De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 15 juli pagina 15

15 juli 1933 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Nö. 2028 De Groene Amsterdammer van 15 Juli 1933 ' 15 ??*w Muntsnoei C A. Klaasse ft' Ernstige kritiek De moedwillige dollardepreciatie waartoe ten slotte Roosevelt definitief zijn toevlucht heeft ge nomen overigens niet nadat hij blijkbaar krachtigen innerlijkén weerstand had te overwinnen ondervindt buiten de V.S. en zelfs daarbinnen maar zeer weinig voorstanders en een massa critiek. Slechts een enkeling verklaart zich ronduit voor stander van de gekozen methode tot herstel van het bedrijfsleven. Zoo vermeldde ik twee weken geleden de opvatting van Keynes, die niet alleen zijn accoordbevinding uitsprak, maar veel radicaler en afdoender maatregelen wenschte, meer in het bijzonder met betrekking tot de inflatie, die op de depreciatie moest volgen en deze voltooien. Maar overigens zijn het in de eerste plaats critici «n veelal zeer felle, die zich over het Amerikaansche beleid op monetair gebied uitlaten. Het is de moeite waard de punten van critiek eens onder de loupe te nemen. I. De conjunctuur valt niet te verbeteren door monetaire maatregelen, de verhouding tusscb-en vraag en aanbod ondergaat door zulken invloed geen wijziging, elke schijnbare invloed is daarom voos. In de eerste plaats wordt in dit verband alleen maar gedacht aan depreciatie van de munt. Inderdaad bestaat, onder bepaalde omstandigheden de kans, dat alleen depreciatie geen in vloed heeft op het prijsniveau, wanneer het betrokken land een voldoende belangrijke vraag- en aanbodsfactor is om de wereldprijzen met den wisselkoers van zijn munt omlaag te schroeven, inplaats van bij gelijkfolij venden wereldprijs het eigen prijsniveau omhoog te zien gaan. Het Engelsche voorbeeld is daar om deze stelling aannemelijk te maken. Het Ameri kaansche voorbeeld cc iter om aan te toonen, dat ook het tegendeel mogelijk is, dat soms zelfs de wereldprijzen, door de depreciatie van de munt van een land, tijdelijk omhoog kunnen gaa^i. De quintessens van het verschil tusschen deze beide gevallen van depreciatie ligt in het psychologisch effect; terwijl in Engeland dadelijk destijds de wil werd uitgesproken om zooveel mogelijk het inheemsche prijsniveau te handhaven, werd de Ame rikaansche depreciatie uitdrukkelijk aangekondigd als maatregel tot verhooging van het prijsniveau. Tegelijk werden bovendien maatregelen afgekon digd, althans de. gelegenheid daartoe geopend, om de depreciatie op den voet te doen volgen door inflatie, zoodat ook aldus de prijsstijging werd gesteund. Of het zal lukken de tijdelijke prijs stijging, tot stand gekomen onder den druk van deze zuiver psychologische factoren, hangt, zooals Keynes terecht voorziet, af van de vraag of men den moed zal bezitten de dreigementen van inflatie te doen volgen door defacto inflatie. Wanneer men trou wens de depreciatie en haar invloed eens abstraheert van het geval Amerika en Engeland, dan zal wel niemand willen ontkennen dat, wanneer bv. een klein land zijn munt laat dalen in verhouding tot de andere, een prijsstijging evenredig met de depreeiatie onvermijdelijk is, althans voor alle pro ducten op welker markt dat land geen overwegende positie als vrager of aanbieder inneemt, dus in elk geval voor alle stapelartikelen. ? II. Een tweede vraag is of een algemeene prijs stijging iets uit te staan heeft met conjunctuurver betering. Oppervlakkig redeneerende zou men kunnen stellen, dat zulk een stijging de consumptie kracht doet afnemen zoodat de toestand eerder minder gunstig wordt. De afgeloopen jaren van constante algemeene prijsdaling hebben intusschen ?wel voldoende bewezen, dat die daling geen ver betering door stijgende consumptiekracht teweeg bracht, om nu ook geen achteruitgang van prijs stijging in dat opzicht te verwachten. Wanneer men de keuze heeft tusschen benadering van de prijzen door de kosten op den weg van versobering, en herstel van een normale marge tusschen kosten en prijs door opvoering van de prijzen, dan zullen er maar weinigen zijn die aan.het eerste de voorkeur geven. Wat Koosevelt ook tenslotte zal blijken voor fouten te hebben gemaakt, zijn praemisse: verhooging van het prijsniveau der primaire grond stoffen en producten, zal daartoe wel nimmer kunnen worden gerekend. De prijsdaling is onge twijfeld n van de voornaamste factoren die de crisis,nadat deze was ingetreden, hebben verscherpt, maar dan zoo verscherpt, dat zij van alle depressie factoren misschien verreweg de krachtigste is geweest. III. Erkend wordt over het algemeen, dat de exportindustrie door de muntdepreciatie in het voordeel komt. Dat voordeel bestaat niet in de eerste plaats in den hoogeren prijs in gedeprecieerd geld, die nu wordt gemaakt, want daar staat nationaal gezien tegenover, dat de import ook evenredig duurder wordt betaald. Het voordeel is vooral, dat men in de gelegenheid is de prijzen in gedeprecieerde munt minder te verhoogen dan de depreciatie en aldus in staat is door de verhoogde concurrentiekracht meer te exporteeren, wanneer althans de invoerlanden niet door barrières dien invloed fnuiken. De depreciatie beteekent de facto een verlaging van de loon- en intrest-factor, kortom van de vaste lasten, uitgedrukt in de munt van de invoerlanden. Die verlaging van de ,.reeële" vaste lasten door stijging van het prijsniveau, is trouwens n van de voornaamste nagestreefde invloeden. De divergentie tusschen de ontwikkeling van prijzen en kosten vormt n van de voornaamste vraagstukken van de crisis. Wanneer daar weer een behoorlijke marge is hersteld, zal dat vanzelf weer de eerste stoot kunnen zijn tot verhooging van de omzetten, het andere zwakke punt van de depressie. De ervaring heeft voldoende geleerd hoe langzaam de aanpassing van het loonniveau aan de gedaalde prijzen gaat, en verschillende andere vaste lasten zijn in het geheel niet voor verlaging vatbaar zonder contractbreuk waarvoor men, ondanks de economische noodzaak, nog altijd huiverig blijkt te zijn. Bovendien valt niet te ontkennen, dat het economisch effect in de richting van herstel tengevolge van algemeene loonsver laging heel wat kwestieuzer is dan van algemeene prijsverhooging bij gelijkblijvende loonen. IV. Als n der voornaamste bezwaren van het muntverval wordt genoemd de oncontroleer baarheid van het verloop: het gevreesde hellende vlak. Dat intusschen een fabeltje is. Sedert men het begrip der deviezencontingenteering en -con trole kent, kan men elk muntverval doen ophouden waar men wil. Het Duitsche voorbeeld is daar om zulks te bewijzen. Waartegen men niet kan opwerpen, dat de Mark al lang niet meer op pariteit is omdat voor Sperrmarken een veel lageren koers (of juister: koersen voor verschillende soorten) genoteerd wordt. De Sperrmarkenkoers drukt een prijs uit voor kapitaal in Duitschland geïnves teerd en aldaar geblokkeerd, niet een prijs voor marken waarmee op de normale wijze koop kracht wordt uitgeoefend of zelfs onder normale omstandigheden ooit werd uitgeoefend. Bovendien is daar toch de mogelijkheid om tot stabilisatie over te gaan op het moment dat men de oude pariteit loslaat. Dat Amerika niet dadelijk daartoe is overgegaan moet geweten worden aan de be sluiteloosheid van hen, die den nieuwen koers" hebben ingeslagen. Het argument, dat men nog moet zoeken naar een natuurlijken koers" voor den dollar is waanzin; die natuurlijke koers was op het moment van het loslaten van het goud niet anders dan / 2.50 of misschien nog eerder hooger. Men kan den dollar vastzetten" waar men wil, mits niet boven zooiets als drie gulden. Maar blijkbaar meent men den psychologischen invloed van af en toe een nieuwen koersval niet te kunnen missen, en als men daarop niet gauw terug komt zou inderdaad het hellende vlak wel eens zijn macht kunnen gaan uitoefenen, niet over de munt maar over de menschen die haar manipuleeren. V. Inflatie is gesanctionneerde roof. Hebben zij, die deze meening uitspreken, zich wel eens gere aliseerd, dat, indien er op volkomen normale en natuurlijke wijze een opleving in de conjunctuur komt, die bijna steeds ook gepaard pleegt te gaan met een algemeene prijsstijging, en dat men zulk een herstel" met gejuich pleegt te begroeten, terwijl niemand denkt aan de zielige obligatie houders die dan een lagere reëele rente krijgen en zich van een deel van hun reëele hoofdsom beroofd zien. Terwijl, wanneer men zou trachten langs kunstmatigen weg door monetaire maatre gelen eenzelfden toestand te creëeren, plotseling het gejuich moet verstommen, en de obligatiehouders opgelicht blijken te worden. De verdedigers van deze theorie moeten dus de stijging van de reëele inkomsten der vasterentetrekkers door de algemeene prijsdaling' in de laatste jaren als een recht van deze categorie beschouwen, dat hun niet meer mag worden ont nomen. Maar op welken grond? Door de prijsdaling zijn de trekkers van vaste geldinkomens in de laatste jaren erop vooruitgegaan, terwijl de totale volkswelvaart bij sprongen achteruit ging. En wanneer men nu daarop een correctie toepast zou dat onbillijk zijn? Het klinkt krom. In dit verband moet men ook niet vergeten, dat de stij ging der kleinhandelsprijzen bij muntdepreciatie zoo goed als zeker veel geringer is dan die der groothandelsprijzen. Zooals de daling der kosten van levensonderhoud ook veel langzamer is ge gaan dan de groothandelsindex. Juist de factor der loonen en vaste lasten was aan die divergentie mede debet, en diezelfde factor kan nu de marge weer doen inkrimpen. Desnoods onder druk van overheidsprijscontröle. Men kan terecht hiertegenover stellen, dat, wan neer de prijzen stijgen op natuurlijke gronden, de vaste inkomentrekkers daarvan wel de nadeelen hebben, zoodat wanneer er nu eens een daling komt, het billijk is, dat zij daarvan de voordeelen hebben zoodat het niet aangaat die daling door kunst matige middelen in stijging te doen verkeercn. Daarbij moet men bedenken, dat indien men bij de billijkheid de grenzen vari het economisch mogelijke overschrijdt de heele zaak in duigen valt, en die grenzen zijn overschreden. Op dien grond heeft men trouwens bijna overal reeds prijsverhoogende maatregelen genomen (ook ten onzent tarwewet, suikerwet, zuivelsteun, enz.) Het valt niet te ontkennen, dat er gevaren'in muntsnoei liggen; het voornaamste is misschien wel de kans op het ontstaan van koophonger waardoor de inheemsche prijzen te hard zouden oploopen en de wisselkoersen zouden bedreigen. Maar ook daar kan een deviezencontróle, waar schijnlijk na misschien tijdelijke excessen, de prijs verhouding met de wereldmarkt weer herstellen op basis van den wisselkoers, dien men wenscht te fixeeren. Terwijl voor de kleinhandelsprijzen wel licht tijdelijk een prijscontrole noodig zou zijn. Dat kan men echter voor een groot deel in de hand houden door verklaringen der regeering met betrekking tot de uiteindelijke bedoelingen. Zooals men dat in Amerika ook gedaan heeft, al was daar de opzet in de eerste plaats om het effect te versterken en niet overdrijving te ver zwakken. Dat is juist zoo typisch wanneer men bedenkt, dat de voornaamste bezwaren van de critici zich richten tegen het gevaar dat de situ atie de regeering uit de hand glipt: dat de grootste moeite in Engeland en Amerika mitsgaders in de Scandinavische landen niet was te zorgen, dat de koersdaling niet te bar werd, maar dat het herstel niet te krachtig werd, dan wel de koers nog meer zou dalen dan vanzelf reeds gebeurde. Al de aange voerde bezwaren tegen depreciatie zijn niet de voornaamste; het kardinale punt is wel: dat het geen internationale oplossing kan zijn, omdat de preciatie van een munt altijd een appreciatie van de andere moet beteekenen. Inflatie daarentegen zou wel internationaal kunnen worden toegepast. het is alleen maar de vraag hoe. Zelfs Hoosevelt schrikt op dat gebied voor werkelijke radicale maatregelen terug.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl