De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 12 augustus pagina 12

12 augustus 1933 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

alDe Groene Amsterdammer van 12 Augustus 1933 No. 2932 USchilderkunst All». Plasschaert HofMnilders, naar aanleiding va» twee portretten bij Kley, kamp, Den Haag. Twee portretten bij Kleykamp ma ken opnieuw, en wel ietwat pijnlijk, ons duidehjk, dat Holland niet ge lukkig is in de keuze zijner hofschilders, of dat het wie een goed portret konden schilderen, niet koos. Wanneer wij b.v. bedenken, dat in mog niet zoo ver-afgelegen tijd Israëls, of Jacob Maris, of Breitner toch wel in staat zouden geweest zijn, wanneer zij gevraagd waren, zoo misschien niet steeds een uitmuntend portret, dan toch een schoon werk, aan het land te laten of aan de vorstelijke familie, dan is dat alleszins te betreu ren, dat hun nooit iets werd gevraagd. En misschien had Alb. Neuhuys, in 7Jjn jongere jaren zelfs een keurig portrettist, dat ook nog wel kunnen schilderen. In de generaties, die na deze schilders opkomen, is alleen het por tret door Toorop te loven gebleven. (Toorop, dat lag in zija wezen, had de vorstelijke personen ook kunnen schilderen). Want wat vinden wij daarna, en wie vinden wij daarna? Wanneer ik enkelen noem, dan zijn dat b.v. Lizzy Ansingh (waarom niet eens Coba Ritsema?) Tholen, Van Konijnenburg, Van der Hem, Willy Sluyter, enz. In het algemeen is dadelijk te erkennen, dat zelfs de besten onder hen nooit in zulk portret reikten, tot wat ze als ze op hun best waren, en konden. Het portret van WUlem van Konijnenburg is onge twijfeld een armelijke mislukking, die van Tholen kunnen op verre na niet zijn vroege kinderportretten doen ver geten; Lizzy Ansingh lijkt te veel in zulk werk op haar Tante om niet de eigen -geestigheid te verspelen; de andere, nog genoemden, zijn in zulke werken zooals zij steeds zijn, en dit is nooit voldoende voor een werkelijk portret l En werd Isaac Israëls wel ooit een kans gegeven? Werd Jan Sluytérs gevraagd en nog anderen, felle modeleurs? Was Verster indertijd niet correct genoeg? Wanneer ik dat na-ga, dan lijkt het mij toe, dat onze Hofschilders altijd gezocht worden onder hen die minder talent hebben, dan veel an deren, of onder hen, die, wanneer zij de vorstelijke personen hebben te schilderen of te teekenen gemakkelijk te kort schieten tegenover zichzelven. En waardoor ontstaat zulke fout? Ten eerste moet zij ontstaan door een gebrek aan gevoel voor de schilder kunst; de adviseurs moeten verder aan de hofschilders allerlei eisenen stellen die niets met de schilderkunst hebben te maken (zoeken zij van zelve de meer banalen en de ambtenarenschilders ?) Zijn die adviseurs schilders, of hofdignitarissen, of ambtenaren van een departement meestal, of zijn het deze drie soorten, soms officieel te samen? Het lijkt soms of de mogelijkheid de vorstelijke personen te schilderen een gelegenheid is, schilders, die kun nen, geen gelegenheid daartoe te geven. En_ dat verarmt niet alleen ons. Bnbens, bij Gondstlkker, A'dam Wat bij Brueghel nog niet voltrok ken was,' dat is bij Rubens gebeurd. Daar is het verschil tusschen Noord en Zuid-Nederland in het kunstwerk duidelijk. Rembrandt en Rubens zijn ver weg van elkaar. Maar, dat is geen reden om, zooals te veel gebeurt, den eenen te minachten en den anderen te prijzen. Beiden moeten wij kunnen waardeeren; hier is niet te verwerpen, maar te karakteriseeren en op 't beste verstaan aan te sturen. Wanneer wij dan zóó algemeen mogelijk het verschil willen bepalen of liever nog gezegd» de grondtrekken van beider wezen aanduiden, dan kunnen wij zeggen, dat Rembrandt zooveel mogelijk alles naar binnen-toe doet trekken, en dat Rubens zoo veel mogelijk allesnaar buiten-uit doet gedijen. Rembrandt hem is het psychologisch probleem, binn»n-in gedacht, hoofdzaak en nood zaak; bij Rubens is daarom het psy chologisch probleem niet afwezig (zijn portretten kunnen dat bewijzen) maar toch is een zwier, die ge haast een heidenschen zoudt kunnen heeten, na tuurlijk, op natuurlijke wijze vereend met katholieke elementen dat wat hem drijft in de schilderkunst. Het open bare leven van het lichaam vindt ge menigmaal by Rubens; bijRerabrandt is ook het naakt, zeker zinnelijker, toch niet als een vreugde-volle ver schijning ondervonden noch als onder deel van een decor ook zijn, Rembrandts naakt is het tooneel van vele moeiten. Het is van Rubens het menschelijf in de natuur te plaatsen, waar het een dionysisch deel is met al het overige dionysische mee; bij Rem brandt zijn de menscheUjke figuren in de binnenkamer met hun leed, met hun vreugde, waarvan het leed dik wijls d'achtergrond is. Rubens is daarom duidelijker dan de noordelijke Rembrandt, die het duidelijke, hem wel niet onbekend, alleen vervormd kon weergeven. Rubens is nooit een verwant van Shakespeare; Rembrandt is dat in menig groot portret menig maal. De uiterlijke actie is bij Rem brandt geringer dan bij Rubens, die gaarne groote groepen tot een voor stelling verwerkt van heidensche my thologie. Is Rembrandt daarom de protestantsche schilder? DhVte beves tigen is gemakkelijk, maar heeft toch blijvende onzekerheden. Hij is de psycholoog van het Noorden, toen dat overwegend protestant was; in zijn werk is noch de zwier noch de groote festiviteit van het Katholieke; het individu is hem belangrijk in zijn zielsreacties en in zijn zwaar zich zelf ondervinden. Rubens heeft niet alleen de ziel als kern van het leven en niet de binnenkamer alleen; hij heeft de groote zaal van het paleis, het lange wandvlak van de kerk en hij had die ! door andere omstandigheden dan die van Rembrandt waren. Rem brandt kon somber worden, zonder uitzicht; Rubens pompeus; de ver schillen zijn inderdaad niet gering tusschen Rubens, die ook zonder een roekeloosheid, de vreugd kon onder vinden en Rembrandt bij wien de vreugd iets tooneelloos had, zooals de Donkeren dat hebben. Ge ziet, dat de verschillen groot zijn, groot genoeg tusschen twee zulke verschillende geesten, tusschen twee daarvan afhankelijke uitingen. Ge moet dus niet den eenen van uit den anderen willen benaderen. Een hou ding van algemeenen aard is hier noodzakelijk. Ge moet uitgaan van de stelling; wat kon en kende Rubens? In hoeverre was hij in staat te ver werkelijken wat hij wilde, en hoe moest zulke uiting noodzakelijk worden? Heeft die uiting wat wij verstaan onder grootheid ? Is de drang die drijft, op elk deel van het werk te vinden, en is de kunde, die noodig was aan dat alles wezentlijkheid te geven, aan wezig? Is Rubens in zijn soort voor treffelijk tegenover wat de anderen van een zelfde soort, eveneens wilden? Is hij een invloed geweest (dat is een bewijs van kracht) ? Is hij de ver tegenwoordiger van altijd blijvende lusten in den mensch? Is hij een over vloed daar, waar hij overvloedig moest zijn? Is hij een (beheerschte) uitbun digheid bij een zwier, die zonder die beheersching leeg zou blijken? Ge zult wanneer ge onbevangen zijt, dikwijls een bevestigend aantwoord te geven hebben. JIl.j Kleykamp, den Haag, HaagsehèSchool Deze zomertentoonstelling (we zijn in dat seizoen !) geeft van verschillen de schilders werken van verschillende kracht. En al doen wij hier geen verrassende ontdekkingen (de Haagsche School is daarvoor te wél bekend), toch zijn er nog opmerkingen genoeg te maken en is er zeker meer dan n ding, dat onze kennis verlevendigt en haar aanvult. Een schilderij, dat zulks zeker doet, is een schilderij van Jozef Israëls: Op den uitkijk. (No. 43). Ter wijl de overige Jozef Israëls' onze waardeering niet vermeerderen en er zeker n bij is, dat tot zijn zwakkere uitingen behoort, is dit werk Op den Uitkijk" vol kwaliteiten en met voor ons n groote? tekortkoming. De voorstelling is een visschersmeisje met een mand op den rug, die zit vóór de zee. Wij hebben dikwijls een groot respect voor de portretten van dezen Israëls en wij weten, dat hij tusschen de schilders der Haagsche School, een afzonderlijke daar, de romantische schilder was> en die van Menschen. Maar wij weten ook hoe teeder zijn uitkijk kon zijn van uit een binnenhuis naar het landschap; hij is daar te wei nig bij de meesten voor bekend. Hier is voor ons de zee en het strand het grootste van het schilderij. En zoo zeer gevoelig en ruim, in bruine grijzen, is die zee en dat strand toch lucht ge schilderd, dat wij de wat sentimenteele figuur van het visschersmeisje gaarne hadden gemist; dat we enkel een schilderij hadden willen hebben van zee en zand, en ongetwijfeld zou dan deze eenzame zee en 't eenzaam zand ver het schilderij, dat het Haagsche Gemeentemuseufh. van Tholen kocht, hebben overtroffen. Maar er is iets, dat het meest nog hindert bij de figuur hier, en dat bewijst hoe gevaarlijk détails kunnen zijn. De voeten van het visschersmeisje zijn door Israëls met alle aandacht geschilderd, de kleur is zuiver en toch zijn ze voor mij het hinderende. De intensiteit is hier te groot tegenover de rest van het werk en de hellende stand der voeten doet ze te veel d'oplettendheid trekken van den beschouwer; deze stand maakt het schilderij, anders rustig, onrustig. Verborgen door de rok, was dat gevaar der onrust gemeden, maar ik herhaal, verwonderlijker zou het schilderij zijn geweest als het niets dan een gezicht van zee en zand ware gebleven; het was dan zeker op zachte wijs voor treffelijk geweest. De Gabriels' zijn van de beste schil derijen hier zeker een drietal. Dat deed ons genoegen, omdat wij in. den tijd, dat deze schilder wat in de ver drukking was bij de liefhebbers, wij voorzeid hebben, dat deze onderschat ting, soms geringachting een verkeerde daad zou blijken te zijn, en dat zoo danige zuiverheid en eenvoud van schilderen zijn loon zou krijgen. Dat gebeurde; wij zien het hier. Gabriel was als wolkenschilder zeker niet conven tioneel, maar meer onbevangen dan een aantal anderen, die in een bekoor lijke herhaling maar herhaling ! hun schilderijen, hun wolken construeer den. Wanneer ge dan een open en wijd landschap wilt zien is, meer dan het ons iets te gele ochtendgloren, het schilderij Winderig weer" van Gabriël ons lief. Dat werk handhaaft hem hier tegenover iedereen; en de dunne, verstandig begrepen schildering, die langzamer rijpte dan de cuisine" der anderen, maar nu rijp is, en die hem schilderijen deed maken zonder gevaar in de schildering (wat bij vele anderen niet het geval bleek !) kreeg haar loon. Dat is ook te genieten Li het zeldzaam onderwerp voor Gabriel: Rozen (No. 4) tegen een bruinen achtergrond, en waar ge den zwier van, dezen schilder kunt waardeeren. Jacob Maris ? er was zeker iets van den bourgogne-drinker nu' en dan in zijn werk. En niet alleen later, maar ook vroeger, toen de Bourgogne nog niet veel voorkwam bij hem. Hij is hier vertegenwoordigd door het land schap uitOosterbeek, het boschgezicht; door een vroege aquarel uit '57, door een brugje (aquarel) uit '75, door een jagertje, door een Dordt, doof een moeder met kind onder boomen. Het boschgezicht uit Oosterbeek? heeft dien rijkdom van kleur, die hem, Ma ris, zoo goed als altijd eigen zou blij. ven; door een vroege aquarel, uit '57 eer curieus dan zeker belangrijk, maar wat toch een museum zich aan moest schaffen, omdat het de gebroeders als jongens geeft en ook de muziek als eigendom dezer begaafden constateert. Het Jagertje is een goede Jacob; de Jagertjes waren toch zoo goed als de zandschippers meer een affectie dan een plicht (Dordt kon een plicht zijn !) en zeker is dit schilderij eenforsch werk als bouw, zooals de moeder met het kind tusschen de boomen het aange name heeft der spontaneïteit. Weissenbruch is hier nmaal goed, nmaal eigenaardig in deze verzame ling te vinden; Voerman Sr., typisch door een stilleven, dat voor mij de hoedanigheden bezit, die ik niet het meest in hem waardeer. De nauw keurigheid toch is niet een nauwkeurig heid na een spanning, maar willen wij het zachtkens zeggen: vóór de span ning. De Blomrners' zijn de gewone, die ns vlot verkochten; van den groeten schilder Alb. Neuhuys is hier geen enkel schilderij, dat den meester van het orange" doet ervaren zooals hij verdient. Van Willem Maris vinden wij allerlei, het gewone en het minder gewone. Wanneer ik een keuze had te doen, zou ik zeker de aquarel len verkiezen; de latere met al den zwier der zekerheid, en de vroegere met de koeien en eenden in het schralere grijs. Te zeldzaam zijn en te kostbaar de M. Maris om ergens ooit in hoeveel heid te worden aangetroffen. Bij Kley kamp vinden wij daarom meer eigen aar digs dan volledigs. S J^rmaracht 4

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl