De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 17 juni pagina 5

17 juni 1933 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

N o. 2924 De Groene Amsterdammer van 17 Juni 1933 Schilderkunst Alb. Plasschaert pHoutman, bij van Ijler te Amsterdam Vinden we bij Bousseau Ie Douanier soms wat van het heroïsche, soms weer een onverschrokkenheid tegen over . wat voor anderen komisch zou kunnen zijn, bij Houtman, den werkeloozen banketbakker van 62 jaar, vinden wij deze eigenschappen niet. Deze Zondagschilder, die in de week ook wel tijd zal hebben te werken, heeft n eigenschap, die bij het genus thuis hoort, en dat is de nauwkeurige oplettendheid, een trouwhartigheid, die nooit het wonder zelfs van verre ziet, maar alleen de con crete détails. Houtman is een beperkt realist van huiselijke allure. Het is n van^ die schilders, die in een tijd, die misschien hunkert naar wat eenvoudigheid en argeloosheid, na tuurlijk /te veel naar voren komt en die, . nauwkeurig gezegd, alleen aanleiding kan geven tot een harte lijk woord, dat, wel bewust, iets is als een klap j e op den schouder bij iemand, dien ge toch in geen enkel opzicht als werkelijk, als groot, als verfijnd of iets dergelijks be schouwt. Het is soms een genoegen (ofschoon geen edel genoegen) iemand zoo'n klap je, zoo'n schoudertik te geven, zóó maar, niet onhartelijk, maar ook nooit met roering. En daarom heb ik dit artikeltje niet overgelaten; wij zijn allen menschen en al past ons in 't algemeen en mis schien altoos de meest stipte houding, een oogenblik willen wij ook zoo'n tikje wel eens geven. Hier is het. Breitner In het c Stedelijk Museum, A'dam De tentoonstelling van Breitner blijft bijna drie maanden open, en zij zal ons aanleiding geven tot meer dan n artikel. Daar is alle reden voor. Want hoe Breitner ook geklas seerd wordt (voor verschillend-gezin den zijnT'altijd verschillende waar deeringen noodzakelijk), voor ons is Breitner het grootste, schilderlijke geweld onzer negentiende eeuw. Groo tendeels een Hagenaar naar factuur; met meer verfijning in den geest, met meer geestigheid dan de meesten zien, maakte de stad Amsterdam hem groot. Ik heb het meer geschre ven;' in Breitner zijn drie groote Hollandsche steden n geworden: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, maar Amsterdam stuwde hem tot zijn maximum. Breitner is volop wat ge een realist, een colorist noemt en een impressionist. Bij hem is de kleur niet een vulling, niet een aanhangsel, niet een vulsel, niet iets er bij bedachts of gewilds, bij Breitner is de kleur leven van zijn leven. De dingen bestaan daardoor voor hem. Kleur is voor hem het hart der dingen, en daardoor doet zijn werk aan, tusschen veel andere kleursystemen, met al de hoedanig heden, die wij aan het bloed toekennen: hartstocht, volheid, drift, blijvend, natuurlijk, groot. Dat wordt bij iedere nieuwe tentoonstelling van Breitner telkens weer zeker en blijkt telkens opnieuw: onverwoestbaar, onweer staanbaar. Wanneer wij aan kinderen moesten toonen, wat een schilder is, zouden wij zonder aarzeling ze zetten voor een portret als dat van Mevrouw Mann-Bouwmeester; voor een dommelend licht als om het paard uit Parijs is, voor een stadsgezicht als het reeds duistert, van Breitner. Waarschijnlijk zouden zij het niet begrijpen, maar wij zouden gewis zijn geen vergissing te hebben begaan. En het verhaal" in Breitner, het is niet de voorstelling alleen, het is bovenal het diepe zingen van het bloed, de kleur, die de voorstelling in bepaalden zin opheft; ge begrijpt dan aan hem wat voor schilders en kleurzieken de verrukking is van kleur", van symphonieën van rooden, bruinen en blauwen en ook van wel eens gelen". Natuurlijk is zoo'n schildersdrift, zelfs eene als van Breitner, niet Henn van de Velde S. C. Houtman altijd een maximum van sonoriteit maar zeldzaam zijn de schilders bij wie de hartstocht van zoo groote kleurmuzikaliteit ons onophoudelijk getuigenis gaf. Bij Mensingr en Zoon, te Amsterdam: Verzameling van een schllder jeninlnnaar. Als geheel gezien is deze ver zameling zeker niet zeer belang rijk; zij is geen eersteklas verzameling zooals dat trotsch heet. Er zijn wer ken van schilders, die ongetwijfeld in de geschiedenis der schilderkunst belangrijk zullen blijven, maar de werken zijn zonder verfijnden smaak gekozen; ze missen den vollen bloei der persoonlijkheden; er zijn andere schilders vertegenwoordigd, die hoe wel gekend en bekend, moeilijk den aandrang van den tijd volledig zullen weerstaan; er zijn eigenaardige werken. Tot de niet goed-verte genwoordigde zijn dadelijk te rekenen Boudin, hoewel het eene landschap (No. 3) de luchtige geestigheid ver toont, die een essentieele trek is van Boudin. Renoir is te zien gegeven door een aantal schil derijen, die tot een periode behooren, waarop vooral de Ameri kanen een tijd lang waren ver zot, de ro.tebruine periode in het kort, maar welke periode Ossen toch een verMijn kamertje" keerd beeld geeft van den befaamden Franschen schilder, bij wien de oogen der vrouwen een zoo zekere signatuur zijn als de oogen dat zijn op andre wijs bij Quinten Matsys. Toch spreekt het vanzelf, dat bij een geboren colorist als Renoir er hier en daar een schilderij enz. is, dat aan dien colorist wat herinnert, b.v. het pruimenstilleven en een pastei als het vrouwenaakt. Van Oourbet is een genre-schilderij, vroeg naar datum, aanwezig, twee spelenden, van welke twee ik evenals de katalogus vermoed, dat het een portret van den schilder is. Edg. Degas heeft een er breedgehouden schets, Fantin-Latour o. a. een stilleven uit 69, dat niet als geheel gaaf is; het bestaat, picturaal, uit een paar deelen. Twee vroege Gauguins zijn er (uit 84 en 85); er is een Vincent, een portret van Peerke, een Antwerpsch Model, geheel in bruinen". Het is ongetwijfeld een opvallend schilderij (maar niet zou opvallend als wat de reproductie ervan maakt). Het opvallende in dit werk is wat ge zoudt kunnen heeten de gewone vaardigheid"; ge zoudt in dat opzicht moeten spreken van den invloed van de Akademie of iets dergelijks. Het is verrassing. Er zijn meer verrassingen bij van Gogh van deze soort, maar ook deze man is een verrassing door een gemakkelijke levendigheid. (Het werk is o. a. gecertificeerd door Briët en was, naar ik hoor, een twaalf jaren geleden in den Amsterdamschen kunsthandel). De Manet doet denken aan Manel's pastei (het is geen vol ledig werk), de Millet is niet van de allerbeste sooi't, ook niet de Monticelli's, de Picasso is vroeg en eer vroolijk. Pisarro is zeker geen eerste rangsschilderij. Dat hij hier goed doet is een bewijs van de zwakte der andere werken. Het schilderij is bij hem nooit geheel-gedrenkt in 't licht, geheel door-schijnend. Toch is het Boeket (uit 70) en het werk No. 26, om de groenen" te loven. Ten slotte is er een Toulouse-Lautrec.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl