De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 9 september pagina 11

9 september 1933 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

?Ml ER E-MA A N D f Nederlandsch Indisch Tooneel at Nederlandsch Tooneel het Centraal Tooneel vian Warren en met een Shawesk ikje heeft de schrijver haar begiftigd it het voor den superieuren Dulcimer verdragelijke beroep van.... veets. Zij is een vrouw, wier rechten men na haar plichten, wier eenudige charme bepaald wordt door a koel en logisch verstand. Hoe fljjk en sterk haar strijd ook is, ar invloed faalt uiteraard op Dulner en op Julian. Voor Dulcimer deze vrouw tenslotte niet het vaar, dat hem Julian zou kunnen _,taemen, voor Julian is de vrouw uder een element van persoonlijke reering dan wel van. redding en fbehoud, waarvoor hij de innige rwantschap verliest, zoodra Dulaer dood is. Hij is tenvolle bereid ar te trouwen, maar hij is niet reid, de gouden kooi dat is de iterieele en immaterieele nalatenlap van den machtigen vogelaar te geven voor een leven van strijd, ;rk en eenvoud. Hij is immers dcimer Junior, de Dulcimer van a wjlgend geslacht, in de mystile keten van uitgestootenen en izelvigen, aestheten par droit de naissance, geslacht na geslacht. Het ware gevaar voor Dulcimer is de eigenlijke vader, de vroegere drankzuchtige Welshman Josua Owen,thans de hartstochtelijke prediker, met een verworden gezicht, de geladen puritein in een stille parochie, waar hij zondaars bekeert, kroegen in melksalons veran dert en door de open winen van een stille straat de klanken van een bur gerlijk harmonium uitzendt. In dezen Josua Owen heeft Mordaunt Shairp door middel van een scène ter zijde, een uit de sfeer van de gouden kooi vallend en daarmede ten sterkste contrasteerend tafereel, een figuur van sublieme, rauwe poëzie geteekend: een man, die zijn macht ontleent aan zijn oorsprong en zijn bloed, het land van Wales, zijn legenden en zijn verge zichten. Maar als^Josua Owen's bardenmuziek op het huisorgel niet krach tig genoeg is om den fluweelen klank van Dulcimer's spel op den vleugel te weerstaan, rest Josua Owen slechts de laatste, nuttelooze daad: Dul cimer's dood. De jonge Julian is in het geheele stuk de omstreden, zelf willooze buit: een hachelijke rol, die van den acteur, minder nog uitbeelding eischt dan wel intelligentie en een su perieur begrip van noodlot en de mach teloosheid van het individu. De voorstelling van het Centraal Tooneel heeft niet alleen ten volle blijk gegeven van die hooge} intelli gentie, voor- de vertooning van dit prachtige stuk vereischt, maar zij heeft voor het meerendeel ook de middelen tot een zuivere, aangrijpende uitbeel ding getoond. Laseur zelf speelde» den Dulcimer met een rijkdom van feillooze gebaren, wonderlijke nuances van vrouwelijke verfijning in de figuur van een grijs-wordenden man, zoodat uit de veelheid der schakeeringen n homogene gestalte ontstond: de on navolgbare gestalte van Dulcimer, het machtigste beeld van dezen avond. De in al zijn beknoptheid zoo uiterst be langrijke tegenfiguur van den ouden Josua Owen ging er echter bij Oscar Tourniaire naast. Een dergelijke figuur is of ten volle, in zijn opkomst en zijn stem, aanvaardbaar, f zij wordt het nooit. Opgebouwd kan zij niet worden, en Tourniaire gaf slechts den verbeten dominee, niet den wilden dichter van een overoud verleden. Mary Dresselhuys had prachtige accenten in haar koelen weerstand, haar grondelooze afkeer van het ver derf van de gouden kooi, van Dulcimer en het aandeel van Dulcimer in Julian. Zij schoot slechts te kort in de laatste uiteenzetting, waarin Julian domineer de, dank zij het voortreffelijke spel van Joan Remmelts, wiens eigenlijke hoog tepunt reeds in de groote scène a faire voor de pauze gelegen had. Tegenover dezen Dulcimer zulk een Julian te zien, maakte de voorstelling tot een succes, waaraan overi gens Laseur's bij uit stek kundige regie en zijn verfijnde ensceneering (ook zijn inner lijke en uiterlijke ver zorging van een zoo oorspronkelijk ge schreven rol als van den butler, door Chris Baay heerlijk gespeeld) een zoo groot aandeel hadden, dat men moei lijk een beteren inzet van een voor dit troep] e veelbelovend^ seizoen had kunnen verwach ten. ^ Er zijn op l September vele schouw burgen opengegaan, maar zij bepaal den zich nog tot het gebruikelijke Septemberstuk", dat b.v. in het Rika Hopper Theater voor Cor Ruys (in ,,De groote. . . . kleine Man") een persoonlijk succes werd om zijn heer lijke, nuchtere rol van den Groninger minister, een opgeblazen man met een kaal gezicht en stijve beenen; voor het Groot Nederlandsch Tooneel was de esrste kennismaking daarentegen minder gelukkig, met name door de slechte keuze van het stuk; ,,De Fa milie Barrett", een minder gedrama tiseerde dm wel genovelliseerde lief desgeschiedenis van Elisabeth Barrett jif- r. m T--JJ n j. r\ ? /o TT- / Mirakel . Tilly Bouumexter en Darja Colhn (n en Robert Browning,is een vooral in ons land onspeelbaar en ondankbaar stuk, waarvoor men om zijn historie en om zijn wel zorgvuldige, maar nergens boeiende uitwerking der familiekarak ters moeilijk sympathie kon voelen. hoezeer ook ds rollen van Paul Huf en Maud van Walree de voorstelling ervan niet waardeloos maakten. Met de bij het verschijnen van dit nummer reeds begonnen reeks voorstellingen van Reinhardt's groote pantomime a grand spectacle Het Mirakel" heeft echter het Groot Nederlandsch Too neel zich de kans op een zeer spoedige revanche voorbehouden. HENRIK SCHOLTE ^Groote.. .. kleine man". Cor Ruys en Louis de Bree

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl