Historisch Archief 1877-1940
De dwaze leeftijd
door Marino Moretti
Trekeningen J. F. Doeve
Uit de San Silvestro-kerk komend
met haar vriendin, mevrouw
Mercede, zag zij in het halfdonker
Fortunato staan, voorovergebogen, in
de houding van iemand die staat te
wachten. Fortunato, ben jij 't ?
Geen antwoord. Toen nam Nazzarena
hartelijk afscheid van haar vriendin
en voegde zich bij haar man.
Wat is er?
-?Niets, 't Is laat. En jij komt
maar niet thuis. Ik heb honger, 'k Ben
je komen halen.. ..
Waarom ben je dan niet in de
kerk gegaan ?
Ik wil mijn hoed niet afzetten !
Nazzarena'voelde zich beleedigd en
zweeg. Fortunato was afgetrokken,
leek uit zijn, humeur, leek jonger.
Over de zeventig was hij, maar op
dat oogenblik leek hij niet ouder
dan zestig, nóg geen zestig misschien.
En dat laatste gezegde, dat haar
godsdienstig gevoel had gekwetst,
was ook jeugdig, door den
luchthartigen, uitdagenden toon, waarop
het werd uitgesproken. Toch scheen hij
uit zijn humeur te zijn, Fortunato.
Altijd wat dacht Nazzarena, terwijl
zij naast hem voortliep. Er is met
hem niet in vrede te leven. Sinds
Nannetta getrouwd is, is hij een
ander man. Hij is een ander man,
een ander man !
Zij kwamen thuis; en aangezien
Fortunato honger had, gingen ze
dadelijk aan tafel. Er was koud
rundvleesch, er waren harde eieren,
er was nog meer. Maar de oude man
had gejokt: hij had geen honger.
Onder het rustige, vertrouwelijke licht
van de met rose tulle omhangen lamp
klaarde Fortunato's gezicht op: zijn
oogjes glinsterden, hadden denzelfden
metaalglans als 'de weerschijn van een
grijze lucht in een heldere waterplas,
en zijn dunne, welverzorgde snorren
leken deel te nemen aan het ondeugen
de lachje, dat weifelde om zijn bleeke,
rimpelige lippen.
Nazzarena....
Langzaam sloeg zij de oogen op
van haar bord.
Wat is er nu?
Laat me den brief van Nannetta
eens lezen.
Die was aan mij geadresseerd. .
Dat doet er niet toe: laat me 'm
nu lezen !.. . .
Ik heb je toch gezegd, wat zij
schrijft.... Ze maakt 't goed; Gio
acchino heeft 't druk; de pantoffels
zal ze gauw sturen; daarna gaat ze
een krantenhanger maken. ...
Zij zweeg; en Fortunato vroeg niet
verder. Zijn oogen werden dof, de
snorren verloren hun uitdrukking,
evenals de bleeke, rimpelige lippen.
Hij haalde zijn schouders op, dronk
zijn glaasje wijn uit, veegde zijn mond
af met het servet, dat hij al keurig op
gerold in den grooten zilveren ring
had geschoven, nam een krant uit
zijn zak en strekte zich onverschillig
op den divan uit.
Nazzarena gaf het dienstmeisje or
der dadelijk af te nemen_ en haar
daarna eerst het spel kaarten te
brengen, vóór de koffie. Zij wilde
een patience leggen.
Wat lees je? vroeg zij toen
aan haar man, met een tikje spot in
haar stem.
Zie je dat niet? De krant.
Staat er een feuilleton in ?
'k Zal eens zien. . . . Ja, 't staat
er in.
Het met bloed bevlekte goud ?
Juist. Het met bloed bevlekte goud:
Het bosch, waarin de door den
neef van den schilder bewoonde tent
stond, behoorde toe aan. . . .
Laat 's kijken ! riep Nazza
rena levendig.
Als jij mij den brief van Nannetta
laat lezen. . ..
Nee, dat niet !
O, best
Maar ik heb je alles wat er in
staat verteld !
En ik heb je verteld, dat de tent
waarin de neef van den schilder
woonde toebehoorde aan....
Ach, je bent dwaas ! Je bent
heusch d\^aas, Eortunato !
En ze spraken niet meer tegen
elkaar, en gingen samen naar bed
zonder iets te zeggen, deden het
licht uit zonder elkaar goedennacht
te wenschen. Sinds Nannetta ge
trouwd was en Gioacchino haar had
meegenomen naar Kome, om haar
altijd bij zich te houden, waren de
twee oudjes heelemaal veranderd:
Fortunato was B^ortunato niet moer,
Nazzarena was Nazzarena niet meer.
Nadat Nannetta hen had verlaten,
kibbelden ze, plaagden elkaar, maak
ten elkaar verwijten. Zij was de laatste
die uit huis was gegaan, Nannetta,
hun kleinkind, dochter van een ge
storven dochter. Vóór haar was Paola,
de jongste dochter getrouwd: voor
Paola, Antonietta; voor Antonietta,
Carlo en Giannina, bijna gelijktijdig.
En Antonietta en Giannina waren
ver weg gaan wonen, evenals
Nannetta. Maar 't was, of Paola en Carlo
ook ver weg woonden, want die dach
ten nooit om hun oudelui, kwamen
hen haast nooit eens opzoeken.
Waarom ze te storen? zeiden ze.
Zij leven als twee tortelduifjes.
Iedereen was overtuigd, dat vader
en moeder, dat la signora Nazzarena
en il signor Fortunato leefden als
tortelfuifjes.
Toen Nannetta er nog was, ja,
toen wel. Toen was 't wat anders.
De vroolijke, verstandige Nannetta
was degene die het evenwicht her
stelde, was hun beschermengel, hun
meesteresje in de levenskunst. Kinder
loos, waren Nazzarena en Fortunato,
als alle oude menschen, weer kinderen
geworden, en, meer nog dan kinderen,
verloofden. Nannetta, die uit de verte
met Gioacchino vrijde, had hun ge
leerd hoe men van dichtbij 'n beetje
met elkaar moest vrijen. Dat was
gemakkelijk, zóó gemakkelijk, dat
noch de oude man, noch de oude
vrouw zich bewust was iets van de
kleine meid te leeren. Ze meenden
integendeel, dat zij 't waren, die de
kleine meid raad gaven.
Zie je wel, Nannetta, hoe lang
ware liefde duurt? Wij zijn oud, we
zijn grootouders, en toch.... En
Nannetta antwoordde: Lievelingen!
Ik zal jullie niet lang meer in den weg
zijn; binnenkort blijven jullie samen
en dan zullen jullie elkaar nog meer
liefhebben, dan zullen jullie vrijer
zijn.. . Lievelingen! Maar ze hadden
elkaar op een andere wijze liefgehad:
zij, te oud, hadden elkaar liefgehad
als te jeugdige verliefden. Want de
liefde haalt soms vreemde grappen
uit met hen, die altijd maar gemeen
plaatsen blijven zeggen, waardoor ze
zich te kort gedaan en belachelijk
gemaakt voelt. Liefde heeft geen
leeftijd zeiden Fortunato en Nazza
rena. En dat zeiden ze al heel lang,
al sinds hun liefde vijfentwintig jaren
geduurd had, de vijfentwintig jaren,
die voor trouwe echtgenooten zilveren
bruiloit heeten. Liefde heeft geen
leeftijd !. . . . En de gouden brui
loft was reeds in 't zicht.
«Maar op zekeren dag kwam For
tunato niet thuis eten. Schreiend zat
Nazzarena op hem te wachten; zij
at niets. Dien ochtend was zij tegen
hem uitgevaren, en nu had hij zich
op die manier, als een jonge man,
gewroken: hij was in de een of andere
Tazza d'Oro", of Stella d'Italia"
gaan eten. En toen hij 's avonds thuis
kwam, zag hij er jonger uit.
Nazzarena zat te beven op haar
soel.
Laten we nu eens kalm praten,
vrouwtjelief. Heb ik geen gelijk?
Jij eet tevreden, en ik eet rustig.
En om te leven op deze wereld,
moeten we nu eenmaal eten. Is 't
niet zoo?
De arme Nazzarena kroop in haar
schulp, boog 't hoofd en vroeg hem
vergeving. En de vrede werd gesloten:
ze kusten elkaar, huilden wat samen,
praatten over Nannetta. Het oude
vrouwtje zei:
Wil je haar brief lezen?
Waarom zou ik ? 't Was een
dwaasheid van me onlangs, 'k Be
grijp best, dat jullie vrouwen wel
eens geheimpjes hebt met elkaar. Nee,
nee. ... je hebt me immers verteld,
wat er in dien brief stond ? Daar ben
ik tevreden mee ! r* *? M
Maar Fortunato ging weer in de
Stella d'Italia eten, ging weer naar
de Tazza d'Oro. (Of misschien at hij
in 't geheel niet, evenals zij, maar
zat hij op een bankje in een verlaten
plantsoentje.) Kn weer huilden ze
samen, kusten elkaar, vroegen elkaar
vergeving, praatten over Nannetta.
Mooi, vind je niet? de pantoffels
van Nannetta? Wat kan dat kind
keurig borduren! Gioacchino mag zich
gelukkig prijzen !
Maar hij ook, Fortunato. mocht
zich gelukkig prijzen. Zijn naam
paste goed bij hem. Hij had het ideaal
bereikt, had zijn tweelingziel ge
vonden.
Begrijp je wel, Nazzarena? Jij
bent mijn tweelingziel.
Zij at niets