Historisch Archief 1877-1940
12
De Groene Amsterdammer van 8 Juli 1933
No. 2927
Drijfzand
Prof. J. A. van der Kloes
m
Het goud van de Lutine
Slechts enkelen, onder de vaklieden zoowel als
onder de leeken, hebben het rechte begrip omtrent
drijfzand. Bij de vaklieden is het geen verschil
tusschen practijk en theorie. Gebrek aan begrip
ten dezen vindt men zoowel bij aannemers en
opzichters als bij mannen van
hoog-wetenschappelijke opleiding. Meermalen heeft dat gebrek
noodlottige gevolgen gehad. Dat het in weerwil
daarvan tot dusver standgehouden heeft ligt waar
schijnlijk aan de heerschende schaamte voor ge
maakte louten.
Na kennisneming van het plan van den heer
Fr. Beckers tot bemachtiging van den
Lutineschat schreef ik hem, dat dit plan m. i. tot
mislukking gedoemd is, althans in zijn
tegenwoordigen vorm en dat hij, na lezing van mijn
onlangs verschenen verhandeling over zand en
water in den aardbodem", waarschijnlijk over
tuigd zou zijn, dat de ruimte binnen zijn trechter
niet droog te malen zal zijn wegens het ontstaan
van drijfzand; ik verklaarde mij tot
gedachtenwisseling bereid.
Hoewel niets met de zaak te maken hebbende,
heb ik mij tot dit schrijven verplicht geacht omdat
er menschenlevens mede gemoeid kunnen zijn.
Met het oog op de heerschende onwetendheid met
betrekking tot drijfzand heeft het mij niet ver
baasd er geen antwoord op te ontvangen.
Hoe ik zelf tot kennis op dit gebied gekomen
ben? Mijn ernstige studie daarvan dagteekent van
den aanvang dezer eeuw. Lang tevoren had ik een
Engelschen roman gelezen, waarin van het voor
komen van drijfzand in een zeestrand en de vrees
daarvoor bij de bevolking vermeld werden. Ook
was mij het verhaal bekend van de in het
Oostzeestrand bloot gekomen geraamten van een ruiter en
zijn paard uit wier houding bleek dat het dier met
zijn voorpooten in het drijfzand geraakt en de
man over den kop daarvan voorover erin geschoten
moest zijn. Als directeur der gemeentewerken te
Dordrecht (1873?'82) had ik persoonlijk eenige
malen met drijfzand te doen gehad. De
bezinkvijvers en filters op het pompstation der drink
waterleiding b.v. moesten een halven meter minder
diep uitgevoerd worden dan ontworpen was (te
Delfshaven was hetzelfde gebeurd); een zinker,
die onder water, vorstvrij, aan de straatleiding zou
aangesloten worden, moest hooger gehouden
warden vanwege loopzand, enz.
In een der eerste jaren dezer eeuw was ik voor
wijlen Jan Smit VII, aannemer van werken voor
den Noordooster Lókaalspoorweg, arbiter in een
geschil over het al of niet schuldig zijn van boete
n'egens te late oplevering. Als zoodanig bezocht
ik met hem de in uitvoering zijnde werken, waar
onder den onderbouw van een brug over de Vecht
bij den Haandrik. Bij dat werk deden
zichmoeilijkhfeden voor en kwam de vraag ter sprake: Wat
is drijfzand?"
De fundeering van den pijler, een houten vloer
op palen, was om onbekende redenen, wellicht
bij vergissing, l meter dieper ontworpen dan alle
andere kunstwerken in denzelfden spoorweg.
Men spoot de palen in, baggerde het zand
ertusschen weg, zaagde de boveneinden over een
paar meter lengte onder water af, zette er een
Het scheeve monument in de woelige Noordzee.
kistdam omheen en ging aan het leegpompen en
droogleggen van de ruimte daarbinnen, doch dit
bleek onmogelijk. Door den waterdruk vanbuiten
werd het zand erbinnen tot drijfzand en de kist
dam stortte in; men plaatste een wij deren en
zwaarderen kistdam en die ging eveneens teniet.
In die dagen werkte bij mij in de polytechnische
school een student, die op Terschelling bij een
waterstaatsman in de leer was geweest en met
dezen aldaar in gevaar had verkeerd om met een
tweespan voor een boerenwagen in het drijfzand
te geraken; door de zweep erop te leggen waren
zij eraan ontkomen. Door zijn tusschenkomst
kreeg ik drijfzand van Terschelling, aldaar
duihelzand genoemd.
Toentertijd was ik ook bevriend met wijlen
Th. Stang den directeur der Haagsche Duin water
leiding. Door hem werd ik van nabij bekend met
den duinbodem en het water daarin.
Uit ons onderzoek bleek de volkomen gelijkheid
van het duikelzand van Terschelling, het drijfzand
uit de Overijsselsche Vecht en Scheveningsch
duinzand.
Drijfzand is zand dat door een opwaartschen
waterstroom zwevende wordt gehouden. In het
zeestrand kan drijfzand ontstaan wanneer op een
hoogen springvloed een lage eb volgt zoodat een
groot verschil in hoogte ontstaat tusschen den
grondwaterspiegel in het duin en den zeestand.
In den duinbodem heeft voortdurend neerslag
van water plaats; aan de landzijde ontstaan
daaruit beken, naar zee een doorgaande
grondwaterstroom. Wanneer men in het strand een put
laat zakken vindt men daarin zoet water. Wordt
zoo'n put door de zee overstroomd, dan zorgt de
duinwaterstroom voor een langzame verzoeting.
In het strand op Schiennonnikoog is door opvol
gende stormvloeden een natuurlijke zeewatervijver,
ontstaan, die telkens op weg naar verzoeting is
en dan weer door de zee wordt verzout.
De Noordzee langs de Waddeneilanden heeft
een dagelijksch getij verschil van 1.04 meter, doch
dit verschil kan bij lage eb na springvloed
oploopen tot 3.28 meter. Dan is er aanleiding tot
het ontstaan van drijfzand. Terschelling is vanouds
daarvoor bekend. Men treft het aldaar aan op de
Boschplaat op 400 meter afstand uit den duinvoet,
op den Noordvaarder is die afstand soms wel
2000 meter. Ook elders doet het zich in het strand
voor; in Augustus 1932 b.v. te Katwijk. Daar
zakte toen een tractor op rupsbanden tot vervoer
van een motor-reddingboot in het drijfzand; hij
werd met behulp van een zestal paarden en de
noodige dommekrachten eruitgehaald. Kort daarna
zakte te Bloemendaal een paard voor een
melkwagen plotseling tot zijn buik erin. Na veel moeite
gelukte het eenige planken onder het dier te trekken,
zoodat ook dit ongeval goed afliep.
Het is voor mij langen tijd een raadsel geweest
hoe de grondwaterstroom uit het duin op zoo
groote afstanden uit den voet daarvan het zand
tot drijfzand kan maken. De oplossing daarvan is
echter zeer eenvoudig: tengevolge van sterke
verdamping kan het onder druk verkeerende
duinwater het strandoppervlak niet bereiken. Op
de grens tusschen droog en nat, waar het strandzand
met water verzadigd is, houdt het verdampen op.
Daar ontstaat dan ook het drijfzand.
Tot de vele paperassen, die ik na,ar aanleiding
van mijn hiervoren aangehaalde verhandeling ont
ving, behoort een krantenknipsels betreffende het
ophalen van het goud van de Lutine uit de
Telegraaf, dat hier als fig. 2 overgedrukt wordt.
Fig. 2 is niet geheel in overeenstemming met
de werkelijkheid. De kegel is met zijn onderrand
12 M. diep onder den zeezandbodem op een
leembank geteekend. Dit kan de bedoeling niet zijn;
hij zal op het wrak moeten komen te staan; want
binnen den kegel zal daarvoor geen plaats zijn.
Met betrekking tot den waterspiegel verwijs ik
naar de hiervoren opgegeven cijfers.
Beckers meent de ruimte boven het wrak te
kunnen droogleggen en dan een oppervlakte van
ongeveer 110 vierkante meters ter beschikking
te krijgen, waarin een aantal arbeiders kunnen
bezig zijn om het goud en zilver bloot te leggen,
dat dan door een lift omhoog zal worden gebracht.
Wat is nu te verwachten? De toren wordt,
Het toestel voor het gebruik gereed.
l Kegelmantel; 2 cylindrisch gedeelte van den
toren; 3 segment van kegelvormig gedeelte; l
zundzui'jaggregaat; 5 afvoerbuis van zand en water; O
watertoevoerbuis; 7 telescoopzuigbuis; 8 afsluitkraan van
watertoevoer; 9 lift, trekkracht 3000 KG.; 10 machine
huisje, waarin luchtververschingsaggregaat en motor
van de lift staat; 11 binnenladder; 12 buitenladder.
aan de jukken op deze pontons hangende boven
het wrak gevaren en zachtkens op den zeebodem
neergelaten, zoo dat hij telood daarop komt te
staan. Dan vangt men aan te pompen, voorzichtig l
want, zoodra er een zeker verschil in waterstand
tusschen binnen en buiten bereikt is, begint er
drijfzand te komen. Kwaad zal het niet dadelijk
doen, het zal het zinken van den toren bevorderen
en weldra zal diens onderrand het wrak bereiken.
Dan wordt het meer en meer gevaarlijk. Van
droogleggen der binnenruimte kan geen sprake
zijn, hoe harder er gepompt wordt op hoe grootere
diepte het zand rondom het wrak in beweging
komt en 't duurt niet lang of de toren dondert
omver met allen, die erop staan. . . . tenzij het
pompen snel genoeg gestaakt wordt, dan zet het
zand zich daarbinnen weldra vast en de toren
blijft scheef overeind staan als gedenkteeken van
de onwetendheid en de onkunde der Nederlanders
van de20e eeuw op het punt vatidrijfzand (zie fig. 1).
Dan is het wrak waarschijnlijk voor goed
onbereikbaar gemaakt en het in de zaak gestoken
kapitaal gaat denzelfden weg op als zijn voorgangers.
Vóór Beckers heeft waarschijnlijk niemand eraan
gedacht om de Noordzee boven het wrak droog
te leggen. Zijn laatste voorgangers, van enkele
jaren geleden, stonden er beter voor. Als ik het
wel begrepen heb, wilden zij het zand plaatselijk
wegspuiten en tegelijkertijd toegrijpen naar het
geen bloot kwam. Dat leek niet gek, maar toen de
grijper het wrak te pakken had brak de ketting
en smoorde hij in het zand. Punt uit.
Al de vroegere gedeeltelijk gelukte pogingen
om den schat der Lutine te bemachtigen berustten
op het werk van de duikers in den natte en dat is
m.i. de eenige kans van slagen.
Mij gewerden uitknipsels van een Bolswardsche
krant bevattende een uitvoerig verhaal van een
aanval op de Lutine in de jaren 1885?87. De
schrijver, een oude Makkumer, heeft als jongmaatje
eraan deelgenomen. De toenmalige goudzuchtigen
meenden het wrak bloot te kunnen spuiten en in
den kuil duikers aan het werk te zetten. Toen
het onmogelijk bleek den kviil open te houden
lieten zij een ringdam van zandzakken rondom
het wrak zinken maar ook dat liep op niets uit.
De tegenwoordige onderneming kan ook tot
niets anders dan teleurstelling leiden.