Historisch Archief 1877-1940
No. 2926
De Groene Amsterdammer van 24 Juni 1933
Uit de Natuur :
T* ;
V
*\f'
Geologie van Nederland
Dr. Jac. P. Thijsse
Dr. F. J. F ober: Geologie van Nederland.
Tweede geheel herziene druk. 438 />.
HO f ir/uren. 's-Gravenhacie, G.Naeff. 1933.
Er is over dit uitmuntend boek veel meer goeds
te zeggen, dan ik in het kort bestek yan dit artikel
kan doen. Het beste is maar, dat ik begin met een
halve bladzijde over te schrijven, het begin van
het tweede gedeelte:
Nu we op de hoogte zijn van de uitwerking
van geologische krachten in Nederland en ook
iets weten van de voorgeschiedenis van ons land,
kunnen we er op uittrekken, om in het veld zelf
waar te nemen. Want de geologie is een vak van
de buitenlucht en de vrije natuur als geen ander.
Een geoloog is liefhebber van de natuur, iemand,
die er "gaarne in verkeert en niet tegen ongerief
en moeite opziet. Het is dan ook volstrekt niet
te verwonderen, dat er in ons land hoe langer
hoe meer belangstelling komt voor de geologie.
Helaas is Nederland niet bijzonder ruim bedeeld
met geologische merkwaardigheden, zooals dat
met vele andere landen wel het geval is, waar de
geologie minstens evenveel door amateurs beoefend
wordt als plant- en dierkunde. Maar ook in ons
land komen interessante verschijnselen voor,
er is voor den geoloog genoeg te zien en talrijk
zijn de vragen en problemen, die nog moeten
worden opgelost en het bestudeeren waard zijn.
En deze leemten in de kennis van de Geologie
van Nederland maken er tevens de charme van
uit, want iedereen ontdekt gaarne zelf eens iets
nieuws".
Hier gaat een deur wijd open, waarop wijlen E.
Hermans ongeveer een kwart eeuw gel&lenmet klop
pen is begonnen. In De Levende Natuur van Mei 1909
vindt ge een opstel van zqn hand, getiteld Gesteen
ten", waarin hij dan ook dadelijk betoogt, dat de
geologie onmisbaar is voor een degelijke beoefening
van de plant- en dierkunde. Onvermoeid en met
groote vlijt en genialiteit en steunend op stevigen
grondslag heeft hij jaar in jaar uit in De Levende
Natuur de geologie gepopulariseerd in den besten
zin des woords. Zijn Geologieboekje en zijn boek
over Zuid-Limburg In het krijtland" zijn thans
nog van waarde. Zijn volgelingen zetten zijn
werk in De Levende Natuur voort, getuige de
mooie en uniek geïllustreerde artikelen van
Fl.
32.PANDER
FABRIKAAT
PULLMAN
COMFORT
e R s
P. v. d. Lijn over onze zwerfsteenen en zijn
Keienboek" en de artikelen van Oppenheim, Popping-,
Beyerinck, v. d. Vlugt en anderen over de oer
bevolking van Nederland en haar vuursteenen
werktuigen. Verder kan ik nog noemen tal van
studies over onze duinen en over de veen vorming,
het gebied, waar geologie en biologie wel op zijn
stevigst zijn ineen gevlochten.
De zaak is dus in vollen gang en Faber's mooie
boek komt juist van pas. Het brengt als het ware
de vereeniging tot stand tusschen de officieele
hoogwetenschappelijke geologie en het werk der
leeken. Paber heeft dan ook voor dat leekenwerk
veel goede woorden van waardeering en hoopt
van hen ook degelijke aanwinst voor de weten
schap. Het is wel aardig, om hier er even aan te
herinneren, dat ook alweer de onvermijdelijke
Heimans de wetenschap verrijkte met de vondst
van een nieuwe Carboonfossiel, dat door de
officieele wetenschap, vertegenwoordigd door
Tongmans, dan ook behoorlijk naar hem werd benoemd.
Het is er verre van, dat de geologische weten
schap in ons land niet tot haar recht zou zijn
gekomen. Ik behoef slechts te herinneren aan
Staring's Bodem van Nederland, in 1856 versche
nen, voor dien tijd een standaardwerk van den
eersten rang, en thans, hoe verouderd ook, nog
altijd bij uitstek leesbaar en inspireerend.
Nuttigheidsoverwegingen brachten ons den
Rijksopsporingsdienst voor Delfstoffen, die ons een prachtig
volumineus rapport schonk over zijn werkzaam
heid en wat nog mooier is de aanleiding gaf tot
de stichting van een Kijks-gèologischen Dienst, die
ons nu telkens verblijdt met nieuwe bladen van
de Geologische kaart van Nederland. De kolen
mijnen brachten ons het Geologisch Bureau voor
het Mijngebied met zijn prachtige jaarverslagen
en overrijk Museum. Bovendien bracht het geolo
gisch onderzoek voor den aanleg van wegen, kanalen,
drinkwatervoorziening, droogmaking van de Zui
derzee enz. enz. tal van wetens waardigheden aan h et
licht in allerlei verslagen en studies. Een volledige
bibliografie over alles wat in de laatste halve
eeuw verscheen over de geologie van Nederland
zou al een zeer lijvig boekdeel vullen.
Ir. Faber heeft op meesterüjke wijze die stof
verwerkt in zijn boek en daarbij zoowel opper
vlakkigheid als overlading weten te vermijden.
Wie er meer van willen weten worden verwezen
naar een litteratuurlijst van op twee na honderd
nummers. Eenendertig hoofdstukken zijn gewijd
aan een algemserie systematische behandeling,
dertien hoofdstukken behandelen speciale land
schappen.
* *
*
Aardig is het, hoe het boek zelf de bewering
van den schrijver, dat Nederland niet bijzonder
rijk bedeeld" is met geologische merkwaardig
heden, tegenspreekt. Inderdaad is ons lieve landje
geologisch niet minder boeiend dan botanisch
of zoölogisch. Niet alleen dat het Senoon van
Zuid-Limburg al meer dan anderhalve eeuw lang
beroemd is geweest ver builen onze grenzen of
dat Winterswijk in zijn omgeving zoowel boven
gronds als ondergronds zoo'n merkwaardige bont
heid vertoont, maar ons heele land geeft in zijn
liefelijkeii jeugdtoestand een leerzaam perspectief
op allerlei geologisch gebeuren.
Het zal nog geruimen tijd duren, eer wij uitge
praat zijn over de avonturen van slib en zand
langs onze stranden, in onze zeegaten, over onze
duinen. Miet minder boeiend en ingewikkeld zijn
de verlandingsverschijnselen van onze plassen
en meren en de veenvorming in al haar belang
wekkende phasen. De ijstijden vragen nog altijd
naar dieper onderzoek. Ze hebben ons land be
strooid met een groote verscheidenheid van
gesteenten en versteeningen, begeerenswaarde
vondsten voor onze jongeren, die ook al den weg
weten naar grintdelverijen, leemkuilen, klei-af
gravingen en bouwputten. Afgeblazen vlakten
in de zand v erstvii vingen geven gelegenheid voor
archaeologische vondsten, die men ook bij wijze
van troost kan doen, waar de werkverschaffing
onze laatste heiden omspit.
Die vondsten, dat is allemaal prima werk voor
ónze jongelui. In mijn lange leeraarsloopbaan
heb ik de ervaring opgedaan, dat de jongelui,
als ze er eenmaal den smaak van krijgen, minstens
evenveel voelen voor geologie en archaeologie
als voor plant- en dierkunde. Helaas geven de
miserabele programma's van onze kweekscholen,
middelbare scholen en gymnasia weinig ruimte
voor deze liefhebberijen", die als bijzaken
beschouwd worden, terwijl het werkelijk hoofd
zaken zijn.
Het is daarom een groot geluk dat wij voor de
ontwikkeling buiten de school om" in het boek
van Faber zulk een duidelijke, betrouwbare
leiding vinden. . . .
Spreekzaal
!><? geschiedenis herhaalt zich
De blinde hartstocht, waarmee men zijnparti;,
zijn heer of ook zijn eigen zaak volgde, was ook
voor een deel een uitingsvorm van het muurvaste,
steenharde rechtsgevoel, dat den middeleeuwschen
mensch eigen was, de onwrikbare verzekerdheid,
dat elke daad haar uiterste vergelding eischt.
Het gerechtigheidsgevoel was nog voor drie kwart
heidensch. Het was wraakbehoefte. De kerk had
wel getracht, de rechtsgewoonten te verzachten
door aandrang op zachtmoedigheid, vrede,
vergevensgezindheid, maar het eigenlijke rechtsgevoel
had zij daarmee niet veranderd. Integendeel, zij
had het geëxaspereerd, door aan de vergeldings
behoefte den haat tegen de zonde toe te voegen.
De zonde nu, dat was voor den heftigen geest
maar al te vaak: dat wat mijn vijand doet. Het
gerechtigheidsgevoel was gaandeweg tot een uiter
ste van spanning gekomen tusschen de polen van
een barbaarsch besef van oog om oog, tand om
tand, en een godsdienstigen afschuw van de zonde,
terwijl bovendien de taak van den staat, om streng
te straffen, meer en meer als dringende nood werd
gevoeld. Het gevoel van onzekerheid, de bange
vrees, die in elke crisis het staatsgezag smeekt om
schrikbewind, was in de latere middeleeuwen
chronisch."
Het bovenstaande slaat niet op het Duitschland
van 1933, zooals men misschien zou kunnen denken.
maar is een citaat uit Herfsttij der Middeleeuwen"
(3e druk, bldz 24) van Prof. J. Huizinga, en betreft
Frankrijk en de Nederlanden in de veertiende eeuw.
J. VERHAGEN
Nieuwe uitgaven
Hel vroolijke heelal. Vrij naar het
builenlandsch van Richard Dark door Charivarius
met talrijke plaatjes van Thomas Derrick.
N.V. Leiduche U.M. 1933.
In de Groene behoeft niet geconstateerd te
worden dat Charivarius een der beste geestigaards
van Holland is. Hij heeft den Angel-Saksischen
humor in ons land geïntroduceerd en wij mogen hem
daar dankbaar voor zijn. En welke lezer van dit
weekblad begint Zaterdags niet met de laatste
pagina? Doch zulk een algemeen erkende ver
dienste op het voor velen zoo hachelijke terrein
van den humor schept hooge verplichtingen: als de
naam van C'harivarius op het titelblad prijkt stelt
de bewonderaar van den geestigsten Haarlemmer
hooge eischen. Dan ligt daar waarschijnlijk ook do
verklaring waarom dit boekje mij toch wel een
beetje heeft teleurgesteld. Er staan bijzonder
grappige dingen in. Zie: Columbus, die zulk een
iritstekend verzorger van het hoenderpark was,
dat de directie een ei naar hem noemde. Er staan
ook heel knappe-geestige dingen in. Zie Einstein,
die in het jaar 1905 zonder eenige aanleiding eri
in vloeiend Duitsch zeide: De Natuur is zoodanig,
dat het onmogelijk is door oenige proef absolute
bewoging te bepalen" en zijnen maaltijd vervolgde
alsof er niets gebeurd was. Maar dikwijls is de
humor zóó overvloedig, dat die wel eens wat te
krampachtig en te gewild wordt en dus: geen
humor meer is.
Hetzelfde bezwaar van overvloedigheid is aan de
te groote hoeveelheid der illustraties te stollen.
hoe aardig die plaatjes op zich zelve dikwijls ook
zijn. Het is een aardig boekje maar van den
voortreffelijken Charivarius verwachten wij iets
dat mér dan aardig is. E. E.
'