afstamming
tewust en deed wat trouwens alle
volkeren in zulke gevallen plegen
te doen zij zochten de schuldigen
«an dit misverstand. Misschien hadden
«enige onverlaten niet tot den zelfden
Alvader gebeden misschien zat er
wat anders achter. De Oeren waren
te verstandig om de schuld te zoeken
bij zich zelf, want zij wisten wel beter
dat hun stamhoofden en veldheeren
niet zoo dom waren als zij er uit
zagen en dat het volk der Oeren
niet anders in de soep kon geraken
dan door valsche invloeden van buiten,
die misschien van binnen zaten.
Doch dat was een andere kwestie.
Zij kozen uit vrijen wil en zonder
den geringsten dwang een opperhoofd
het vorige was wegens verdriet en
teleurstelling buiten gaan wonen
en gaven het volmacht de schuld
te zoeken waar deze lag. En aangezien
het duidelijk was dat geen echte Oer
aansprakelijk kon zijn: a. voor dom
heden in en door den dienst begaan;
b. voor verraad aan den Oerstam;
c. voor wenschen of gedachten die
tegen de grootheid der natie ingingen,
voor zoover men in het algemeen
andere dan oer-gedachten kon hebben,
besloot men tot een schifting van de
bewoners. In een zitting van den
Oppersten Raad voor Oer-schoonheid
en geestesomvang werden de normen
vastgesteld waaraan de ware, zuivere
Oer had te voldoen, om Oer te zijn.
Men stelde den schedelomvang en
andere omvangrijke omvangen vast
en vervaardigde een soort vat dat
net even kleiner was dan de geaccep
teerde maten. Op een grooten
nationalen feestdag werd de gansche
bevolking uitgenoodigd zich in het
vat te steken. Wat hangen bleef
en niet verder kon, werd er onder
juichkreten van achter uit getrokken
wat er doorheen gleed werd aan
den anderen kant doodgeslagen en
op deze simpele wijze was nu de
Oerstaat gezuiverd van al het
schorremorrie dat den oorlog had helpen
verliezen, den schijn bewarend hem
te helpen winnen. Er liep er bij onge
luk wel eens een belangrijke niet-Oer
onderdoor een die bedacht had
wat zelfs de Oeren niet wisten
maar dat kwam er ten slotte niet
zoo erg op aan, want als de Oeren
op een rij gingen Staan, wat
zij'dagelijk's enkele keeren deden, was het
veel hinderlijker dat in die prachtige
egale rij buiken iemand opzettelijk
zijn buik scheen in te houden. En
als het volk met de oogen bliksemde,
wat het eveneens enkele keeren per
dag deed, was het niet aangenaam
in die phalanx blauwe staalharde
oogen ineens twee zachte donkere
oogen te zien, die de hemel weet
langs welken clandestienen weg het
karakter van den Oerstaat waren
komen verknoeien.
De Opperzuiveraar keek zijn volk
rond en vond het welletjes, doch
er was geen ophouden meer aan. Met
denzelfden ijver waarmede de Oeren
zich eenmaal op het weten hadden
toegelegd, wierpen zij zich op het
vergeten en om zuiver Oersch te
worden viel er hél wat op te ruimen.
Alle boeken, door menschen met zwart
haar en bruine oogen geschreven,
bleven hen aan staan kijken, zelfs
al waren de bruine oogen dichtge
slagen en de zwarte haren op
speelschOersche wijze uitgetrokken. Meer en
meer herinnerden zij zich de zuivere
zeden hunner Over-al-oeren, die brand
stapels maakten en uit de schedels
hunner vijanden alcoholhoudende
dranken dronken. Zóó ver waren
zij nog niet. want zij sloegen de sche
dels hunner vijanden alleen maar in,
doch in het branden hadden zij het
verder gebracht en dus sleepten zij
die .levende boeken van verstomde
menschen op het brandende hout
en keken vervolgens fier in het rond,
om te zien wat de wereld er van zei.
De Oeren waren altijd een volk
van regenmakers. Bat wil zeggen:
als zij regen wilden maken kwam er
droogte en ook ditmaal hadden zij
zich vergist. De buren deden de ramen
dicht en zeiden dat zij nooit meer
iets met de Oeren te maken wilden
hebben, behalve als er iets aan hen
te verdienen viel, wat de laatste
jaren toch maar zoo-zoo was. En alle
schrijvers van alle andere volkeren,
die geregeld eens per jaar bij elkander
kwamen, spraken schande van die
boekenverbranderij. Dat doodslaan
van al die lui beneden de tonnemaat
was óók wel schande, maar daar
ging het niet om. In al die nood en
verachting stonden de Oeren alleen
en ze deden wat ze in zulke gevallen
altijd doen: kwaad wegloopen. En
toen ze buiten de deur stonden
zagen zij dat zij niet alleen waren.
Niet dat het echte Oeren waren die
naast hen op de mat stonden, want
de echte Oeren wonen alleen in
Oerland, doch het waren leden van een
kleinen stam in de buurt, die om de
een of andere wonderlijke reden
nog niet geheel en al waren opgeslokt,
doch er altijd erg hun best voor
deden. Deze twee Half-Oeren wilden
door dit meeloopen niet betoogen
dat zij principieel voor het verbranden
van boeken waren ten minste
niet de hunne doch de een had
nog nooit een boek geschreven en
de andere was in het Oersch vertaald
en niet verbrand nog, zoodat beiden
meenden dat een schrijverscongres
niets met politiek te maken had,
ook niet als die politiek het verbran
den van boeken andere dan de
hunne meebracht. En de eene
had nog nooit een boek geschreven,
zoodat. . ..
De andere Half-oersche schrijvers,
die thuis waren gebleven en boeken
schreven, ten slotte niet met de be
doeling om ze later te zien verbranden,
wat men nooit weten kan, vonden zich
een beetje geblameerd en vergader
den of zullen vergaderen en bij die
gelegenheid wel een motie aannemen.
Doch aangezien de argumentatie,
benoodigd om het echte Oeren-brein
te overtuigen, niet aanvangt onder de
42 cM. granaat, blijft het bij de wape
nen des geestes een motie dus
meer bestemd om een opluchting te
zijn voor de schrijvende en gebla
meerde Ilalf-oeren. dan een geeste
lijke afstraffing voor het groote
volk der Oeren, dat zoo juist den geest
radicaal afgeschaft heeft.
Doos 30 en 60ct.