De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 12 augustus pagina 7

12 augustus 1933 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

ft o. 2932 De Groene Amsterdammer Van 12 Augustus 1933 l\ -. Wetenschappelijke varia ^ De Ritchey-Chrétien-telescoop Dr. P. van Olst - C ?m 4r«t, Links: beelden van een ster, zooals de tot nu toe gebruikte telescopen geven. Rechte: dito bij een. Ritchey-Chritien-spiegeltelescoop. (de btelden zijn van boven naar beneden reep.. 2 J, 5,10,16 en 20 boogminuten van het centrum van het gezichtsveld gelegen). JEen belangrijke stap vooruit 'De geschiedenis der sterrenkunde leert ons de ups and downs kennen van den lénzenkijker (refractor) en den spiegelkijker (reflector). De lénzenkijker, dus een buis met enkel lenzen erin, is de eerste geweest. Reeds vrij spoedig is de grootste dezer lenzen, het objectief, vervangen door een hollen spiegel, die de sterrestralen terugkaatst tot een beeld, dat be keken werd door dezelfde oculairlens (of lenzen) als de lénzenkijker gebruikt. Terwijl de spiegel telescoop een glorietijd beleefde in het einde der achttiende eeuw onder de handen van Herschei, bracht de negentiende eeuw reeds in haar aanvang de technische mogelijkheid om groote zuivere glasschijven te fabriceeren, die noodig waren om machtiger lenzenkijkers te maken, die handel baarder waren dan HerschePs reusachtige spiegel telescopen. De spiegeltelescoop viel in ongenade, noewel in Engeland lord Rosse nog zijn beroemden kijker bouwde met spiegelmiddellijn van 1.8 meter. Maar de lenzenkijkers waren favoriet en groeiden in lengte en middellijn, tot de Yerkes-kijker in Amerika, die een objectieflens van ruim l meter middellijn had. Het lichtverlies in de lenzenkijkers nam echter zoo geweldig toe naarmate-de lenzen grooter, dus ook dikker werden, dat vooral voor de eischen der astronomische photografie de beelden te lichtzwak werden, terwijl de spiegeltelescopen, doordat zij het licht bij het tenigkaatsen niet in zoo groote mate verzwakten, veel lichtsterker beelden gaven, die beter te photografeeren waren. Daarom is in de laatste astronomische periode de spiegeltelescoop weer aan de winnende hand. De spiegelmiddellijn groeide tot ruim 2.5 m bij de OO-inch-telescoop" der Mount Wilson-sterrenwacht. Toch was men niet blind voor de bezwaren van den spiegelkijker; het is een over-gevoelige juffer. Maar het groote voordeel blijft altijd, dat een spiegel geen kleurschi/tiny geeft en dat men betrekkelijk gemakkelijk de spiegelmiddellijn vergrooten, dus het beeld lichtst erker kan maken, daar een grooter spiegel natuurlijk meer licht van een ster opvangt en in het beeld concentreert. Dit vergrooten van de spiegelmaten is vooral een qüaestie van meer geld, en daaraan haperde het in Amerika niet. Prof. Ritchey, de bouwer van den 100-inch telescoop, is echter niet tevreden met de gebrui kelijke spiegeltelescopen. Hij meent, dat zij tech nisch nog zoo laag staan, Vergeleken met hoe zij zouden kunnen zijn, als een locomotief van Stephenson vergeleken met een moderne sneltrein locomotief. Daarom heeft;hij met de hulp van den Franschen mathematicus en astronoom Henri Chrétien( Nizza) een nieuwen spiegeltelescoop ont worpen, die thans of gereed of bijna gereed is en waarmee hij negen maal meer meent te kunnen bereiken dan met een gewonen spiegeltelescoop van dezelfde afmetingen. Gén wonder dat men in spanning is over de resultaten die Ritchey zal kunnen overleggen als bewijs. De voornaamste verbetering betreft het beloop van het spiegelend oppervlak. Slijpt men den spiegel zoo hol: dat in hfet oppervlak precies een bol zou passen, dus overal met gelijke kromming, dan worden de evenwijdig invallende en dan teruggekaatste stralen niqt in n punt vereenigd, wat toclj noodig is voor) een scherp beeld. Men verhielp dit reeds lang d(j>or den spiegel niet overal een gelijke kromming te geven, ma'ar haar zooge naamd parabolisch" te slijpen, hetzij door correc ties bij de randen van den spiegel, hetzij bij het mid den. In ieder geval bedragen deze Correcties" zelfs bij groote spiegel» nog maar laagjes van een paar duizendste millimeter. De verticale doorsnee van den spiegel is daarna gëeji cirkel-deel meer, maar een parabool. Men meene echter niet, dat men nu ook werkelijk puntvormiige beeldjes der sterren krijgt. Dit is eigenlijk alleen maar het geval met de sterren wier beelden jin het.; midden ,van het gezichtsveld liggen. ^Naaïmate hun beelden meer naar den rand van het gezichtsveld liggen, worden zij, hi plaats van punten,1 een soort komeet-achtige figuren (zie de linksche serie in onze figuur), des te erger, des te meer zij naar, den rand liggen. De breede einden dezer anisteekende sterren zijn naar den buitenkant van' het gezichtsveld gericht^ Dat is in de eerste plaats een groot bezwaar bij het uitmeten der .photpgraphische platen, wat onder de microscoop geschiedt, om de positie der sterretjes nauwkeurig te meten. Als de ster op de photo een zuiver schijfje is, kan men dit schijfje precies onder de kruisdraden van het meetmicroscoop krijgen, zoodat men dus werkelijk uitgaat van de ware pl^avts v»ni de ster. Maar waar moet men de kruisdraden ? zetten boven zoo'n komeetachtig figtjur? Niet bij de punt van de komeet", want <j.eze punt correspondeert met den rand van; het g()ede stérreschijf je en niet met zijn -midden. Maar]waar dan wel? Dit is niet uit te maken, zoodatj het meten tot. onzuiverheden voert. l Een tweede bezwaar jia, dat het toch reeds zwakke licht der ster, itplaats van in n punt geconcentreerd te worden, verdeeld wordt over een grooter oppervlak,, ^oodat het meer moeite kost de zwakke ster te photografeeren. Zelfs is het zeer goed mogelijk, ; dat de ster door deze vervorming zoo zwak wbrdt, dat zij geen schei kundige verandering in de photografische plaat meer kan aanbrengen, dus niet meer opgeteekend wordt; haar lichtsterkte is dan onder de drempel waarde" der gevoelige plaat gedaald, zoodat de langdurigste belichting toch gén succes heeft. Ritehey, die-jaren lang de prachtigste hemelphoto's gemaakt heeft met de bestaande grootste spiegeltelescopen, was er i toch niet tevreden mee en heeft gezocht naar een oplossing der moeilijk heid. Dit is hem gelukti in samenwerking met Henri Chrétien. Zij hebben de fout verholpen, door den spiegel toch noig een andere welving te geven dan de parabolische. Hiervoor moet ik er eerst op wijzen, dat bij het door hen gebruikte type van telescoop twee spiegels gebruikt worden n.l. de groote (primaire) 'en een kleinere (secun daire) die de stralen weer terugkaatst in de richting van waaruit zij ook oorspronkelijk van de ster kwamen (CassegTainsche telescoop). Terwijl nu de primaire spiegel gecorrigeerd wordt tot een hyper bolische doorsnede (wat een nog geringer verschil is om te slijpen, dan om van de holle een para bolische te maken), krijgt de secundaire spiegel een kromming, die heelemaal geen naam meer heeft. Punt voo'r punt, van het midden van dezen spiegel tot haar randen, verandert de kromming met minimale, maar mathematisch met inge wikkelde formules te berekenen bedragen (dit is eigenlijk het werk van Ohrétien). Het resultaat der beide terugkaatsingen, eerst tegen den hyperbolischen primairen spiegel en dan tegen den naam loos gekromden secundairen spiegel is dan dat over het geheele veld de sterren werkelijk als beeldpuntjes gevormd wordent dus op de photogra fische plaat grooter of kleiner schijfjes worden, naar gelang der sterre-helderheid. De rechtsche serie in onze figuur geeft den vorm dezer beeldjes aan, in een dergelijken Ritchey-Chrétien-telescoop. Men ziet dat de onderste ster, meer naar den rand van het gezichtsveld, dus onder ongunstiger omstandigheden, toch nog een schijfje is, in plaats van de vage komeet" van links. De cirkeltjes, die men om de sterreschijfjes ziet, zijn de onver mijdelijke buigingsringen" die een fout zijn, die gemeen is aan alle soorten kijkers, zoowel lenzen kijkers als spiegeltelescopen. "Voor het bepalen van het juiste midden van het schijfje, dus van de werkelijke plaats van de ster, geven zij geen bezwaar. Daar Ritchey nog diverse andere verbeteringen invoert dan dezen spiegelvoim alleen, en het belang voor de sterrenkunde .^inderdaad buiten gewoon groot is, kom ik later nog eens op deze nieuwe kijkersoort terug. Boekbespreking Hadewijch. Een bloemlezing uit haar poëzie en proza. Ingeleid en toegelicht door Dr. Johanna Snellen. J. Ploegsma. Zeist. Deze bloemlezing is bestemd voor wijderen dan uitsluitend letterkundig-wetenschappelijken kring"; zij zal een ieder welkom zijn, die, zonder zich aan Mej. Snéllen's proefschrift en het werk van Dr. J. van Mierlo te wagen, wat nader kennis wil maken met een dichteres, van wie men in de gangbare anthologieën uit de Middelnederlandsche poëzie slechts een enkele strofe pleegt tegen te komen. Mej. Snellen heeft een tiental liederen en enkele markante passages uit de brieven uit voerig toegelicht, zoodat met betrekkelijk geringe moeite ook de leek de taal van Hadewijch: leert begrijpen. Helaas heeft Mej. Snellen haar inleiding: niet beperkt tot zakelijke gegevens; een ronduit gezegd dwaze parallel tusschen Hadewijch en Henrittte Roland-Holst, vele meer pathetische dan penetrante bladzijden over Hadewijch's kunst en ettelijke passages die niet over Hadewijch, Waar over Dr. Johanna Snellen gaan hebben deze inlei ding doen uitdijen tot 39 compacte pagina's, Waar tegenover de eigenlijke tekst er met 36 bladzijden maar bekaaid afkomt. (Hadewijch en Henriëtte Roland Holst) zingen geen van beiden zooals de vogel zingt zijn zuiver fluitgeluid; zij hebben geen van beiden de reine, aan alle smart ontstegen wijding cf het licht-zwevende, de trillende jubeling die een sopraan eigen kan zijn, maar het alt-timbret dat ons kan aandoen als muziek waar de ontroerende cello-toon voortdurend in doorklinkt, een van beiden vermeien zij zich in vluchtig, ijl, behoorlijk woondenspel-zonder-meer. Beider kunst geeft ons het'goud uit diepe zielemijn gedolven". Wie zijn ruimte gebruikt voor dergelijke ontboezemingen, moet niet gelijk Mej. Snellen op blz. 39 de klacht Uiten, dat met het oog op den omvang van het boekje veel schoons noode moest worden opgeofferd en weggelaten. ? . ' ' '?"«i . ' ? E. S. Koninkl. Bloemkweekerij Willieliina," Charles van Ginneken & Zoon, Zundert, N.B.. Het van ouds gunstig bekende adres voor Dennen, ter bebosscbing(uitsluitendinheemschzaad) Exotische Dennen- en Sparrensoorten, Bosch- en Haagplantsoen, B o o m e n en Heesters. Catalogi op aanvraag gratis en franco Ttl. inlerc. Ko. 1. Telegram-Adres: Wilhelmina, Zur.dert

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl