Historisch Archief 1877-1940
?Ml ER E-MA A N D
f Nederlandsch Indisch Tooneel
at Nederlandsch Tooneel
het Centraal Tooneel
vian Warren en met een Shawesk
ikje heeft de schrijver haar begiftigd
it het voor den superieuren Dulcimer
verdragelijke beroep van....
veets. Zij is een vrouw, wier rechten
men na haar plichten, wier
eenudige charme bepaald wordt door
a koel en logisch verstand. Hoe
fljjk en sterk haar strijd ook is,
ar invloed faalt uiteraard op
Dulner en op Julian. Voor Dulcimer
deze vrouw tenslotte niet het
vaar, dat hem Julian zou kunnen
_,taemen, voor Julian is de vrouw
uder een element van persoonlijke
reering dan wel van. redding en
fbehoud, waarvoor hij de innige
rwantschap verliest, zoodra
Dulaer dood is. Hij is tenvolle bereid
ar te trouwen, maar hij is niet
reid, de gouden kooi dat is de
iterieele en immaterieele
nalatenlap van den machtigen vogelaar
te geven voor een leven van strijd,
;rk en eenvoud. Hij is immers
dcimer Junior, de Dulcimer van
a wjlgend geslacht, in de
mystile keten van uitgestootenen en
izelvigen, aestheten par droit
de naissance, geslacht na geslacht.
Het ware gevaar voor Dulcimer is
de eigenlijke vader, de vroegere
drankzuchtige Welshman Josua Owen,thans
de hartstochtelijke prediker, met een
verworden gezicht, de geladen puritein
in een stille parochie, waar hij zondaars
bekeert, kroegen in melksalons veran
dert en door de open winen van een
stille straat de klanken van een bur
gerlijk harmonium uitzendt. In dezen
Josua Owen heeft Mordaunt Shairp
door middel van een scène ter zijde,
een uit de sfeer van de gouden kooi
vallend en daarmede ten sterkste
contrasteerend tafereel, een figuur van
sublieme, rauwe poëzie geteekend: een
man, die zijn macht ontleent aan zijn
oorsprong en zijn bloed, het land van
Wales, zijn legenden en zijn verge
zichten. Maar als^Josua Owen's
bardenmuziek op het huisorgel niet krach
tig genoeg is om den fluweelen klank
van Dulcimer's spel op den vleugel
te weerstaan, rest Josua Owen slechts
de laatste, nuttelooze daad: Dul
cimer's dood. De jonge Julian is in het
geheele stuk de omstreden, zelf
willooze buit: een hachelijke rol, die van
den acteur, minder nog uitbeelding
eischt dan wel intelligentie en een su
perieur begrip van noodlot en de mach
teloosheid van het individu.
De voorstelling van het Centraal
Tooneel heeft niet alleen ten volle
blijk gegeven van die hooge} intelli
gentie, voor- de vertooning van dit
prachtige stuk vereischt, maar zij heeft
voor het meerendeel ook de middelen
tot een zuivere, aangrijpende uitbeel
ding getoond. Laseur zelf speelde» den
Dulcimer met een rijkdom van
feillooze gebaren, wonderlijke nuances
van vrouwelijke verfijning in de figuur
van een grijs-wordenden man, zoodat
uit de veelheid der schakeeringen n
homogene gestalte ontstond: de on
navolgbare gestalte van Dulcimer, het
machtigste beeld van dezen avond. De
in al zijn beknoptheid zoo uiterst be
langrijke tegenfiguur van den ouden
Josua Owen ging er echter bij Oscar
Tourniaire naast. Een dergelijke figuur
is of ten volle, in zijn opkomst en zijn
stem, aanvaardbaar, f zij wordt het
nooit. Opgebouwd kan zij niet worden,
en Tourniaire gaf slechts den verbeten
dominee, niet den wilden dichter van
een overoud verleden.
Mary Dresselhuys had prachtige
accenten in haar koelen weerstand,
haar grondelooze afkeer van het ver
derf van de gouden kooi, van Dulcimer
en het aandeel van Dulcimer in Julian.
Zij schoot slechts te kort in de laatste
uiteenzetting, waarin Julian domineer
de, dank zij het voortreffelijke spel van
Joan Remmelts, wiens eigenlijke hoog
tepunt reeds in de groote scène a faire
voor de pauze gelegen had. Tegenover
dezen Dulcimer zulk een Julian te
zien, maakte de voorstelling tot een
succes, waaraan overi
gens Laseur's bij uit
stek kundige regie en
zijn verfijnde
ensceneering (ook zijn inner
lijke en uiterlijke ver
zorging van een zoo
oorspronkelijk ge
schreven rol als van
den butler, door Chris
Baay heerlijk gespeeld)
een zoo groot aandeel
hadden, dat men moei
lijk een beteren inzet
van een voor dit troep] e
veelbelovend^ seizoen
had kunnen verwach
ten. ^
Er zijn op l September vele schouw
burgen opengegaan, maar zij bepaal
den zich nog tot het gebruikelijke
Septemberstuk", dat b.v. in het
Rika Hopper Theater voor Cor Ruys
(in ,,De groote. . . . kleine Man") een
persoonlijk succes werd om zijn heer
lijke, nuchtere rol van den Groninger
minister, een opgeblazen man met een
kaal gezicht en stijve beenen; voor
het Groot Nederlandsch Tooneel was
de esrste kennismaking daarentegen
minder gelukkig, met name door de
slechte keuze van het stuk; ,,De Fa
milie Barrett", een minder gedrama
tiseerde dm wel genovelliseerde lief
desgeschiedenis van Elisabeth Barrett
jif- r. m T--JJ n j. r\ ? /o TT- /
Mirakel . Tilly Bouumexter en Darja Colhn (n
en Robert Browning,is een vooral in ons
land onspeelbaar en ondankbaar stuk,
waarvoor men om zijn historie en om
zijn wel zorgvuldige, maar nergens
boeiende uitwerking der familiekarak
ters moeilijk sympathie kon voelen.
hoezeer ook ds rollen van Paul Huf
en Maud van Walree de voorstelling
ervan niet waardeloos maakten. Met
de bij het verschijnen van dit nummer
reeds begonnen reeks voorstellingen
van Reinhardt's groote pantomime a
grand spectacle Het Mirakel" heeft
echter het Groot Nederlandsch Too
neel zich de kans op een zeer spoedige
revanche voorbehouden.
HENRIK SCHOLTE
^Groote.. .. kleine man". Cor Ruys en Louis de Bree