De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 5 augustus pagina 16

5 augustus 1933 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Henriette Roland Holst Nieuwe uitgaven over Herman Gorter De Groene Amsterdammer van 5 Augustus 1933 No. 2931 Boekbespreking Frans Coenen Henriette Roland Holst. Herman Gorter. ' E. Querldo, Amsterdam, 1933. Een geschrift van Henriette Roland Holst over ' Berman Gorter, een studie van zijn poëzie, een verhaal van zijn leven, dat zooveel van haar eigen herinneringen omvat, moest wel het belangrijkste zijn dat over zijn leven en werken verschijnen kon. Want hq is haar mentor, haar vriend, haar strijd makker geweest in den opgangstijd van het socia? lisme en lange jaren heeft een innige persoonlijke vriendschap hen verbonden. Zoo was zij dus wel het eerst en het meest geroepen om van hem te getuigen, nadat zoo plotseling en zeker te vroeg dit verwonderlijke leven tot zijn einde kwam. En zij heeft, zich neergezet om nog eens zich gansch te verdiepen in dat haar zoo verwante en toch zoo andere bestaan, vervuld van eerbied voor het genie van den doode en niet minder vol weemoed om al het lieflijke, hartelijke, gelukkige samen beleefd en genoten, dat met dit bestaan onherroepelijk voorbijging. Die eerbied, voortgekomen en gegrondvest op ingaande critische waardeering, legde zij neer in het tweede deel van haar boekje; over Gorter's leven sprak zij in het eerste. Een sober verhaal, vol ingehouden teederheid, van hun eerste kennis making tot Hermans dood, toen het verschil van hun beider aard meer dan de politiek hen reeds }aeen gescheiden had. Wat zij van zijn leven gezien en begrepen heeft, en dat is zeker heel veel vertelt zij hier in de haar eigen stijl, levendig, eenvoudig,' klaar en zonder onnoodige verheffing, ofschoon men vaak de woorden voelt als gezwollen van ontroering. Het is de eenvoud van een zuiver en scherp begrijpen, dat lang en veel over dit v«rwonderh'jk verschijnsel, dat de geest van Herman Gorter was, heeft nagedacht en van een groot hart, dat spreekt over wat haar het dierbaarst was en het diepst gemis heef t nagelaten, toen het verdween Zij heeft de beide polen van Gorter's karakter erkend, zijn alveroverendo charme, bijna alle groote geesten eigen, en zijn fanatisme, sectarisme. zij het in grooten stijl, zijn behoefte aan droom, die wel de bron van zijn leven was en zijn mateloos mededoogen, dat nimmer wachten kon, geen dag en geen nacht, om de armen en onterfden te hulp te komen. Zij. heeft begrepen, hoe de miraculeuze eenheid met de gansche natuur, die de Mei en de Verzen heeft voortgebracht, dit haast dierlijke n voelen, dat zyn oorspronkelijke aard was en hem op den duur verschrikte als een bedreiging van zijn persoonlijkheid, een uitweg zocht en vond in het socialisme, waar het een hoogere eenheid beleven kon. Waren Gorter's socialisme en commu nisme ooit iets anders dan deze behoefte, dit zoeken naar eenheid, nu met de menschen, sedert de een wording der zinnen tot het uiterste doorproefd was n geen geluk meer bracht? Maar de boschgod, het natuurwezen, dat Gorter in aanleg was, heeft zich bij de menschen nooit recht thuis gevoeld. Hij was toch geen philosoof en geen geleerde, hij was diplomaat noch volksleider, men kon hem verge lijken met een weidoenden God Pan, wien de gan sche natuur, met menschen en al, gelukkig en smartelijk aanging en die van hen niet laten kon, toen hij eenmaal hun droevig lot had erkend. KUNSTZAAL VAN LIER DOORLOOPEND TENTOONGESTELD ROKIN 126= AMSTERDAM KUNSTWERKEN VAN JONQE HOLLANOSCHE EN 8UITENL. MEESTERS Maar zij moesten dan ook zijn goede bedoelingen erkennen en zijn zegeningen aanvaarden. Pan kan geen democraat zijn en niet in commissies gaan zitten. Zooals hij de wereld en haar nooden heeft erkend, zoo zijn zij en andere meeningen bestaan niet. Mevrouw Holst verhaalt er van, met diep meegevoel, hoe Gorter geleden moet. hebben onder het partijwezen, de eigenzinnigheid, de verlegen heid, het wantrouwen van groote partijen onaf scheidelijk, hij, die groot radicaal dacht, maar geen dialectiek erkennen kon. Want hij was zelf de eenheid met de anderen en twee eenheden kunnen niet bestaan. Zoo hij in het zinnelijke Al bijna onderging, in het geestelijke ging het Al in Gorter onder, en. zijn eenige levensmogelijkheid was op den duur die van Balder, den in zichzelf completen geest, dien hij met profetische visie in zijn eerste gedicht heeft verbeeld. De dood heeft hem, mis schien genadiglijk, voor deze laatste vereenzaming gespaard. Hoe hij langzaam maar zeker weggedrongen werd van de menschen, uit de wereld der gelijkgezinden, hoe hij allengs moede werd, doch in het groote revolutionnair gebeuren der laatste decenniën weer opleefde, vertelt ons in het kort zijn biografie; daar bij den nadruk leggend op Gorter's dichterlijke werkzaamheid, als uiting van zijn eenheidsdrang waarom het alles eigenlijk al begonnen was. Dat dichtwerk van het begin af met gemoedsvolle zorg vuldigheid ontledend en waardeerend, ziet zij ook daar, daar vooral, de lijn van Gorter's ontwikkeling van zinnen tot geest, gelijk het bij de grooten ge meenlijk het ge v «ij is. Ziet zij in dat geestelijke, gelijk het in Gorter's epos Pan neergelegd is, inder daad een verrijking, een harmonieuse ontplooiing? Men weet het niet recht, maar is geneigd, gezien haar zeer vele voorbehouden, het te betwijfelen, al erkent zij ook de partieele grootheden. Maar zij schrijft de gedeeltelijke mislukking van wat de openbaring van Gorter's gerijpten geest had moeten zijn, toe, niet aan Gorter zelf, doch aan de onmoge lijkheid om de Marxistische en de hoogste poëtische wereldbeschouwing tot eenheid te brengen. Het historisch materialisme laat zich niet tot poëtische wereldbeschouwing verheffen, is haar uitspraak, waartegen zij zich vroeger waarschijnlijk e venzoo verzet zou hebben als Gorter zelf. Dat aldus diens gansche latere ontwikkeling, tenminste poëtisch, als n groote vergissing wordt gekenmerkt, ligt voor de hand, en het is de vraag of dit troostrijker klinkt dan als men meent, dat Gorter's schoonste en gaafste poëzie eigenlijk reeds met zijn sensitieve verzen gedaan was en zijn dichterlijk vermogen toen reeds het hoogste gege ven had. Is de (feestelijke verheffing hem vel ooit volkomen gelukt en berust de schoonheid zijner verzen van de tweede periode toch niet in laatste instantie op wat van de vroegere sensitiviteit, zijn goddelijke zinlijkheid, nog over was? Mevr. Holst oordeelt van niet, maar haar aanmerkingen en twijfelingen zijn zoo vele en gewichtige tegenover dat latere oeuvre, en haar eindconclusie, dat niet de dichter doch zijn stof schuld was aan de gedeel telijke mislukking, lijkt zoo precair, dat men ge neigd is het meeningsverschil niet te zwaar te doen wegen. Inderdaad, Gorter was een der Tachtigers, wel licht de meest geniale van die als herboren men schen, voor wie de natuur in al zijn primaire gewel digheid verscheen en die er bijna aan ondergingen. Maar wat zij daarna van hun persoonlijkheid ver mochten te redden, was, bij alle gaven van verstand en gevoel, toch niet meer geniaal en, als bij zoovele wonderkinderen, eindigde hun uitzonderlijkheid met hun jeugd. Herman Gorter, ofschoon ook buiten het zintuiglijke zeker rijk begaafd, heeft in het gemeene lot aller Tachtigers gedeeld en schijnt mij als Dichter vroeg gestorven, al bleef zijn grootheid als mensch daardoor onaangetast. Theodor Mommsen. Das Weltreich der Caesaren. Phaidon-Verlag, 1938, WienLeipziy. Van het bekende werk van den in 1902 gestorven kunstenaar Theodor Momnmen, Das Weltreich der Caesaren", is (hans, in twee deelèn samengebonden, een goedkoope uitgave verschenen. Wij kenden van hem reeds een gelijksoortige goedkoope uitgave over de Boemische Geschichte" eveneens met meer dan 200 zeer goede cliché's van de Bomeinsche beeldhouwkunst voorzien. Het verrassende en ongeloofwaardige is, dat deze zeer lijvige boeken met meer dan 800 pagina's, keurig gebonden met flinke gouden letteropschriften zijn te .verkrijgen voor een belachelijk bedragje van ? 2.90 per stuk (2-deelig). Wie belang stelt in de levende portret kunst der Bomeinen, in de expressieve koppen van Augustus, Agrippa, Tiberius, Drusus, Germanicus, Nero, Claudius en nog vele andere beroemde Bo meinsche Keizers, vindt hier een rijke verzameling Bomeinsche plastiek in uitstekend verzorgde cliché's afgebeeld. De koppen zijn alle met voorbovenlicht genomen, mijns inziens de beste manier om portret-koppen goed te fotografeeren. Het Bomeinsche leven dat door Mommsen al bijzonder levend wordt voorgedragen, wordt extra verleven digd door de karaktervolle plastiek en wij krijgen zoo een zoo goed als volledig beeld van dit krachtig Bijk met zijn zelfbewuste leiders. Das Leben in den Bömischen Provinzen von Caesar bis Diocletian" in het eerste deel beschreven, is rijk aan stof over Bomeinsche toestanden in Italië, Spanje, Brittannië, de Gallische provincies, de Donau-. landen, de Afrikaansche provincies, waarbij dan nog de Grieken, Perzen, Syriërs, de Joden en Egyptenaren behandeld worden in veertien hoofd stukken zoodat, dit alles ons de Bomeinsche plastiek nog beter doet begrijpen. Bovendien werden nog tien landkaarten daaraan toegevoegd. Het tweede deel, dat met het eerste n boek vormt, behandelt Bömische literatur, Kunst und Kulturin der vor-Christlichen Zeit" waarin ter sprake komt de staathuishouding, de religie, de kunst, zeden, geloof, politiek, verdeeld in drie hoofd stukken. Het behandelt de kultureele verhouding tot aan den tijd van de vereeniging van Italië, de Hannibalsche oorlog tot de revolutie en de Ciceronsche eeuw. Bij de reproducties, te veel om op te noemen, verdienen de volgende aller aandacht: de Caesarkop uit het Britsche museum, de Gladiatoren-gevechten met wilde dieren, de circus-renwagens, de prachtige Mars-figuur van Todi, de indrukwekkende rede naar Hennes" van Kleomenes van Athene, het gratievol beeld van Julia Manaea, de moeder van Alexander Severus, prachtig geciseleerde bronzen koppen van Octavia, de vrouw van Marcus Antonius, vele reliëfs van sarcophagen, triomphzuüen en -bogen, welke een rijk beeld van het leven der Bomeinen en van hun kunstopvatting geven. Deze bijzonder goedkoope uitgave, die nu iedereen kan bekostigen, maar tevens zeer goed uitgegeven wat papier, druk en cliché's betreffen, zal een steeds welkom bezit in onze bibliotheek blijven, vooral omdat de auteur ons borg staat voor den deskun digen onderhoudenden inhoud en voor het rijke reproductiemateriaal. THEO VAN BEUN Drenthe's Rechtsgroei, door Mr. J. Linthorst Homan. Van Gorcum & Comp. N.V., Assen. De schrijver, burgemeester van Vledder en secretaris van het Provinciaal Museum in Drenthe, geeft hier een zeer beknopt overzicht van de geschiedenis van het recht in Drenthe. Het valt te betreuren, dat juist in de eerste hoofdstukken, ik noem b.v. het Frankische Tijdvak, die kortheid zich het sterkst doet gevoelen. Dergelijke vroeghistorische gebeurtenissen en rechtsverhoudingen zijn vaak het aantrekkelijkst. Tenslotte wordt ook nog iets gezegd over de Heerlijkheden en 't Kerkelijk recht, alles zeer be knopt, in tegenstelling met het litteratuur-over zicht, dat uitgebreid is opgenomen. B. ktJf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl