Historisch Archief 1877-1940
2888
De Groene Amsterdammer van 15 «Juli 1033
13
Schilderkunst
'
? JT. H. Fekkes, bij B af f a te
Amsterdam
Wanneer wij het werk van den
weinig bekenden, meestal schuwen
«n innigen schilder J. H. Fekkes in
drie perioden zouden willen verdeelen,
dan moeten wij twee dezer perioden
onthouden en n daarvan vergeten.
Die eene, die haast gansch te ver
geten is, vinden we omstreeks 1915
en daarvan is misschien het slechtste
schilderq der heele tentoonstelling,
No. 8> het kenmerkendste voorbeeld.
En wanneer we dit schilderij met den
scheeven boom er op en met allerlei
driehoeken van kleur in de lucht' zien,
dan zouden we willen vragen bij dit
ding (dat slechter is dan een banale
oleographie) wie bracht dezen
nietgrooten, maar schuwen en innigen
schilder in de war met halfverteerde
theorieën? Wie ontnam hem een fijne
zekerheid en wie hinderde hem in de
ontplooiing van zijn wat moede
innigheid? Want dat is in het werk uit
den laatsten tijd: een itoftt moede innig
heid, die als een fijne, lang-golvende
melodie aandoet.
** *
We vulden die innigheid reeds in
het menschewezen, dat ons een vroeg
zelfportret doet zien, maar daarnaast
yinden we in diezelfde periode werk
als.een strandgezicht, een landschap
met witte wolken' in de blauwe lucht
en een zee, enz., -waar die weemoed
nog niet het heele werk beheerscht,
maar toch aanwezig is als een
schroomen tegenover ieder zich opdringen
en soms zelfs den geest vol zedige ver
fijning maakt (zie strandgezicht 1910).
Deze werkjes, klein naar formaat,
zijn grootendeels, hoewel niet alle,
wat ge studies zoudt kunnen noemen
(zóó is ook een teeder beschaduwd
laantje), m%ar zij missen een element
(in hun geestigheid, in hun vreugde,
zelfs in hun kracht) wat we vinden in
de werken als Blaricum enz. die
plru. 1930 hier gedateerd worden.
<No. 25, 26 enz.). Daar vinden Vfe
Fekkes op zijn volledigst en voor de
meesten toch het moeilijkst te begrij
pen, want hier voegt geen haast bij het
bezien, maar geduld en toewijding. Dan
eerst worden de werken juist begrepen.
Het zijn twee dorpsgezichten, uit een
dorp uit het Gooi. Het zijn schuren
met strooien dak, huizen, een weg,
boomen, die bij het huis vertrouwelijk
staan en daar n mee zijn (Millet had
dat forscher!), in de verte een paar
beesten; onderwerpen uit-den-treure
geschilderd. Maar deze twee schilde
rijen hebben toch iets uiterst
zeldzaams. Bezie ze (ik herhaal het)
langzaam! Deze dorpsgezichten van
Fekkes hebben de verlatenheid van
een adieu-aan-het-leven. Ook daardoor
lijken zij van een andere dan ons
gewone streek te zijn ! Ze zijn zoozeer
gestemd op dit afscheid-nemen van
het leven, en zoozeer is iedere kleur en
ieder volumen daarvan gedrenkt, dat
ze mij wel voorgoed zullen bijblijven.
Het zijn, ge begrijpt dit toch goed?
geen wonderen, waar de waereld van
davert; het zijn zeker geen meester
werken der waereld-schilderkunst,
maar het zijn zaMe rustpoozen der
ziel (wie kent die nog?),
buiten-waereldsche zedigheden, en ze zijn daar
tegenwoordig zeer zeldzaam door. Ze
hebben een fijne wijdheid, die aan
avonden, herinnert, waar de natuur
als een aarzelende, dralende beken
tenis is.
Alle Haagscbe Dames bij
Kleykamp
Alle-Haagsche-Dames" is natuur
lijk een benadering en tegelijk een
overdrijving! Hoewel een groot ge
tal Haagsche Dames thans als pas
santen bij Kleykamp vertoeft, zijn
toch alle schilderessen" uit deze
stad daar niet gehuisvest; ik ken er
nog, die daar niet logeeren. En die
afwezig zijn omdat ze geweigerd
werden, want er was nog een jury ook
er was een soort beperkte toe
lating ! Er zijn dus nog veel meer
schilderessen in den Haag, en toch
bij Kleykamp is een aanzienlijke
hoeveelheid aanwezig van dames, die
zich bezig houden met schilderen en
die de ziekte hebben, waarvan ik laatst
gewaagde. Zij hebben de fameuse
ziekte, die geen einde kent: Zij houden
zich bezig met de schilderkunst. Mis
schien zoudt ge meenen, dat het onge
huwde vrouwen zijn, weduwen en nog
niet-gehuwde jonge-meisjes (de pu
berteit van ter Braake!) maar er
zijn ook gehuwden onder met maat
schappelijke verplichtingen en
gescheiblijken, dat sommeerende statistieken
wel kunnen treffen door
nauwkeurfigheid, maar toch niet altijd over
reeele dingen daarom gaan. Het stil
leven en het bloemstuk zijn dus de
meest-gewilde onderwerpen; stads
gezicht en figuur (portret enz.) is veel
zeldzamer; hiertoe te komen is een
poging zich van een hoogere klasse
meester te maken of meesteres zich
te gevoelen.
Wat de uitingswijze aangaat, wij
zien hier bloemrijke impressionisten;
geduldige, te nauwkeurige realisten
(Bremmer is de geestelijke vader !) en
stoutmoedige expressionisten. Vrou
wen zijn stoutmoedig en getrouw aan
de kunst harer keuze, maar laten wij
niet te ethisch worden; er zijn veel
bevoegder ethici dan wij (ook uit het
kamp der Bremmerieden !) Eén ding
voegt ons wel in dit gezelschap, dat
wij met alle boofschheid aan-vatten,
laten wij tot de praktische zaken over
gaan en reëel worden (vrouwen zijn
realisten.) Ik zeide u, dat er profes
sionals waren (hoewel zonder
wereldrecords !) Wij kunnen daartoe rekenen:
Mevr. Boelof s?Bleekmann, C.
Machotka, Ina Hooft, Edmée Broers,
C. van der Hart, VanWanning Stevels,
Koppenol Lehman, Mevr. Meyer
Hartong (een breed stilleven in
herfstkleuren !) Midderigh?Bokhorst (hier
J. H. Fekkes
denen,~"Vier mondaniteit haar bloei
verhindert; er zijn ook zelfs een paar
onder deze alle, die ge tot de beoefe
naarstere der kunst, als ge niet al te
streng zijt, kunt rekenen. Wanneer wij
vervolgens ,,de onderwerpen" nagaan,
die bij voorkeur worden geschilderd,
zoudt ge, zonder veel tegenspraak te
verwachten, kunnen zegden, dat het
aantal huiszittenden" groot is, want
het stilleven is toch een huiselijk on
derwerp. Er zijn bloemen van alle
getij en van alle soort; er zijn Zinnia's
(natuurlijk!) die hier op zijn
Hooghollandsch Cynia's" genoemd wor
den
Eén moeilijkheid is er op deze
tentoonstelling, de dilettanten te schei
den van de professionals. Dat komt
niet daardoor, doordat de dilettanten
zóó uitmuntend zijn ! Eén moeilijk
heid is er zeker niet in deze groote
verzameling. Dat is te zien, dat ge
duld een veel voorkomende zaak is bij
zulke dames en tevens bewijst deze
tentoonstelling telkens opnieuw, dat
geduld niet alles overwint (een goed
schilderij is een groote overwinning!
Wanneer ge voor een statistiek van
werkende vrouwen (hoofd- en
handarbeidsters !) het aantal uren zoudt
optellen, dat deze schilderijen gekost
hebben, uren van hoogmoed? en van
harten-eenzaamheid,dan zou u daaruit
Landschap Blaricum
sentimenteel), Mevr. Van Dam van
Isselt (te vlot, te gemakkelijk),
Broedelt (te hard) Mej. A. Kerling (hoogere
klasse? stadsgezicht), Mej.
Vlielander Hein (breed, maar zijn de blauwen
zuiver tegenover elkaar bij den schotel
met appelen?), N. Goedewagen....
Tusschen de werken, door deze ge
schilderd, vindt ge enkele, die doen
vermoeden wat de hanteering der
penseelen ten doel heeft. Wij vinden
dat verder nog bij Mevr. Arntzenius
Doorman, bij Mevr. Pander?Arnt
zenius, bij v. Hettinga Tromp; stellig
maar te zwaar, klankloos, bij Mej.
Monthaan, enz. Er zijn ook twee
beeldhouwsters: Mej. Rueb en Mevr.
C. baronesse van Pallandt; d'eene
heeft te weinig persoonlijk karakter
in haar werk, is te banaal; de andere
wordt, vermoed ik, gehandicapt door
te veel mondaine verplichtingen... .
Maar, wij ondervonden toch n
vreugde, een ons als overvallende
vreugde bij het bezien van al deze
doeken, enz.; wij genoten die vreugde
door de weet, dat, hoewel waarschijn
lijk enkelen ontevreden zijn over de
plaatsing der werken, alle die er ge
plaatst zijn een verzadiging van haren
trots genieten: wij hingen op Odis'
tentoonstelling, Juli 1933....
PLASSCHAERT
Jan Mankes In het Museum
Willet Holtbnysen te A'dam
Deze kleine, sobere tentoonstelling
in het stille oude patriciërshuis aan
de Heerengracht, waar gén exposan
ten of handelaren uw minste beweging
bespieden ten einde u, op het hun toe
schijnend gunstigste moment, te be
springen met min of meer
commercieele bedoelingen, en waar ook geen
strengwakende suppoosten u een
misdadigerscomplex bezorgen, is een
tentoonstelling zooals Mankes zelf zich
er een gewenscht zou hebben.
Een expositie kan iets heel moois
zijn, maar ook: je staat met je diepste
innerlijk voor veel onverschilligen. Ik
haat dat openbare, jachtende, naar
het uiterlijke succes gerichte
exposeeren. Ik probeerde mooie dingen te
maken in allen eenvoud....", schreef
hij eenmaal.
Men zou zich vergissen als men deze
laatste woorden interpreteerde in den
zin van mooie schilderijen" maken.
Er zijn toch weinig schilders, de op
merking is van prof. Boland Holst,
voor wie het schilderen zoozeer mid
del is gebleven, zonder ooit doel te
worden. Wat niet zeggen wil, dat
Mankes ook niet zijn kunst als vak,
als handwerk, liefhad.
Wat schilders over hun eigen werk
en hun bedoelingen" schrijven heeft
meestal weinig, zooal eenige waarde.
Men vindt bij kunstenaars zelden ver
eend een bloeiend scheppend vermogen
n de bewustheid, die scherp de be
weging en de richting van dat vermo
gen weet aan te geven; Mankes was
ia dit opzicht een der weinige uitzon
deringen. Hij kon zich helder bezinnen
op zijn eigen werk, zonder ooit het
rijpen van zijn beeldend talent, een
proces, dat als ieder geboorte-proces,
in het donker plaats heeft, met het
felle, al te felle licht eener theoreti
sche formuleering te schaden.
De quintessence van zij n kunst heef t
hij eenmaal zelf, in een brief aan zijn
Haagschen vriend en beschermer Pau
wels, aldus zeer zuiver aangegeven:
Ik wil zoolang een doekje koesterend
bewerken en me erin denken, dat het
een stukje ziel" wordt; het moet
echter tevens een gebouw op zich zelf
zijn, onwrikbaar vast moet alles op
zijn plaats staan, wat alleen mogelijk
is bij iets wat echt, doorleefd is. De
impressionisten hadden dat onwrik
bare" niet; alles staat los naast elkaar,
in ieder geval is het niet tot een
logischen lijnengang herleid. Mijn bedoe
ling is me veel eigen te maken, dingen
zóó lang te teekenen, te schilderen en
te bekijken, dat je ze in werkelijken
zin droomen" kunt. Dan zijn ze een
werkelijk bezit van je geworden en
met het weergeven van die dingen zal
je dan heelemaal als vanzelf je zelf
kunnen weergeven."
Mankes vluchtte waarlijk niet van
de realiteit" weg in den droom,
waarin dan de schimmen" van kraai
en, uilen en andere vogels, van geiten
boomen en bloemen, een groet van de
verre", achtergelaten wereld komen
brengen !
Dit schreef hij eenmaal: Ik wou
kraaien schilderen in een groote plek
van eenzaam zwart met
doodgraverskop en pooten. Maar sterker was de
natuur die me een beest deed maken
l'lonkerend van blauw en paars, en
ingetogen oogenlust. En als ik nu op
dat alles terug zie, dan heb ik geen hoop
die .zoo hevig is als nog eens te kunnen
trachten vorm te geven en kleur aan
dat wat ik in ivoorden niet vermag te
o'inschrijren.". . . .
In de zelfportretten zoowel als in
de houtsneden is reeds thans het naar
buiten zich openbaren van die krachten
openbaar.
A. E. VAN DEN TOL