Historisch Archief 1877-1940
'-"-l -PS' "'?-""" ~"T^ ^
D* Qrown AmitoRhunmM'-ywi 26 Augustus 1688
1T
t'f .
Adagio Cantabile
Georg Hermann
Teekeningen A. vaa der Feer
Men stond op en verliet lachend
en vriendelijk en al pratende twee
aan twee, de langwerpig-ronde eetzaal
niet de lage mystische zolderverlich
ting, zooals men dat na een goed diner
hier gewend was, om zich naar den
blauwen salon te begeven. Eigenlijk
stond.. men ongaarne pp, want de
eetzaal, die een aangename en ge
dempt feestelijke stemming ademde,
maakte ieder, of hij het was of niet,
tot een welopgevoed, verdraagzaam
mensen met een absoluut optimisti
sche levensbeschouwing. De conver
satie was geanimeerd en veelzijdig,
?want de gastheer had ook
kunste.naars genoodigd. Allen boven de
vijftig) maar met namen, die klonken.
De tooneelspeler, de beeldhouwer, de
schilder, de schrijver en de pianiste.
Dat wil neggen: zij was er voor de
anderen voor de eerste maal, daar zij
juist eergisteren uit Amerika van
een tournee -was teruggekeerd. Zij
was in Amerika in het kleinste nest
even bekend Als in Warschau, Parijs,
Londen en Weenen, waar ze ook
vandaan kwam.
Ze was tegen de vijftig, klein,
tamelijk zwaar, had een lief gezicht
en mooi reeds grijs haar,.dat ze niet
noodig' had te verven. Ben vrouw van
de wereld, liefelijk en charmant,
die men zooveel ernst,' kracht,
teederheid en> bedwongen hartstocht waar
mede zij haar Beethovensonates
ver?tolkte, niet zou aanzien.
Ja, en dan waren er natuurlijk de
rijke heeren met hun dames, die de
groote tooneeïspelers "tutoyeerden.
Hoort u eens mevrouw, zegt de
schrijver tot de' beroemde pianiste
en hij deed zijn best Weeusch
te spreken. Ich will Sie anheimeln.
Kent u het verhaal van Mahomet
en den berg? Ik ben nu Mahomet en
u de berg. Ik heb u nog nooit hooren
spelen".
,,Zoo", zegt- de pianiste, kijkt hem
aan en men weet niet of ze beleedigd
is of verwonderd, dat zooiets mogelijk
is.
,,Wat wilt u hooren, meester?"
Da Pathetique" zegt hij en houdt
de hand voor de oogen, zich herinne
rend een beeld van vroeger.
,,Ach ja, Elli, speel alsjeblieft",
de vrouw des huizes hangt zich aan
haar hals, trekt haar naar den vleugel
en vraagt ,,heb je muziek noodig of
speel je uit je hoofd. Je kunt natuur
lijk muziek krijgen".
De pianiste begint.
De beeldhouwer kijkt met gespan
nen aandacht naar de teere goed
gevormde en toch krachtige handen.
Deze handen moest men kunnen
beeldhouwen.
De schrijver heeft nog steeds zijn
hand voor zijn oogen. Hij leunt tegen
de smalle zijde van een schrijftafel
en zijn witte haar steekt niet slecht
af tegen een chineesche plaat in den
hoek van de kamer. Manet zou
dit als achtergrond hebben kunnen
nemen, denkt de schilder. Zooiets
moet men vasthouden en hij neemt
zijn schetsboek uit zijn zak, dat hij
nooit vergeet en loert naar de pianiste,
zooals de eene Jiujitsuman naar
den anderen. Als het goed .uitvalt,
stuurt hij het jpaorgen naar de courant.
De directeuren en
generaaldirecteuren luisteren met verheerlijkte
gezichten en de gastheer vergeet
zich zelfs zoover, dat hij heel zacht
meezingt. Dat is heel wat anders
dan wanneer men in een concert
zaal luistert, zelfs al zit men in de
eerste rijen. Hier op zijn vleugel.
Hij had het gevoel alsof zijn huis
gewijd werd.
Eindelijk houdt de pianiste op.
Beschonken was hij niet
,Wat wilt U hooren, meester?"
Men waagt eerst niet te
applaudisseeren. Men is werkelijk geroerd
door het mooie spel en door haar
goedheid hier te spelen. Zoo
heelemaal uit het hoofd. Langzaam neemt
men weer zijn moccakopjes en
cognacglazen op en dan eerst begint men
de pianiste-virtuose met
complimen'tjes te overladen. Zij echter kijkt
alleen den schrijver aan En?" en
nu gebeurt er iets vreeselijks. iets
tactloos, iets dat heelemaal niet bij
de versierde paneelen past.
Heerlijk" zegt hij, prachtig. Maar
ik heb het adagio cantabile in mijn
leven wel al beter gehoord, teerder,
bezielder, hoe zal ik het zeggen: met
meer toewijding."
De vrouw des huizes wordt zoo
wit als krijt. Tenslotte wordt daar
mede zij, haar huis en voor alles
haar vriendin beleedigd. Men moest
zulke slecht opgevoede menschen ook
niet inviteeren.
Zeker" meent de pianiste. ..Dat
is wel mogelijk. Men is niet altijd
even goed gedisponeerd." Zij kijkt den
schrijver weer met dénzelfden moeilijk
te verklaren blik aan. U bedoelt
zeker van Clotilde Kleeberg?" voegt
ze er vragend en bijna angstig aan
toe. Dat zulke beroemde menschen
zoo schuw kunnen zijn.
..Neen, van een geheel onbekende
pianiste, een dilettante, van wie
niemand ooit iets gehoord heeft en
ik ook niet meer. Ik zal het U ver
tellen, het verhaal is heelemaal niet
lang en zelfs amusant."
Ja" vervolgt de schrijver. ..dat is
echter al zeven-achtentwintig jaar
geleden."
Dan T kan men zich vergissen."
zegt de huisvrouw en gaat met haar
heele lichaam voor haar vriendin staan.
..Ik leefde toen in Bozen en had
een kleine toer gemaakt. Jaja, naai
de Karermcren. Het was?toen was
dat zoo, nu regent het er veel vaker. . "
Even wachtte de verteller, vervolg
de dan:
Dat zeggen alle oude menschen,"
roept de schilder ertusschendoor.
Een bijna niet geloofwaardige
mooie vroegzomer, de eene dag nog
blauwer dan de andere en even warm
en dan houdt men vaak meer
rustpauzen dan eigenlijk noodig is. Een
uur was ik toch nog maar van huis en
nog wel bergafwaarts. Er was daar
zoo'n aardige herberg met een tuin.
vol wijnranken. F_!
Groene tafelkleedjes over de witte
tafeltjes gedekt met glazen, syphons,
en wijnkannetjes. Een eindje verderop
de straatweg, wit van kalkstof en zon,
afgescheiden van den voortuin door
een hekje van witte hagedoorn. En
dan was er nog zoo'n poortje heele
maal met wijnranken begroeid. Toen
tertijd kon men nog langs den straat
weg zoo'n voortuin aanleggen, want
auto's met hun stof waren er toen nog
niet. Alleen de post met een rinkelend
rijtuigje met n paard en af en toe
een wagen niet hout of wijnvaten.
Plotseling stond in het poortje een
man, lichtelijk bedronken, zonder
hoed, met rugzak en stok en met in
flarden gescheurde schoenen. Het was
geen onaardig type, hij had een goed
gevormd voorhoofd met slordig reeds
grijs half lang haar en een gezicht zoo
vol rimpels en vouwen alsof het door
een beeldhouwer uit klei was gemo
delleerd. Het was geen landlooper,
eerder een verboemelde student.
Hij maakt een groot gebaar, kijkt
omzich heen en roept Simt proletes
proletes, proletes proletaria tractant"
of wel plebs blijft plebs en denkt plat en
gemeen. Ik ga echter daar zitten waar
beschaafde menschen zitten roept hij
nog luider en loopt recht op m'n tafeltje
af.
Mag ik hier gaan zitten, zei hij in
een week Weensch accent, als ik een
hoed had. y.ou ik hem voor U afne
men, ik ben professor Ferrucci of een
tlergelijke italiaansche naam. Bedron
ken was hij eigenlijk niet, alleen maar
een beetje aangeschoten.
(Slot op pag. 18)