Historisch Archief 1877-1940
D* Groene Am«terd*mmer VA* 28 Augustus t938
Wo. 2934
fc'fr"
*./
Verjongde Vlaatnsche
romankunst
Albert Helman
Gerard Walachap: Carla
Met de roman Carla" heeft Gerard Walschap
een trilogie beëindigd, die meer dan gewone aan
dacht verdient, daar deze een van de duidelijkste
en beste voorbeelden is van de merkwaardige ver
jonging welke de Vlaamsche romankunst op het
oogenblik ondergaat. Houdt men aan de eene zijde
typen als Streuvels en Timmermans, aan de
andere zjjde menschen als Boelants en Walschap
in het oog, dan blijkt onmiddellijk welk een diepe
kloof er tusschen de beide generaties ligt. Niet
dat het aan gewichtige intermediaire figuren heeft
ontbroken; er zou moeilijk sprake hebben kunnen
zijn van zulk een snelle en radicale verjonging,
«onder een van de Woestijne en een Teirlinck,
laaiden behept met de grandioze eigenzinnigheid,
die rechtstreeks van de muzen komt. Maar de
diepgang en de volkomenheid van deze evolutie
is er niets minder een feit door. Wij hebben met
een andere uitingsvorm, een andere geest, een
andere levensvisie te doen.
Het verschil in uitingsvorm is het meest opval
lend. Geen kwestie van flamingantisme meer,
niets wat meer herinnert aan de geaffecteerde
litteraire taaismederij van Streuvels, noch aan de
volbuikige piasserij voor vreemdelingen van
Timmermans, En Walschap, n Boelants schrijven
zuiver hedendaagsch algemeen-beschaafd, zonder
daarbij het teekenachtige Vlaamsche woord te
schuwen, wanneer ze dat strikt noodig hebben.
Maar ze doen niet Vlaamsen uit gemakzucht, of
uit chauvinisme, of uit romantiek, of Om de
hollanders te gerieven die zich gaarne ten koste
van zuidelijke provincialen amuseeren. Ze doen
geen speculatie op het goedkoope effect van een
of ander gewestelijk of kwasi-gewestelijk idioom.
Zij gebruiken liever de taal in haar meest supe
rieure vorm: als een fijn-gecultiveerd, rijk, maar
daarom zorgvuldig besnoeid en gezuiverd middel
om onze meest ingewikkelde gedachten zoo nauw
keurig en zoo consciëntieus mogelijk weer te geven.
Van vorm is Walschap's trilogie haast voor
beeldig te noemen, kort, direct, snel, zonder in
verwaarloozing van het noodzakelijke détail te
vervallen; met integendeel een opvallende knap
heid in het opsporen van die kleinigheden welke
in al hun vanzelfsprekendheid veelzeggend worden,
zoodra men ze even fel belicht. En fel is Walschap
zeker. Hij spaart zijn objecten niet; hij knijpt niet
op sommige momenten, gelijk Boelants wel gaarne
doet, de oogen toe uit medelijden of wijsheid, of
om een eigen ideaal te redden. Tegenover dit alles
stelt hij liever eigen zielskracht en moed om alles
onder oogen te zien, het mooie zoowel als het leelijke,
het vreugdevolle zoowel het smartelijke, het sterke
evengoed als het belichamende.
En, daarmee komen wij bij het groote verschil
in geest, dat deze jongere generatie kenmerkt,
. door deze bovenal waarheidslievende kijk te geven,
weet Walschap zijn lezer sterker te treffen en te
boeien dan door welk sentimenteel geïdealiseer
ook. Als roekeloos realisme ooit een kracht wordt,
dan hier. Want de schrijver vergenoegt zich niet
.met het gebruikelijke conterfeiten des dagelijkschen
levens; hij belicht juist de schaduwplekken, de
vergeten, duistere, beschaamd-verhulde uithoeken
van het zieleleven. Hij vermoeit zich niet met
het nutteloos in-woorden-weergeven van het alge
meen-bekende, maar rakelt bij voorkeur het
daaronder-liggende op, laat de controversen zien, geeft
de oorspronkelijke pastelkleuren in een meer
frappante zwart-wit-omwerking weer.
Hij onderscheidt zich hierin van ongeveer alle
levende katholieke.schrijvers in Nederland, dat hij
eerlijk en onbevooroordeeld, zonder zoetsappig
heid of exaltatie de zielsprocessen beschrijft die
aan zijn geloof hun waarde ontleenen of daardoor
gedeformeerd worden. Moediger dan wie ook ont
leedt hij een huidig veel voorkomende katho
lieke mentaliteit", met haar sterke en zwakke,
onverwoestbare en verziekte plekken. Met een
kennis van zaken die alleen de geboren katholiek
bezitten kan, met het pessimisme van een die
liefheeft, en ook het geschonden ideaal kan blijven
liefhebben, omdat hij daarin de groote moge
lijkheid blijft zien en niet wanhoopt daar hij zelf
gelooft. Er is géen*preuk tusschen de intelligentie
die hem klaar en oinverbloemd doet zien, zoodat
. zijn pessimisme noodzakelijk groeien moet, en
zijn geloof dat hem leert, dat de genade een uit
eindelijke remedie Voor menschelijke onvolmaakt
heid is, en dat het» gebrekkige offer en de goede
wil voldoende zijn.
Moeilijker is het latente pessimisme te analy
seeren, dat onder dit alles doorgaat, en dat eens
deels wel beantwoordt aan de Boomsche opvat
tingen omtrent de gevolgen van de zondeval,
anderdeels echter iets meer geaccentueerd op
treedt dan bij schrijvers van deze mentaliteit ooit
het geval is. Soms immers toont Walschap zich
rondweg een determinist, en zijn trilogie wil niets
minder bewijzen, dan dat er geen ontkomen is
aan de doemende kracht der erfelijkheidswetten.
De hereditaire ,ïdubbelheid" van de familie
weike in drie opeenvolgende generaties beschreven
wordt, gaat met het bloed-in de individuen over,
en zij gaan eraan ten gronde, ofschoon worstelend
met de genade. Dat de laatst-beschrevene, Carla,
er niet aan ten gronde gaat, is slechts schijnbaar.
Want ook zij wordt in haar dubbelheid gekneusd
en gebroken, tot ze onherkenbaar en amorph ge
worden is. En dan heeft Walschap verder goed
praten over een zuiverend offer van Carla; als
stammoeder op haar beurt draagt zij het psychisch
defect op haar kindereu over; er is niets gebeurt;
wie een wetmatige gang van zaken gedurende
drie generaties aanneemt, moet heel wat onder
nemen om zijn lezers er van te overtuigen, dat
die wet plotseling niet meer doorwerkt bij de
volgende geslachten. En als Walschap dat soms
niet heeft willen bewijzen, waar blijft dan het nut
van al Carla's heldhaftige pogingen, waar hefe
effect van de genade, waar de mogelijkheid om
aan de fatale kettingreeks te ontsnappen?
Ik durf niet te zeggen of hier Zola's fatalisme
dan wel een beetje Dordtsche geest (waarvan nu
eenmaal geen Nederlander vrij schijnt) even om
de hoek komt kijken. Persoonlijk ben ik meer
geneigd het als een gevolg te zien van een ratio
nalisme dat nu eenmaal in de hedendaagsche
lucht zweeft, en waaraan geloovige naturen uit
een begrijpelijke zucht tot compensatie (en zelf
correctie) nog eerder toegeven dan de meer
heidensche of twijfelzieke.
Hoeveel er tegen dit rationalisme ook valt in
te brengen, bij Walschap is het eerder een ver
heugend dan een betreurenswaardig verschijnsel,
omdat het hem de kansen opent scherper en
beter en verder te zien dan de meeste van zijn
geestverwanten die reeds over wonderen beginnen
te spreken, lang voordat zij alle mogelijkheden
der natuur kennen. Wat maar al te dikwijls een
gevolg van domheid, of gemakzucht, of beangst
heid, of dit alles bij elkaar is. Een schrijver met
moed, in de eerste plaats moed tegenover zijn
eigen hart, is steeds interessant en maakt
steeds prachtige kansen. Van Walschap mogen
wij na deze trilogie, hoeveel détail-critiek er ook
tegen ingebracht zou kunnen worden, het aller
beste verwachten. Van hem en Maurice Boelants
gaat inderdaad op het oogenblik een vernieuwing
van de Vlaamsche romankunst uit, welke ver
strekkende gevolgen kan krijgen. Tevergeefs zie
ik in Noord-Nederland naar een gelijksoortige
innovatie om; de enkele sterkere figuren hier
trachten meer de tradities te veredelen dan radi
caal hun eigen weg te gaan. Misschien is dat hier
ook minder noodig dan in Vlaanderen. In elk
geval voelen wij grootere verwantschap met deze
jongere generatie dan met de idioom-ontginners
en de Pallieter-exploitanten; dat zij gezegd.
Jos Brusse-van Huizen: Zotteke
Óók Vlaamsche romankunst, maar in het oude,
gezapige karspoor, ofschoon er gezorgd is voor
geregelde afwisseling van het credietgevende
dialect met het voor meer concurrentie vatbare
hooghollandsch. Maar ditmaal geven wij de bezwaren
tegen het Antwerpsen (ja?) waarin de schrijfster
voor Zotteke denkt, allemaal cadeau. Mijnentwege
denkt Zotteke desnoods in de stamelt aal van.
ongeneeslijk-achterlijken of in onvervalscht
sanskriet; maar ik wilde dat die gedachten wat be
langwekkender en wat uitzonderlijker waren. En dat
we niet voor de duizend-en-zooveelste keer
metnagenoeg geen varianten te hooren kregen, hoe
een eenvoudig dienstmeisje denkt, dat later een
arm sloofstertje van een echtgenoote en tenslotte
een verstandige oude moeder wordt. Wij kennen.
dat zoo langzamerhand, geloof ik. En als het waar
is, dat er in ieder menschenleven iets bizonders
en eigens en diep-ongekends schuilt, dan is het
de dure plicht van degenen, die de pen hanteeren.
en kans krijgen de publieke aandacht te vragen,
om juist dit bizondere op te sporen en te be
lichten. Maar waardoor onderscheidt Zotteke zich
van" haar x-mülioen lotgenooten uit de boekjes?
Waardoor maakt ze kans voor ons onvergetelijk
te worden (gelijk Flaubert's Coeur simple") of
laat het slechts zijn: belangwekkend gedurende
enkele dagen? Kent niet ieder van ons zulk een.
vrouw, die een rijker, dieper en eigenaardiger
leven heeft dan Zotteke ? O, maar dat is natuurlijk
ook met déze Vlaamsche het geval; alleen heeft
mevrouw Brusse-van Huizen het niet ontdekt, of
wel ontdekt maar verzuimd om mede te deelen.
Of wellicht lag dit niet in haar vermogen.
Onbegrijpelijk hoevelen er nog zijn, die, met
voldoende opmerkingsgave en schrijftalent, stiL
blijven staan bij het domweg beschrijven van.
menschen, zonder eenige poging te doen om hun.
bizonderheid te vatten, om hun geheim te ont
dekken, om, nog iets meer te geven dan
alweerzoo'n conventioneel specimen van de langzamer
hand beruchte portretteerkunst des dagelijkschen.
levens".
Niet voor niets heeft Poe er nadrukkelijk op
gewezen, dat een der voornaamste elementen van.
de literaire schoonheid het bizondere" is. Het
ongekende, nieuwe. Dit behoeft niet altijd in het
oog vallend te zijn; vaak werkt de verborgen
nieuwheid van iets des te verrassender. Maar het
mag evenmin totaal ontbreken, en er is eigenlijk
geen erger veroordeeling voor een boek denkbaar,
dan dat de lezer het mismoedig sluit onder de
woorden, ouwe koek", en niet-eens meer de
moeite neemt zich af te vragen waar hij dat alles
al meer gelezen heeft.
Men zou bij dit boek van een groote verwant
schap met Gooien kunnen spreken, die dan zelf
ook al weer weinig zin heeft voor het bizondere
en sterk onder de ban van verschillende anderea
schrijft. Maar met alle respect voor de goede
schrijf routine waarvan het getuigt, het is zooveel
nadere aandacht niet waard. Want na dit zullen
er nog dozijnen soortgelijke boeken geschreven.
worden, gelijk er dozijnen en dozijnen aan vooraf
gingen.
Talent is er waarlijk genoeg onder de
menschenMaar nog iets daarbij, genadige Apollo, mocht het
zijn, nog iets daarbij ! Talent alleen is zoo ver
velend. .. .
Willy Corsarï: De'man zonder uniform
Dan wil ik ditmaal liever nog voor Willy
Corsari's Man zonder uniform" een lans breken.
Vorige boeken die ik zoo-terloops van haar las,
deden, eerlijk-gezegd, weinig verwachten, dat
uitging boven het gezegende van Stuwe-peil,
waaraan sommigen helaas de voorkeur geven,
boven Budolf Herzog, Lord Lister en Cheri Bibi.
Doch zie, De man in uniform" is mér dan
een talentvol en vlot-gecomponeerd boek. Het is
ernstig, rijp en omzichtig, dit alles weliswaar in
beperkte mate, maar goed, het heeft inhoud en
diepgang, veelmeer bijvoorbeeld dan die
pronkjuweelen van boeken, welke onze romancières
beroemd plegen te maken. Om dit boek wordt
Willy Corsari dus niet beroemd; het is er te goed
voor. Maar hopenlijk wordt ze door vele van haar
ernstige geestverwanten, gelezen, die stellig be
koord zullen worden door -de statige, misschien
slechts iets teveel geïdealiseerde figuur van Bemco
den dokter, die zijn groote beroepsconflicten
dapper uitvecht, en zijn levensgeluk prijsgeeft orn
een goed en sterk mensch te zijn.
Het voornaamste conflict, of een medicus
dooden mag om te helpen, wordt door Bemco
in bevestigende zin opgelost; maar niet zonder
dat hij daaraan de plicht vastknoopt om met zijn
eigen leven voor deze verantwoordelijkheid te be
talen. Sommige momenten van zijn vereenzaming
zijn zonder overdrijving, maar scherp geteekend.
Het geheel is iets te zeer uitgesponnen, waardoor
het echter niet ophoudt te boeien.