De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 5 augustus pagina 18

5 augustus 1933 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 De Groene Amsterdammer van 5 Augustus 1933 No. 2931 De liefelijke stem P w ,«ft' l L*? Hans Netto Jvu. f» ( Mijnheer Bierhoven legde de haak j\ van de telefoon op het toestel en bleef I ' in -gedachten verzonken, door het ? venster naar buiten staren. In zijn i CQP klonk de ? stem nog na.... de i zoete stem, welke hij aanstonds had herkend, die hij uit duizenden zou blijven herkennen, al wist hij de naam t ook niet van degene die haar voort-' i' bracht, en al kon hij slechts gissen hoe zij er wel uit mocht zien.... De stem vroeg altijd hetzelfde. Het klonk als: les mainhier Pfeffer korn tsoe sjpraiken. . . . ?" Hetj duurde .altijd even voor mijn-_, , heer Bierhoven antwoordde. Want. ' eerst -kwam er een schok door zijn hart, ;en dan een breede glimlach op zijn gezicht.' Dan pas kon hij ant woorden. ... : Bn acü, ook die antwoorden varieer den niet veel. Soms verklaarde hij, dat mijnheer Pfefferkorn er niet was, en weer een andere maal dat mijnheer Pfefferkorn er wel was. In het eerste geval sprak de stem: Dank oe. .. .", en in het laatste geval dl u^te mijnheer Bierhoven op een knop, sprak met grimmige en bevelende stem: Hier Pfefferkorn, telefoon voor jou....", om vervolgens, met een diepe zucht de haak neer te leggen en peinzend uit hét venster te staren, gelijk ook ditmaal. Dan vroeg hij zich af wat Pfeffer korn, de klerk in het zijkantoortje, nu \^el voor;. liefelijke dingen zou hooren door de telefoon, en wat hij daarop wel te antwoorden zou hebben. Maar nimmer, nimmer informeerde mijnheer Bierhoven naar zulke zaken. Absoluut niet. Principieel niet. Hij was de chef, en hij zou wel een hoogst zonderlinge indruk maken indien hij er blijk van gaf zich te verdiepen in gissingen naar de persoonlijke relaties van zijn klerk en ondergeschikte. Straks, als het jongmensch binnen zou komen, 't zij uit eigen beweging, dan wel in gehoorzame reactie op een kort en autoritair belletje, was mijnheer Bierhoven een breede, gestrenge en zakelijke man, die op bitsen toon opdrachten gaf of fouten gispte. Niets in hem verried dan den postillon d'amour van zooeven. Het was een groot g( k >im, en het zou dat altijd blijven, dan mqnheer Bierhoven met zulk een zal'ge n glim lach placht te luisteren naar de ge heimzinnige stem, wier draagster hij, zeer in het verholen, de naam had gegeven van de schoone Ween sche . ..." Ach, en het jongmensch Pfeffer korn, met zijn veel te lange haren, en zijn dikwijls sjofele kleeren, zijn vele tikfouten en soms erg smerige nagels, kon in de verste verte niet vermoeden, dat zijn chef en broodheer, de machtige, de gestrenge, in het geheim r/,ülk een warme en diepe be langstelling koesterde voor deze re latie. Hoe zoude hij ook.. . . ? Mijnheer Bierhoven was een mach tig man, die hem veertig gulden per maand uitbetaalde, en wiens woord wet was in het kleine kantoortje. Mijnheer Bierhoven was verre ver heven boven zijn klein en nietig gedoe. Hij gaf zijne lastgevingen op iorten, gestrengen toon, ook al vanwege'zijne kortademigheid,-liet gevolg van een overmatige corpulentie. En wanneer mijnheer^Bierhoven het kan toor verliet, dan wist het jongmensch Pjefferkorn, dat zijn meester , zich "ging begeven in eeiv wereld vol onafha/ikelijke liedenf die gezamenlijk borrels, dronken in een naburig koffie huis'. Eerst ^de volgende morgen werden hunne levensloopen weer voor een reeks van uren vereenigd in het kleine kantoor. Mijnheer Bierhoven was een vrij gezel, en het jongmensch Pfefferkorn eveneens. Voor deif eerst'èwas 4iet perspectief van een huiselijk leven vol liefde, echfcer^^eeds afgesloten, terwijl voor den laatste alle mogelijk heden openstonden welke .binnen de rerteïijke perken van een salaris van yroWfcig gulden per maand bestaan. Geen van beiden waren deze, door het toeval in casu de arbeidsbeurs tesamengebrachte mannen, vrij gezellen uit overtuiging. Integendeel. Beiden hadden zij, zonder dat zij dat tegenover den ander ocit zouden bekennen, eene diepe vereering voor de vrouw. Mijnheer Bierhoven was echter lui en, ondanks de gestrengheid waarmede hij fouten kon aanwijzen, beschroomd. Het jongmensch Pfefferkorn was even eens lui, maar verre van beschroomd. Hij was integendeel eerder een brutaal heerschap, dat, buiten kantoortijd, een geduchte toon wist aan^ij slaan en zelfs in misprijzende bewoor dingen durfde gewagen van zijn chef. Weinig kon hij vermoeden dat deze hem zijn jeugd en onbeschaamdheid benijdde. En toch was dat zoo. Wanneer mijnheer Bierhoven zijn ondergeschikte barsch toesprak of berispte, sloeg hij hem tegelijkertijd opmerkzaam gade. Hij vroeg zich af wat, buiten de muren van het kantoor, toch wel de dingen mochten zijn die de belangstelling van het jongmensch boeiden. Want Pfefferkorn was, hoe slordig en onachtzaam dan ook, voor zijn meester in zekeren zin een man van gewicht, een soort geheimzinnige koelbloedige reiziger in gebieden, welke mijnheer Bierhoven steeds, en voort durend in meerdere mate, geschuwd had en vermeden: de gebieden van ontmoeting met de andere sekse, de landschappen van romantische en adembeklemmende schoonheid, waar van hij, mijnheer Bierhoven, met eenige ruwe onachtzaamheid onder vrienden gewaagde, om toch vooral niets te laten merken van die ingekankerde vrees. Mijnheer Bierhoven bedacht, terwijl hij het jongmensch bewegen zag met brievenmandjes en archiefdoozen, dat dit nonchalante uiterlijk groote geheimen bewaarde, herinneringen aan momenten van teederheid en verrukking, en van eene onbezonnen, jonge vrijheid, die hijzelf eigenlijk nimmer gekend had, maar naar welke hij altijd was blijven hunkeren zonder het te durven be kennen. En nu was er, sinds weken, die stem bij gekomen, de stem van deze buitenlandsche vrouw. Deze was een plotseling aanknoopingspunt geworden voor de eigenaardige fansiën, die willig opbloeiden in het weeke hart van den dikken heerscher over het kleine kantoortje. Hoe vaag dan ook, het feit alleen, dat thans kan worden aangenomen, dat de jongen Pfefferkorn liefdes betrekkingen onderhield tot eene uitheemsche vrouw, en nog wel eene met zulk een zoeten tongval, opende geheel nieuwe perspectieven. Want ook het feit, dat deze vrouw zoo her haaldelijk opbelde, vervulde mijnheer Bierhoven met spanning en bewon dering. Hijzelf was zelden of nooit door een vrouw opgebeld, laat staan door een beeldschoone Weensche. Hij vond het dan ook zeer bijzonder en in hooge mate spannend. Hij had zich reeds eene volledige voorstelling van deze vrouw gemaakt: ze moest lang en slank zijn. Haar oogen waren stellig donkerbruin en zwaarmoedig, en door lange wimpers beschaduwd. Zij bewoonde eene bescheiden doch met verfijnde smaak ingerichte tage en bewoog zich, in kimonos met bonte bloemen en vogels geborduurd, tusschen vazen met bloemen en sierlijke voorwerpen. Wellicht had zij de een of andere bezigheid: een verbintenis met een theater, of eene betrekking als mannequin. Men zag die dingen dikwijls in de bioscoop, en het was volstrekt niet uitgesloten, dat zulke vrouwen, in haar eenzaamheid zich aangetrokken gevoelden tot jonge mannen als Pfefferkorn. Ja, mijnheer Bierhoven had, zeer in het geheim, een groote bewonde ring voor zijn klerk, zijn gehoorzamen klerk, die zich in het geheel niet liet voorstaan op zijn romantische rela ties, die nimmer pochte of snoefde en in alle bescheidenheid en dienst baarheid het geheim van zijn groote liefde rnet zich ronddroeg, die inkt aan zijne handen had, vlekken op zijn jasje en, ondanks dat alles en daaren boven, de liefde van eene vrouw. Ook ditmaal, met de nagalm van de zoete stem in de ooren. .ging d't alles door de gedachten van mijnheer Bierhoven, terwijl hij uit het venster van zijn kantoorvertrek staarde, en daardoor schrok hij toen opeens het jongmensch Pfefferkorn naast hem stond. Blijkbaar had hij hem niet hooren kloppen. ..Wat moet je. ...?'' riep hij barschDe jongen knipperde even niet de oogen. Mijnheer Bierhoven scheen zoo geweldig zooals hij daar, toornig en breed, in zijn bureaustoel zat. Hij keek naar de sidderende lippen, de gefronsde wenkbrauwen en het zachte drillen van mijnheer Bierhovens on derkin. Hij stamelde een paar woorden, maar aanstonds viel zijn chef hem weer snuivend in de rede. Wat heb je.... waarom sluip je zoo naar binnen....?" Waarachtig mijnheer. ... ik heb aangeklopt. ..." Het was jammerlijk den stoutmoedigen minnaar daar zoo verslagen te zien staan. Mijnheer Bierhoven vroeg zich af hoe ruw zijn woorden klinken moesten na de zoete woorden die zooeven in de ooren van zijn klerk gefluisterd moesten zijn. Draai af dan...." brieschte hij. Het jongmensch Pfefferkorn begon op schichtigen toon een verhaal waarvan de strekking was dat hij gaarne van zijn recht op een week vacantie zou willen gebruik maken. En als het mijnheer schikte, nu met de slapte. . . . Kort was het onderhoud, en strikt, strikt zakelijk. En dien middag daverde Pfeffer korn het kantoor uit, terwijl mijnheer Bierhoven zich zuchtend en zwaar leunend op zijn stok,naar de vrienden kring van de bittertafel begaf, inner lijk vervuld van de vraag hoe en waar die jongen zijn vacantie zou door brengen .... en.... met wie. . . . ? Het was een slappe tijd in zaken. Elke dag kwam mijnheer Bierhoven een paar uur op kantoor. Handelde de dringendste aangelegenheden af, en verdween dan weer in de onavon tuurlijke wereld waarin hij gewoon was zich te bewegen. Precies een week later zat hij, achter een stapel onaf gedane correspondentie, en met een van verwachting popelend hart, op kantoor. Het jongmensch Pfefferkorn moest terugkomen. Zijn tijd was verstreken. Hoe zou hij die hebben gebruikt. . . . ? Zou het geheim van wonderlijke en teedere zaken van hem afstralen? Zou het hem omgeven als een vreemde lichtkrans. . . . ? Zou het zichtbaar zijn in zijne oogen. . . . ? De ochtend verliep zonder dat Pfefferkorn verscheen. Mijnheer Bierhoven's spanning steeg tot het on dragelijke. Ook de volgende dag verscheen Pfefferkorn niet en evenmin de daarop volgende. De fantasie van mijnheer Bierhoven werkte op de hoogste spanning. . . . Hij zag in gedachten de jongeman, gekluisterd door de armen van de tooverachtige Weensche vrouw, haar mond vlak bij de zijne en fluisterend: nog een dag. . . . nog een enkele. . . . En dan schoot een vlaag van ontroe ring mijnheer Bierhoven langs de rug, en zijn oogen werden vochtig. . . . Hij was eigenlijk heelemaal niet boos om het kantoorverzuim, en hij was zoo weekmoedig ge?temd, dat hij zichzelf dat niet kwalijk nam. . . . Ach. , . . dit alles was zoo begrijpelijk, zoo onuitsprekelijk boeiend.... In de uren, dat hij den klerk miste, groei de diens schamele figuur in de ge dachten van. zijn chef uit tot eene onwaarschijnlijke romantische hoog te En zoo groeide in die dagen, met de spanning, mijnheer Bierhovens nieuws gierigheid naar de daden van zijn ondergeschikte, en tegelijk een groot ongeduld. . . . Op de derde dag van Pfefferkorn's verzuim geschiedde er iets ontzettericls. Mijnheer Bierhoven werd opgebeld, en. luisterend, hoorde hij do stem van de Weensche vragen: les mainhier Pfefferkorn toe sjpraiken. . . . ?" Ditmaal bleef mijnheer Bierhoven langer dan anders sprakeloos. Er steeg een golf van ontroering naar zijn volle gelaat. Hij moest driemaal slikken voor hij in ontkennenden zin kon antwoorden, en toen hij daarna de telefoon neerlegde, viel de stilte in.... Er was iets onheilspellends in deze boodschap. Hoe en waarom wist mijnheer Bierhoven in het eerste oogenblik niet, maar een laaiende woede steeg in hem op tegen zijn ontrouwen on dergeschikte. Zijn eenigszins trage geest had nog niet dadelijk een overzicht van de ruïne die zich aan zijn oog voordeed. Daar lag het liefdespaleis van. zijn fantasie in puin. ... de stoute struc tuur vernield en overhoop geworpen. . Met een enkele slag was Pfeffer korn gereduceerd door het dood gewone, plichtvergeten spijekaartje, het wegblijvertje van kantoor, dat streng bestraft moest werden. . . . En aan de andere kant bleef daar, met de hardnekkigheid van een lang en teeder gekoesterd beeld, dat hij niet prijs kon geven, de schoone Weensche vrouw: eenzaam, treurende verlaten en versmaad. De kwajongen had niet slechts zijn werk verzuimd doch tevens, en wat r. t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl