De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 24 juni pagina 1

24 juni 1933 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland Onder hoofdredactie van A. C. Josephus Jitta Redacteuren: L. J. Jordaan, F. G. Scheltema en M. Kann. Secretaris der redactie: C. F. v. Dam Keizersgracht 355, Amsterdam G. - Telefoon 37964 - Postgiro 72880 - Gem. Giro G. 1000 Opgericht in 1877 No. 2925 Zaterdag 24 Juni 1933 Uniformverbod? Een algemeen uniforniverbocl verdient geen aanbeveling. Het doel: dat men daarmede beoogt, wordt beter bereikt door het invoegen in ons wetboek van. Straf r echt van eenige artikelen in den geest van de artikelen 156 en 157 van ons Indisch Wetboek van Strafrecht Wij gaan er in Nederland terecht prat op, dat hier een grootere vrijheid heerscht, dan ergens elders ter wereld. Die vrijheid is het product eener lange historische ontwikkeling en zij is diep in onze zeden geworteld. Wij laten in ons land buitenlanders, vreemd kapitaal en buitenlandsche goederen in zeer ruime mate toe. Wij geven aan burgers en buitenlanders de vrijheid zich hier te gedragen op de wijze, die zij verkiezen, mits. zij anderen niet hinderen. Maar die vrijheid voor iedereen ontaardt in waorde, wanneer sommigen haar misbruiken met het kennelijk doel anderen aanstoot te geven en de openbare orde te verstoren. In het algemeen voelt men er in ons land weinig voor zich uniform te gedragen en in uniform ge kleed te gaan. Het zal vaker voorkomen, dat militairen, die krachtens de reglementen, waaraan zij onderworpen zijn, in uniform gekleed behooren te gaan, zich in burger steken, dan dat burgers zich kleeden in een uniform, die zij niet bevoegd zijn te dragen. Niemand zal het hier te lande in zijn hoofd halen te handelen als de kapitein van Köpenick en mocht hij dat desniettemin doen, dan is het weinig waar schijnlijk, dat hij daarmede eenig succes zou be reiken. In dien toestand is sinds korten tijd een ver andering gekomen. In navolging van Duitschland steken sommige groepen van fascisten zich in een geïmproviseerde uniform, waaraan men duidelijk kan zien, dat zij aan het buitenlandsch voorbeeld is ontleend. Zij voorzien zich van kenteekenen, die het symbool zijn der Duitsche Nationaal-Socialisten. En zij bewegen zich op de openbare straat, terwijl zij geschriften venten, waarin huu denk beelden worden ontwikkeld, met het onvermijdelijk gevolg, dat zij aanstoot geven aan bepaalde groepen der bevolking, wanorde en twisten uitlokken en de openbare orde verstoren. Dat is een toestand, die niet langer kan worden geduld. Het is noodig, dat de overheid daartegen optreedt en rustige burgers beschermt tegen den aanslag van hen, die de bedoeling hebben aanstoot te geven en de openbare orde te verstoren. Een van de middelen, die worden aanbevolen om aan dien misstand een eind te maken, is een verbod tot het dragen van een uniform voor ieder, die niet in openbaren dienst is. Ik vrees, dat dit middel erger is dan de kwaal. Want men zal nauwkeurig moeten aangegeven, wat onder een uniform moet worden verstaan. Het zal wel niet in de bedoeling liggen van de genen, die om een uniformverbod vragen, onder de nieuwe strafbepalingen ook de verpleegsters te doen vallen; evenmin de IJscomannen, de Graalmeisjes en de soldaten van het Leger des Heus. Zelfs al zou men het uniformverbod beperken tot het dragen van militaire uniformen, dan zou de formule nog niet doel treffen. Degenen, die men wil treffen, zouden wel zorg dragen zulke kostuums uit te zoeken, dat zij juist buiten de bepaling zou den vallen. Het Leger des Heils zou echter geheel tegen de bedoeling in worden getroffen en ver schillende portiers van bioscopen, café's en dansge legenheden, die voor de uitoefening van hun be roep blijkbaar verplicht zijn uniformen te dragen, die van die van een vice-admiraal nauwelijks kunnen worden onderscheiden, zouden zonder eenig practisch nut gedwongen worden hun kleeding te wijzigen. Heel wat doeltreffender dan een imiformverbod lijkt mij het invoegen in ons Wetboek van Straf recht van eenige bepalingen in den geest van de artikelen 156 en 157 van ons Indisch Wetboek van strafrecht. Deze bepalingen luid en'als volgt: Hij, die in het openbaar uiting geeft aan gevoelens van vijandschap, haat of minachting tegen een of meer groepen der bevolking van Nederlandsch-Indië, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden." Onder groep in dit en het volgend artikel wordt verstaan elk deel van de bevolking van Nederlandsch-Indië, dat zich door ras, landaard, gods,,dienst, herkomst, afstamming, nationaliteit of staatsrechtelijken toestand onderscheidt van een of meer andere deelen van die bevolking." Hij die een geschrift of afbeelding, waarin gevoelens van vijandschap, haat of minachting tusschen of tegen groepen der bevolking van ,,Nederlandsch-Indiëtot uiting komen, met het oogmerk om aan den inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt, of aanInhoud: i. Prof. Mr. A. C. Josephus Jitta, Uniformverbod? 2. Dr. M. van Blankenstein, De eerste aanloop. 3. L. J. Jordaan, Oostenrijk. 4. Melis Stoke, Triomf der behendigheid, teekeningen Harmsen van Beek. 5. B. van Vlijmen, Moeilijkheden in de S.D.A.P. Mr. F. Coenen, Pen-dub. 6. Mr. E. Straat, Engelsche boeken. 7. Dr. Jac. P. Thijsse, Uit de natuur Mr. E. Elias, Boekbespreking. g. K. W. L. Bezemer, Twentsche textielnij verheid. 10?ii. A. Plasschaert en A. E. v. d. Tol, Schilderkunst. 12?13. Mr. G. E. Kruseman, Iets over Alpinisme. 15. C. A. Klaasse, Goudstroom. 16. Albert Heiman, Driehoeken. 17. L. J. Jordaan-, Bióscopy. 18. Uit het kladschrift van Jantje. Mr. H. Schol te, Dramatische .kroniek. ig. Vier weken van meneer Kranenburg, teekemngen J. F. Doeve. 20. Letterraadsel. Charivaria. Omslag: Spelproblemen. Viooltj Voortreffelijk* chocolade in den vorm van viooltjes. Een specialiteit. RINGER5 Let op den naam/ slaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ,,ten hoogste twee jaren en zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden." Met bepalingen van deze strekking kan men een eind maken aan de misstanden, die men beoogt te bestrijden en die niet uitsluitend bestaan in het dragen van uniformen, zonder dat het gevaar ontstaat, dat men meer verbiedt dan noodzakelijk is, of wel de overheidsorganen belast met al den omslag van dispensaties te geven van een algemeene verbodsbepaling, die slechts voor enkelen bestemd is. A. C. JOSEPHUS JITTA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl