Historisch Archief 1877-1940
Me. 2932
De Groene Amsterdammer van 12 Augustus 1933
15
Omzetbelasting
C. A. Klaasse
N.V.ARNHEMSCHE HYPOTHEEKBANK
4'/2 pCt. Pandbrieven a 99 pCt.
Directie: Mr. S. J. VAN ZIJST - Mr. J. F. VERSTEEVEN
Het verbruik belast'.
Het gewijzigde ontwerp omzetbelasting, zooals
dat nu aan de Kamers is voorgelegd, beteekent
inderdaad ten opzichte van het oude ontwerp een
.zeer belangrijke verandering. Zoo belangrijk dat
jnen eigenlijk van een omzetbelasting niet meer
kan spreken. In het eerste ontwerp was inderdaad
?de omzet, de handeling van koop en verkoop het
«riterium voor de belastbaarheid. Thans is het de
?opzet om elk goed op zijn weg naar den verbruiker:
«én keer te belasten, onafhankelijk van het aantal
tusschenstatioiis dat wordt gepasseerd, van het
aantal malen dus dat het goed wordt omgezet".
I>e heffing is nu dus geworden tot een zuivere
^verbruiksbelasting. Met deze verandering van het
karakter der belasting zijn tevens eenige der voorr
naamste feiten van het eerste ontwerp komen te
vervallen. Toen nog elke omzet, elk van hand tot
diand gaan, onderwerp der heffing Was moest dat
tot gevolg hebben, dat zelfstandige
tusschenbedrij?ven en tusschenhandelaars kans liepen te worden
uitgeschakeld. Maar de zwaarst wegende conse
quentie was wel dat de inheemsche verwerkende
nijverheid in een ongunstige positie kwam te
verkeeren ten aanzien van den import van afgewerkte
-fabrikaten. Die ingevoerde gereede producten wer
den immers maar n keer belast, de hier te lande
verwerkte goederen evenzoovele malen als zij van
het eene verwerkingsstadium naar het andere over
gingen. Tenslotte was de bevoorrechting van over
heidsbedrijven en coöperaties een nadeel, dat het
Trijstellingssysteem van het oude ontwerp met
zich bracht. Dat alles is nu vervallen omdat niet
meer de omzet maar het product is belast.
Ik zeide dat het nieuwe ontwerp eigenlijk een
..Verbruiksbelasting inhoudt. Dat is inderdaad ook
de bedoeling van het ontwerp. Uitdrukkelijk is
liet déopzet, dat de verbruiker der belaste goederen
, <en dat zijn vrijwel alle) de heffing betaalt. Dit
. «riterium is in elk geval veel logischer dan dat van
het eerste wetsontwerp. Hoewel men natuurlijk
«ver de indirecte belastingen, waarvan de
verhruiksbelasting het centrum is, van meening kan
verschillen, staat het toch vast dat vrijwel overal
het verbruik als criterium voor fiscale lasten is
aanvaard, en tot op zekere hoogte met recht.
Waar verbruik is blijkt koopkracht te zijn, en
koopkracht is voor alle belastingen de bron
waar?Tiifc ze moeten worden opgebracht. De
inkomstenbelasting treft die koopkracht daar waar ze ont
staat, de verbruiksbelasting daar waar ze zich
manifesteert. Een omzet, een van hand tot hand
gaan van een goed, levert geen enkelen reeëlen grond
voor een fiscale heffing omdat die omzet alleen,
die koop- en verkooptransactie in het geheel niet
blijk geeft van nieuw ontdekte koopkracht.
F" F. S l N E M U S
Leldschestraat 20-22
AMSTERDAM C.
Overhemden
naar maat vanaf f 8.5O
PRIMA COUPE
Eigen Atelier
Nu dient natuurlijk een verbruiksbelasting om
aan zijn doel te beantwoorden door den verbruiker
hij immers heeft de koopkracht die men wil
treffen ten toon gespreid te worden betaald.
In eerste instantie wordt zij echter geheven van
den producent. Nu heeft de wet inderdaad uit
drukkelijk de bedoeling om door dezen de belas
ting te doen afwentelen" op den verbruiker. Hij
wordt daartoe uitdrukkelijk gemachtigd zelfs. Men
moet daaraan echter geen te groote beteekenis
hechten. Die machtiging tot afwenteling heeft
inderdaad ten volle haar doel bereikt wanneer de
producent lange contracten heeft loopen tegen
gefhteerden prijs. Hij mag dan de belasting bij den
prijs voegen en de kooper blijft tot afname ver
plicht. Maar voor de overgroote meerderheid der
gevallen, waarin de verkoop nóg moet plaats vin
den, is het vraagstuk der afwenteling niet zoo een
voudig. Zal de prijs stijgen met de volle belasting
die de producent te betalen krijgt, of zal hij ten
einde zijn afzet op peil te houden een deel daar
van voor zijn rekening nemen door zijn marge te
verkleinen. Wij komen hier op het terrein van het
beroemde afwentelingsvraagstuk, dat op fiscaal
terrein tot n der moeilijkste economische pro
blemen behoort.
* *«
*
Natuurlijk kan men als volgt redeneeren: de
belasting verhoogt voor den producent den kostprijs
zijner voortbrengselen, tegelijkertijd stijgt de
koopkracht van alle verbruikers tezamen even
redig, want door het heffen dezer belasting krijgt
de staat dit meerdere inkomen, en deze geeft het
weer uit, terwijl wanneer de staat anders door
andere belastingen aan zijn trek gekomen zou zijn,
nu de belastingbetalers die niet
geheven-belastingen in hun zak houden en derhalve kunnen uit
geven. Die keten sluit .* hooger kostprijs en even
redig hooger volksgeldinkomen, dus de prijs kan
precies met de belasting stijgen. Daarbij moet
men echter niet vergeten, dat men uit precies de
zelfde motieven elke verhooging van den kostprijs
die stijging der inkomens tengevolge heeft kan
verdedigen en dat is bijna elke kostprijsverhooging,
zooals bv. loonsverhooging. En toch zal behalve
Boosevelt op het oogenblik wel niemand een
loonsverhooging durven aanbevelen uit vrees
dat het bedrijfsleven daarvan nadeelige gevolgen
ondervindt. Daar schuilen hier inderdaad wel
addertjes onder het gras, en toen de minister in het
ontwerp planten, versche bloemen, heesters, stroo
enz. vrijstelde, waarschijnlijk omdat zij producten
zijn van noodlijdende agrarische bedrijven, heeft
allicht de twijfel aan de afwentelingsmogelijkheid
hem wel door het hoofd gespeeld.
Toch mag men aannemen dat indien maar een
zooveel mogelijk direct verband wordt gelegd
tusschen verbruik en belasting de kans op afwen
teling grooter wordt. Bij deze heffing had men de
keuze tusschen twee systemen: heffing bij den
kleinhandelaars of de schakel daarvóór; verkoop
aan den detaillist, dan wel: heffing bij de bron,
bij den producent dus. Wanneer men het eerste
had gekozen zou m.i. de kans op afwenteling
aanmerkelijk grooter zijn geweest, wijl immers
het verband tusschen verkoop aan den verbruiker
en de belastingheffing zoo apert is dat een af
wenteling in de rede ligt. Men heeft echter het
andere stelsel gekozen, hetgeen in de eerste plaats
tengevolge heeft, dat men om dubbele belasting
te vermijden een stel uitzonderings- en restitutie
bepalingen moest maken waarvan de uitvoering
allerminst gemakkelijk zal blijken althans niet
zonder duur controleapparaat, terwijl bovendien
de kans dat inderdaad de heffing volkomen op
de verbruiker wordt afgewenteld geringer is ge
worden.
Dit laatste is misschien nog niet zoozeer
het geval voor de belasting die de producent
betaalt over zijn verkochte producten. Maar veel
moeilijker zal het al gaan bij de belasting die de
producent betaalt in den kostprijs van zijn grond
en hulpstoffen. Weliswaar is, zooals gezegd, om
dubbele belasting te voorkomen voorzien dat
grondstoffen en halffabrikaten vrij van de be
lasting zijn, maar de kostprijs van een artikel
wordt door meer factoren bepaald dan nawijsbare
grondstoffen en halffabrikaten. Daar zijn in de
allereerste plaats de krachtbronnen: kolen,
electriciteit, gas. Deze gaan niet nawijsbaar in het product
over, volgens het huidige stelsel van het ontwerp
zullen zij dus niet belastingvrij te krijgen zijn,
zoodat zij perséden kostprijs van het product
zullen verhoogen.
Daar is de samenhang van belasting en
verbruik al bijzonder gering, er is wel degelijk
dubbele belasting, zoodat hier behalve de ver
bruiksbelasting (over het eindproduct) ook nog
een belasting op het krachtverbruik (met verbruik
in den zin van uiteindelijke consumptie en dus
ook met koopkrachtsmanifestatie, die de eenige
grond der heffing is, niets gemeen hebben) wordt
geheven.
Recht op afwenteling is er voor die in den
kostprijs betaalde heffing in elk geval niet.
Men kan dus concludeeren, dat er voor de heffing
zelve kans bestaat dat zij tendeele op het bedrijfs
leven zal drukken wanneer men geen kans ziet
haar tenvolle in den productsprijs aftewentelen,
hetgeen mede afhangt van de elasticiteit van de
vraag naar het betrokken product alsmede van
de marktpositie. Nog meer kans op slechts ge
deeltelijke afwenteling is er bij de belasting die de
nijverheid op het krachtverbruik betaalt.
Indien men al onder den nood der omstandig
heden overgaat tot een algemeen verbruiksbe
lasting dan zal men moeten zorg dragen dat de
voornaamste feiten van dit ontwerp gecorrigeerd
worden. Hoofdzaak zal daarbij zijn te zorgen dat
alleen het uiteindelijke verbruik van den consu
ment, dus het koopkrachtmanifesteerende ver
bruik" wordt belast, en zeker niet het verbruik
van den producent zooals dat voor het kolen- en
electriciteitsgebruik het geval is. Voorziet men
in dit laatste dan is er al een heele verbetering
bereikt. Maar dan is er ook tevens alle aanleiding
om het systeem der heffing te veranderen: zoo
dicht mogelijk bij den uiteindelijken verbruiker,
waardoor tevens de kans op afwenteling, die toch
een noodzakelijk attribuut bij de verdediging der
belasting moet zijn, wordt vergroot.
KLEURECHTE
CRETONNE
I2O c M.
BREED
0.75
PER Mtr.
XNDER
ZONEN