De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 29 juli pagina 18

29 juli 1933 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

De dwaze leeftijd door Marino Moretti Trekeningen J. F. Doeve Uit de San Silvestro-kerk komend met haar vriendin, mevrouw Mercede, zag zij in het halfdonker Fortunato staan, voorovergebogen, in de houding van iemand die staat te wachten. Fortunato, ben jij 't ? Geen antwoord. Toen nam Nazzarena hartelijk afscheid van haar vriendin en voegde zich bij haar man. Wat is er? -?Niets, 't Is laat. En jij komt maar niet thuis. Ik heb honger, 'k Ben je komen halen.. .. Waarom ben je dan niet in de kerk gegaan ? Ik wil mijn hoed niet afzetten ! Nazzarena'voelde zich beleedigd en zweeg. Fortunato was afgetrokken, leek uit zijn, humeur, leek jonger. Over de zeventig was hij, maar op dat oogenblik leek hij niet ouder dan zestig, nóg geen zestig misschien. En dat laatste gezegde, dat haar godsdienstig gevoel had gekwetst, was ook jeugdig, door den luchthartigen, uitdagenden toon, waarop het werd uitgesproken. Toch scheen hij uit zijn humeur te zijn, Fortunato. Altijd wat dacht Nazzarena, terwijl zij naast hem voortliep. Er is met hem niet in vrede te leven. Sinds Nannetta getrouwd is, is hij een ander man. Hij is een ander man, een ander man ! Zij kwamen thuis; en aangezien Fortunato honger had, gingen ze dadelijk aan tafel. Er was koud rundvleesch, er waren harde eieren, er was nog meer. Maar de oude man had gejokt: hij had geen honger. Onder het rustige, vertrouwelijke licht van de met rose tulle omhangen lamp klaarde Fortunato's gezicht op: zijn oogjes glinsterden, hadden denzelfden metaalglans als 'de weerschijn van een grijze lucht in een heldere waterplas, en zijn dunne, welverzorgde snorren leken deel te nemen aan het ondeugen de lachje, dat weifelde om zijn bleeke, rimpelige lippen. Nazzarena.... Langzaam sloeg zij de oogen op van haar bord. Wat is er nu? Laat me den brief van Nannetta eens lezen. Die was aan mij geadresseerd. . Dat doet er niet toe: laat me 'm nu lezen !.. . . Ik heb je toch gezegd, wat zij schrijft.... Ze maakt 't goed; Gio acchino heeft 't druk; de pantoffels zal ze gauw sturen; daarna gaat ze een krantenhanger maken. ... Zij zweeg; en Fortunato vroeg niet verder. Zijn oogen werden dof, de snorren verloren hun uitdrukking, evenals de bleeke, rimpelige lippen. Hij haalde zijn schouders op, dronk zijn glaasje wijn uit, veegde zijn mond af met het servet, dat hij al keurig op gerold in den grooten zilveren ring had geschoven, nam een krant uit zijn zak en strekte zich onverschillig op den divan uit. Nazzarena gaf het dienstmeisje or der dadelijk af te nemen_ en haar daarna eerst het spel kaarten te brengen, vóór de koffie. Zij wilde een patience leggen. Wat lees je? vroeg zij toen aan haar man, met een tikje spot in haar stem. Zie je dat niet? De krant. Staat er een feuilleton in ? 'k Zal eens zien. . . . Ja, 't staat er in. Het met bloed bevlekte goud ? Juist. Het met bloed bevlekte goud: Het bosch, waarin de door den neef van den schilder bewoonde tent stond, behoorde toe aan. . . . Laat 's kijken ! riep Nazza rena levendig. Als jij mij den brief van Nannetta laat lezen. . .. Nee, dat niet ! O, best Maar ik heb je alles wat er in staat verteld ! En ik heb je verteld, dat de tent waarin de neef van den schilder woonde toebehoorde aan.... Ach, je bent dwaas ! Je bent heusch d\^aas, Eortunato ! En ze spraken niet meer tegen elkaar, en gingen samen naar bed zonder iets te zeggen, deden het licht uit zonder elkaar goedennacht te wenschen. Sinds Nannetta ge trouwd was en Gioacchino haar had meegenomen naar Kome, om haar altijd bij zich te houden, waren de twee oudjes heelemaal veranderd: Fortunato was B^ortunato niet moer, Nazzarena was Nazzarena niet meer. Nadat Nannetta hen had verlaten, kibbelden ze, plaagden elkaar, maak ten elkaar verwijten. Zij was de laatste die uit huis was gegaan, Nannetta, hun kleinkind, dochter van een ge storven dochter. Vóór haar was Paola, de jongste dochter getrouwd: voor Paola, Antonietta; voor Antonietta, Carlo en Giannina, bijna gelijktijdig. En Antonietta en Giannina waren ver weg gaan wonen, evenals Nannetta. Maar 't was, of Paola en Carlo ook ver weg woonden, want die dach ten nooit om hun oudelui, kwamen hen haast nooit eens opzoeken. Waarom ze te storen? zeiden ze. Zij leven als twee tortelduifjes. Iedereen was overtuigd, dat vader en moeder, dat la signora Nazzarena en il signor Fortunato leefden als tortelfuifjes. Toen Nannetta er nog was, ja, toen wel. Toen was 't wat anders. De vroolijke, verstandige Nannetta was degene die het evenwicht her stelde, was hun beschermengel, hun meesteresje in de levenskunst. Kinder loos, waren Nazzarena en Fortunato, als alle oude menschen, weer kinderen geworden, en, meer nog dan kinderen, verloofden. Nannetta, die uit de verte met Gioacchino vrijde, had hun ge leerd hoe men van dichtbij 'n beetje met elkaar moest vrijen. Dat was gemakkelijk, zóó gemakkelijk, dat noch de oude man, noch de oude vrouw zich bewust was iets van de kleine meid te leeren. Ze meenden integendeel, dat zij 't waren, die de kleine meid raad gaven. Zie je wel, Nannetta, hoe lang ware liefde duurt? Wij zijn oud, we zijn grootouders, en toch.... En Nannetta antwoordde: Lievelingen! Ik zal jullie niet lang meer in den weg zijn; binnenkort blijven jullie samen en dan zullen jullie elkaar nog meer liefhebben, dan zullen jullie vrijer zijn.. . Lievelingen! Maar ze hadden elkaar op een andere wijze liefgehad: zij, te oud, hadden elkaar liefgehad als te jeugdige verliefden. Want de liefde haalt soms vreemde grappen uit met hen, die altijd maar gemeen plaatsen blijven zeggen, waardoor ze zich te kort gedaan en belachelijk gemaakt voelt. Liefde heeft geen leeftijd zeiden Fortunato en Nazza rena. En dat zeiden ze al heel lang, al sinds hun liefde vijfentwintig jaren geduurd had, de vijfentwintig jaren, die voor trouwe echtgenooten zilveren bruiloit heeten. Liefde heeft geen leeftijd !. . . . En de gouden brui loft was reeds in 't zicht. «Maar op zekeren dag kwam For tunato niet thuis eten. Schreiend zat Nazzarena op hem te wachten; zij at niets. Dien ochtend was zij tegen hem uitgevaren, en nu had hij zich op die manier, als een jonge man, gewroken: hij was in de een of andere Tazza d'Oro", of Stella d'Italia" gaan eten. En toen hij 's avonds thuis kwam, zag hij er jonger uit. Nazzarena zat te beven op haar soel. Laten we nu eens kalm praten, vrouwtjelief. Heb ik geen gelijk? Jij eet tevreden, en ik eet rustig. En om te leven op deze wereld, moeten we nu eenmaal eten. Is 't niet zoo? De arme Nazzarena kroop in haar schulp, boog 't hoofd en vroeg hem vergeving. En de vrede werd gesloten: ze kusten elkaar, huilden wat samen, praatten over Nannetta. Het oude vrouwtje zei: Wil je haar brief lezen? Waarom zou ik ? 't Was een dwaasheid van me onlangs, 'k Be grijp best, dat jullie vrouwen wel eens geheimpjes hebt met elkaar. Nee, nee. ... je hebt me immers verteld, wat er in dien brief stond ? Daar ben ik tevreden mee ! r* *? M Maar Fortunato ging weer in de Stella d'Italia eten, ging weer naar de Tazza d'Oro. (Of misschien at hij in 't geheel niet, evenals zij, maar zat hij op een bankje in een verlaten plantsoentje.) Kn weer huilden ze samen, kusten elkaar, vroegen elkaar vergeving, praatten over Nannetta. Mooi, vind je niet? de pantoffels van Nannetta? Wat kan dat kind keurig borduren! Gioacchino mag zich gelukkig prijzen ! Maar hij ook, Fortunato. mocht zich gelukkig prijzen. Zijn naam paste goed bij hem. Hij had het ideaal bereikt, had zijn tweelingziel ge vonden. Begrijp je wel, Nazzarena? Jij bent mijn tweelingziel. Zij at niets

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl