Historisch Archief 1877-1940
No. 2830
De Groene Amsterdammer van 29 Juli 1933
16
Vertrouwensherstel
C. A. Klaasse
B?*;
Plotseling en Intensief
Op financieel terrein geven alle symptomen hier
te lande blijk van een herstel van vertrouwen. Wij
hebben zulk een beweging al meer kunnen waar
nemen maar zelden zoo plotseling en zoo intensief.
Toen in November 1931 na de Duitsche
bankmoeilijkheden en den val van het pond gebeurtenissen
die natuurlijk niet nagelaten hadden ook hier het
wantrouwen tegen banken en munt gaande te
maken de biljettencirculatie tot recordhoogte
was gestegen, is er sedertdien geleidelijk een ver
betering ingetreden, doch inderdaad maar uiterst
langzaam. Een vol jaar was er noodig om den
biljettenomloop terug te brengen van 1000 tot 950
millioen. Ook de mutaties in den goudvoorraad
gaven veeleer een geleidelijke verandering in de
stemming te zien dan een plotselinge ommekeer.
. Het wantrouwen tegen de munt, dat zich ook in
1931 en bij tijden in het daarop volgende jaar
openbaarde, heeft trouwens toen vrijwel nimmer de
consequentie gehad waartoe het in den loop van
dit jaar is gekomen, nl. omvangrijke goudverliezen
door de Nederlandsche Bank. Publiek en banken
waren in staat een paar honderd millioen goud te
verkrijgen door een belangrijk deel van de invoeren
van dit metaal niet zooals gewoonlijk naar de
centrale bank te brengen, doch dit in het vrije
verkeer te houden. Wanneer daarop een
vertrouwensherstel volgde, bracht het dus niet zulk een
radicale verandering. Want zelfs tijdens de
goudhamsterperiodes groeide soms de voorraad van de
Nederlandsche Bank ook nog aan. Wanneer daarna
dan die aanwas weer wat sterker werd, was de
tegenstelling niet zoo opvallend. Temeer omdat
soms die beweging samenviel met een behoefte aan
goud voor den uitvoer. Zoo b.v. in de maanden
September-November van het vorige jaar, toen er
tezamen rond 60 millioen goud werd uitgevoerd
zonder dat echter de centrale bank daarvoor iets
van haar metaal voorraad behoefde af te staan.
Het onveranderd blijven van den goudvoorraad der
Bank was toen eigenlijk een even duidelijk bewijs
van het teruggekeerde vertrouwen als nu de stijging,
maar men merkte het niet omdat geen zichtbare
stijging intrad terwijl tevoren evenmin een daling
geregistreerd was, wijl immers het hamstergoud uit
invoer was gedekt. De goudbeweging op de open
markt ging toen dus in hooge mate buiten de
Nederlandsche Bank om. Maar bovendien was toch '
het heele Vertrouwensherstel een veel langzamer
proces dan dit keer, hetgeen ook blijkt uit de uiterst
geleidelijke verandering van de biljettencirculatie.
* * *
Dit jaar hebben we veel rneer extremen kunnen
Waarnemen. Dit keer was het niet de bankkrach in
fiuitschland of de pondenval, maar de bankcrisis
in Amerika, gevolgd door den dollarval, die het ver
trouwen op financieel terrein aantastte. In onge
veer een week tijds steeg de biljettencirculatie met
50 millioen. In vergelijking tot de stijging in 1931,
die bijna 300 millioen beliep, is dit inderdaad niet
zooveel. Het wantrouwen richtte zich dan ook dit
maal niet zoozeer tegen de banken dan wel tegen
de munt. Zoodat de stijging van den biljettenomloop
dan ook binnen zeer korten tijd weer teniet gedaan
werd en zelfs gevolgd door een daling. Op het
oogenblik staat de omloop op een laagterecord
voor de laatste jaren n.l. 910 millioen. In veel en
veel sterker mate uitte zich het wantrouwen tegen
de munt. Terwijl voorheen, zooals gezegd, de uit
dien hoofde bij het publiek, ontstane goudhonger
was gedekt uit het achterhouden van een deel van
den invoer, leed nu de Nederlandsche Bank uit dien
hoofde omvangrijke goudverliezen, die in eenige
maanden tijds niet minder dan 300 millioen be
liepen. In dit verband moet trouwens vermeld
worden, dat wanneer men aïbhans de heele periode
van het eerste halfjaar overziet, het inheemsche
goudhamsteren, dat in 1931 en 1932 op den voor
grond stond, niet van zoo groot belang is geweest.
Veeleer is het de situatie van de betalingsbalans
geweest die de goudverliezen van de Nederlandsche
Bank motiveert. Terwijl in den loop van het eerste
halfjaar dit instituut rond 300 millioen goud
verloor heeft het uitvoersurplus over dat tijdvak
niet minder dan 285 millioen bedragen. Vooral de
maand Juni is voor deze uitkomst van beteekenis
geweest. In de vorige maanden was inderdaad
telkens een zeer belangrijk deel van den gouduitvoer
weer over de grens gekomen om in handen van het
hamsterend publiek te geraken. In Juni waren de
verhoudingen sterk gewijzigd, toen hebben vooral
de banken een groot deel van haar goudbezit
afgestooten en aangewend voor export naar
Frankrijk.
Daarin is toen vrij plotseling verandering ge
komen. Bijna zonder overgang daalde de koers van
den Franschen franc van aanmerkelijk boven het
gouduitvoerpunt tot het goudinvoerpunt. En in de
laatste twee weken is de goudvoorraad van de
Nederlandsche Bank alweer met meer dan 25
millioen toegenomen ! Ziedaar dus een duidelijke
ommekeer in de stemming, die we in vorige jaren
zelden hebben gezien. Vanwaar nu deze plotselinge
verandering? De vrees, die zooveel goud deed
afvloeien, was in de eerste plaats gericht op het
stopzetten van den gouduitvoer zonder directe
noodzaak, zooals dat b.v. in Amerika is gebeurd.
Die vrees verminderde, toen zoowel de president
van de Nederlandsche Bank als de ministerpresi
dent in Londen zeer uitdrukkelijke verklaringen
op dit punt afgaven, terwijl door voort te gaan met.
de goudafgifte en het hanteeren van de
discontoschroef op volkomen klassieke wijze de daad bij
dat woord werd gevoegd. Vervolgens realiseerde men
zich, dat door den zeer geringen omvang der
kortloopende verplichtingen de aanval op den gulden van
werkelijke guldensbezitters vrij spoedig ten einde
zou zijn. De contramine werd, door de eensgezinde
houding der Nederlandsche banken, het werk bijna
onmogelijk gemaakt behalv^ dan natuurlijk op de
termijnmarkt, waar het uiterst moeilijk was een
tegenpartij te vinden, zoodat dan ook het disagio
voor termijnguldens zeer sterk steeg. Toen boven
dien door de vastberadenheid waarmee hier de
gouden standaard verdedigd werd de baissiers zich
begonnen af te vragen of dat disagio wel zoo ge
motiveerd was, ontstond in hun kamp een drang
om de posities glad te stellen. Deze en zoovele
andere ontastbare factoren droegen alle bij tot het
herstel van den gulden.
Maar het wegnemen van het vertrouwen kan
hoogstens den lagen stand van den gulden
corrigeeren, en de gouduitvoeren doen stoppen, maar een
directe aanleiding voor het omgekeerde, een tot
het andere goudpunt gestegen gulden en
goudinvoer, is dat toch nog niet. Dat het buitenland
ermee ophoudt zijn guldens te spuien is plausibel,
eveneens dat de binnenlandsche belegger minder
neiging heeft tot kapitaal vlucht. Maar dat de
gevluchte Fransche en Engelsche beleggers nu
alweer guldens terugkoopen lijkt toch niet zoo
waarschijnlijk. Eerder misschien mag men aan
nemen, dat de in buitenlandsche valuta's gevluchte
Nederlandsche beleggers naar de eigen munt
terugkeeren. Terwijl ook de contramine natuurlijk een
opwaartsche druk kan uitoefenen, althans voor
zoover zij destijds contante guldens voor haar
operaties heeft kunnen leenen. Het afdekken van
termijnposities in guldens zal veel minder kans
geven op een stijging van de totale vraag naar
contante guldens, en derhalve de goudbeweging
ook niet belangrijk kunnen beïnvloeden. Het lijkt
dan ook waarschijnlijk, dat een deel van den
goudinvoer niets of weinig te maken heeft met het
Vertrouwensherstel, doch daarmee toevallig ge
paard gaat. De aflossing van de Indische
pondenleening heeft hier een omvangrijk aanbod van
ponden teweeg gebracht, zoodat het geenszins
onwaarschijnlijk is dat via Parijs door de operaties
van het Engelsche wisselkoersfonds een deel van
deze 40 millioen in goud naar ons toestroomen.
Dat was immers de factor, die men destijds vergat
toen de polemiek over den invloed van de ponden
transactie met de Indische regeering tot de slotsom
voerde, dat de geldmarkt ten onzent en de gelds
omloop er niet door verruimd kon worden.
De geldmarkt vertoont natuurlijk ook den invloed
van dit herstel. Nu débanken ruimer in haar
liquide middelen komen, en zoowel een verdere
goudinvoer (die o.a. te verwachten is als gevolg
van de aflossing op 15 Augustus der tweede
Indische pondenleening, en van de aflossing van
het restantdiscontocrediet aan de Fransche spoor
wegen) als een teruggang van de biljettencirculatie
de werklooze" middelen bij deze instellingen weer
kunnen doen aangroeien, mag men een verderen
teruggang van de geldrente verwachten. Reeds nu
is er alweer een ruimte van meer dan l pCt.
tusschen particulier en bankdisconto.
Zoodateerlang verdere dicontoverlagingen verwacht kunnen
worden.
Ook op de obligatiemarkt doet het
vertrouwensherstel zich gelden in een langzame koersstijging.
Vroeger kwam na een periode van
stilstand-doorwantrouwen ook daar vaak een plotselinge omme
keer, resulteerend in stijgende koersen en omvang
rijke emissies. Opvallend is het, dat terwijl op de
geldmarkt en de wisselmarkt mitsgaders de
goudmarkt de verandering zich dit keer zoo plotseling
heeft voltrokken de obligatiemarkt zich nog rustig
blijft ontwikkelen. Misschien is daaraan het feit
niet vreemd dat vele groote beleggers de daling
van de koersen, toen binnen- en buitenlandsche
bezitters hun obligatiën spuiden, hebben benut
door hun beschikbare middelen te beleggen. Bij
vorige beleg'gersstakingen was de onthouding meer
algemeen, zoodat na herstel van het vertrouwen
plotseling omvangrijke bedragen emplooi moesten
zoeken. Toch zal men binnen afzienbaren tijd ook
op de beleggingsmarkt wel eenige verlevendiging
kunnen verwachten.
N.V. UTRECHTSCHE HYPOTHEEKBANK
UTRECHT
Pandbrleven 164.000.000. Reserves f 1.760.854.05
DE BANK stelt beschikbaar:
41 pCt. pandbrieven a 99 pCt.
In stukken van f 1OOO.?, f BOO.?, en f 1OO.
De Directie:
Mr. A. J. S. VAN LIER. Mr. P. R. HOORWEG
x
,.rfc»%.
%
f* ,
UI DE HUILEMSCHE
HYPOTHEEKBANK
Leden dei directie: >34Ü£d?' Mr. A. S. MIEDEMA,
P. H. CRAANDIJK en A. E. TH1ERRY DE BYE DOLLEMAN
Pandbrieven f 40.313.850.
Hypotheken f 40.333.266.
Reserves . . f 1.097.685.
Een polls der
LEVENSVERZEKERING
Mjj. ARNHEM"
la de beste geldbelegging.