Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
Weekblad voor Nederland
\
k* l
Onder hoofdredactie van A. G. Josephus Jitta
Redacteuren: L. J. Jordaan, F. G. Scheltema en M. Kann. Secretaris der redactie : G. F. v. Dam
Keizersgracht 355, Amsterdam C. - Telefoon 37964 - Postgiro 72880 - Gem. Giro G. 1000
\ Opgericht in 1877
f -?p"
l.:'
No. 2927
Zaterdag 8 Juli 1933
De regeering en de
gemeente Zaandam
I>e autonomie van de gemeente Zaandam
mag slecht» worden aangetast, nadat de
Regeering aan de Staten-Generaal aan
nemelijk zal hebben gemaakt, dat de
gemeenteraad de belangen der gemeente
grovelijk verwaarloost
De autonomie der Nederlandsche gemeenten, de
bevoegdheid dier genieenten zelf de regeling en
"het bestuur van haar huishouding te verzorgen,
is een kostbaar goed. Men heeft die autonomie
terecht een grondzuil der rechten en vrijheden
van de burgerij" genoemd. Zij is een der oudste
grondslagen onzer democratie, die stevig in onze
wetgeving en onze zeden is verankerd.
De wetgever moet die autonomie niet beperken
en de overheid moet niet ingrijpen in die eigen
zorg voor de gemeentelijke huishouding, tenzij
zulks dringend noodzakelijk is.
De autonomie der gemeenten is ouder dan. de
bevoegdheden van den/.elfden aard van de centrale
volksvertegenwoordiging. De vroedschappen
hadtien reeds zelfstandigheid verworven tegenover den
vorst, toen de algemeene volksvertegenwoordiging
nog moest worden gevormd. De leden der
StatenOeneraal zijn gedurende langen tijd de mandataris
sen geweest der stedelijke regeeringen. Terecht kon
een buitenlander constateeren, dat tijdens de Repu
bliek der zeven vereenigde Nederlanden, de vroed
schappen de ware koningen van Holland waren.
Treffend komt dat ook uit in den tekst van de
grondwet. Deze spreekt niet in modernen stijl
van de wetgevende en uitvoerende macht, maar
van de regeling en het bestuur van de huishouding
?der gemeenten. En de grondwet draagt die zorg
niet op aan de gemeentebesturen, maar zij spreekt
uit, dat die taak aan den gemeenteraad wordt
,,o vergelaten". Zoowel deze woorden als de
geest van hen, die ze in onze grondwet opnamen,
laten geen twijfel over de bedoeling, dat men niet
beoogde aan de gemeentebesturen nieuwe be
voegdheden op te dragen, maar aan die besturen te
,,laten", wat zij reeds van oudsher hadden be
zeten.
* *
*
Toch heeft de ontwikkeling van het maatschap
pelijk leven onvermijdelijk ten gevolge gehad,
dat de centrale wetgever onderwerpen, die aan
vankelijk tot de huishouding der gemeente werden
gerekend, binnen de taak van het centrale bewind
moest trekken.
Dat bijvoorbeeld de regeling van het verkeer, de
?eischen, die men aan schepen en voertuigen, aan
Jcanalen eii aan wegen moest stellen, niet afzonder
lijk voor elke gemeente konden worden opgesteld,
ligt voor de hand.
De oude gemeenten moesten in de 19de eeuw,
evenals de provinciën en de waterschappen, haar
afgebakende plaats krijgen in het nieuwe
landsbestel. Haar vrijheid om de eigen huishouding te
verzorgen moest in verschillende opzichten door
den wetgever worden beperkt en omschreven en
voorzoover de vrijheid bleef bestaan, was het on
vermijdelijk, dat een oppertoe/.icht kwam aan het
landsbestuur, dat moest kunnen optreden, wanneer
het algemeen belang werd geschaad, of <Je wetten
"werden geschonden.
Deze beginselen gelden uiteraard eveneens op
het terrein der gemeentelijke financiën.
De bevoegdheid der gemeentelijke overheid om
belastingen te heffen wordt door den wetgever
omschreven. De gemeenteraad stelt de begrooting
der gemeentelijke inkomsten en uitgaven vast,
maar die begrooting behoeft de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten. Geschillen, die over die goed
keuring tusschen de gemeentelijke en plaatselijke
autoriteiten rijzen, worden door de landsoverheid
beslist.
De gemeentebesturen moeten zich naar de wetten
en besluiten der landsoverheid richten. In laatste
instantie berust de controle op de daden der
landsoverheid bij de Staten-Generaal, die de mi
nisters ter verantwoording kunnen roepen.
Terecht heeft de nieuwe Minister van
Birmenlandsche Zaken, die als oud-wethouder van Den
Haag de belangen van de gemeentelijke autonomie
uit ervaring kent en die herhaaldelijk als lid van
de Tweede Kamer voor de handhaving dier auto
nomie is opgekomen, dezer dagen bij de instelling
van een staatscommissie uitgesproken, dat het
rijksgezag volgens de grondwet en de op haar
steunende organieke wetten moet toezien, dat de
autonomie der gemeenten de rijkseenheid en den
nationaleri rechtsvrede niet ontwricht.
Hetzelfde artikel 144 van onze grondwet, dat
de omschrijving van de gemeentelijke autonomie
bevat iri de woorden, die ik hierboven citeerde,
voorziet in de mogelijkheid, dat het landsbestuur
mo3t ingrijpen, wanneer d;; regeling en bestuur
van de huishouding eener gemeente grovelijk wor
den verwaarloosd. In dat geval zal een voor dat
speciale geval te maken wet bepalen, hoe met
afwijking van het beginsel der autonomie, in de
verwaarloosde belangen zal worden voorzien.
Thorbecke heeft in 1848 opzettelijk nagelaten
deze mogelijkheid te regelen. Hij was van oordeel,
dat de wetgever niet mocht onderstellen, dat zulk
een grove verwaarloozing zou intreden.
Bij de herziening van de grondwet in 1887 heeft
men de alinea, die ik citeerde, in de grondwet
opgenomen.
Die bepaling heeft slechts eenmaal toepassing
gevonden. In 1895 hebben twee wetten moeten
voorzien in de grove verwaarloozing van de be
langen van de gemeenten psterland en West
stellingwerf.
Wat was toen het geval? -In Januari 1895 was
de begrooting voor 1804 nog niet vastgesteld en de
hoofdelijke aanslag over het dienstjaar, dat ten
einde spoedde, was riog niet geïnd, ja zelfs nog niet
uitgeschreven.
* *
*
Zal op gelijke wijze moeten worden ingegrepen
in de autonomie van de gemeente Zaandam?
Zoover als in 1895 in Opsterland en Weststel
lingwerf is het in Zaandam nog lang niet gekomen.
Een voorbarig lid van de Tweede Kamer heeft
in eenige vragen, die hij aan den Minister van
Binnerilandsche Zaken over dit onderwerp ge
steld heeft, tusschen de regels door duidelijk te
kermen gegeven, dat hij die vraag bevestigend be
antwoordt.
Inhoud:
i. Prof. Mr. A. C. Josephus Jitta, De regeering
en de gemeente Zaandam.
?2. Dr. M. van Blankenstein, Rooseve.lt de ver
anderlijke.
3. L. J. Jordaan, Bescherming van den gouden
standaard.
4. Melis Stoke, Mobiele reclame, teeken.
Harmsen van Beek. C. A. Zaalberg, Flevo.
5. Mr. E. Emmering, Toepassing van het
asylrccht. B. van Vlijmen, Amsterdamsche
loondebatten.
6. Jan van Nijlen, Fransche boeken.
7. Dr. Jac. P. Thijsse, Aquarium-tentoon
stelling.
q. Mr. H. Scholte, Dramatische kroniek.
10?ii. A. Plasschaert en A. E. v. d. Tol,
Schilderkunst.
12. Prof. J. A. van der Kloes, Drijfzand.
13. L. J. Jordaan, Bioscopy.
14. B. Stroman, Bretagne.
16. Uit het kladschrift van Jantje.
ij. C. A. Klaasse, Beursspieifel.
18. Constant van Wessem, Paul Abraham.
19. De vier weken van meneer Kranenburg,
teekeningen J. F. Doeve.
20. Charivarifi. Letterraadsel.
Omslag: Spelproblemen.
Viooltjes
Voortreffelijk*
chocolade in dei»
vorm van viooltje».
Een specialiteit.
RINGER5
Lef op den naam/
Terecht, heeft de regeering in haar antwoord
zich vooralsnog van het geven van een gepreci
seerd antwoord onthouden.
Had zij bevestigend geantwoord, dan zou een
wet moeten worden ingediend, waarbij nauwkeurig
/ou moeten worden aangetoond, dat de gemeente
raad van Zaandam de belangen dier gemeente
grovelijk verwaarloost en nauwkeurig zou moeten
aangegeven, welke bevoegdheden van den ge
meenteraad aan een ander gezag worden opge
dragen.
Het is in oas staatsbestel noodzakelijk, dat de
wetgever over deze bevoegdheid beschikt. Men
heeft deze bevoegdheid echter met opzet uitslui
tend aan den wetgever en niet alleen aan de
regeering gegeven, opdat de beide Kamers der
Staten-Generaal en tevens de geheele burgerij
de behandeling van een wetsontwerp in de
Staten-Generaal vindt immers in het openbaar
plaats mede zullen kunnen oordeelen.
Het is eeri uiterste middel, dat slechts moet
worden gehanteerd, wanneer alle andere middelen
hebben gefaald en wanneer zonder dit ingrijpen
het algemeen belang ernstig zou worden geschaad.
Zoolang meri de bijzonderheden van de geschil
punten tusschen het gemeentebestuur van Zaan
dam en de provinciale en landsautoriteiten niet
kent, doet men verstandig zich van een oordeel te
onthouden.
En meri zal vooralsnog bevredigd moeten zijn
met het antwoord van de Kegeering, dat zij ter
zake diligent blijft en dat zij, zoo noodig , krachtig
en doortastend zal optreden.
A. C. JOSEPHUS JITTA