De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 9 september pagina 9

9 september 1933 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

*o. 2936 De Groene Amsterdammer van 9 September 1933 Een serie interviews Moeilijkheden en achteruitgang der Twentsche textielnijverheid ft; . *?* pv* H*' f , Wat 4e heer Bengelink ervan denkt Na de meening van zoovele fabrikanten over de narigheid in Twente te hebben gehoord, was het de moeite waard de Voorzitter van den Algemeenen Tiederlandschen Bond van textielarbeiders aan het -woord te laten. Zooals te verwachten was, bekijkt ?de heer Rengelink de heerschende moeilijkheden in Twente grootendeels uit een anderen gezichtshoek ?dan de werkgevers in de textielindustrie. Uit hetgeen hieronder volgt, blijkt tevens dat de heer Rengelink een minder pessimistischen kijk heeft, ?wat de vooruitzichten in de toekomst betreft, ?dan de leiders der groote bedrijven. De voorman der textielarbeiders begon met op te merken, dat meer dan 50 procent van het werkvolk Toij de katoennijverheid betrokken, geheel of gedeeltelijk werkloos is. In sommige streken waar op export ingerichte bedrijven domineeren (Almelo «n Njjverdal b.V.) is zelfs nog geen 10 procent der arbeiders de volle 48 uur aan het werk ! De toestand is dus ontegenzeggelijk slecht, maar naar mijn zneening aldus de heer Rengelink zullen de moeilijkheden voor een groot deel van tijdelij ken Aard blijken te zijn. Ik behoef hier niet nogmaals op de oorzaken n te gaan, die zijn reeds in den breede opgesomd; vooral de 60 procent invoerrecht, die Engeland is gaan heffen, en de dito 75 pCt. in EngelschIndië, de daling van het Engelsche pond en de Japansche concurrentie waren moordend, maar juist de laatstgenoemde concurrentie, waardoor de «xport het zwaarst benadeeld is, zie ik op den duur in hevigheid en kracht afnemen. Japan is een land, dat zich steeds meer gaat industrialiseeren; tegelijk met den groei der in dustrie ontwikkelt zich echter het zelfbewustzijn van de arbeiders, diéonmisbaar zijn voor den goeden gang van zaken in de nijverheidsbedrijven. De «rbeiders gaan zich organiseeren, beginnen hoogere ?eisenen aan het leven te stellen en het gevolg van een n ander is dat de loonen na verloop van tjjd ongetwijfeld hooger zullen worden. Ook om andere redenen mogen we de loonen daar en hier, niet zonder meer vergelijken. De werkgevers in Japan hebben door eenige bijzondere omstandig heden extra uitgaven voor hun personeel te maken, ?welke de Europeesche werkgevers niet kennen. Zoo moet een groot contingent van de vele meisjes, ?die in de Japansche katoenindustrie werken door <léfabrieken worden gevoed en gehuisvest, terwijl ook de medische verzorging van fabriekswege geschiedt (stichting van ziekenhuizen). Bovendien moeten ook groote kosten gemaakt worden om steeds over voldoend personeel de beschikking te nebben '(werving). Is dus reeds een factor van belang, dat de loonen in Japan naar boven zullen gaan, er is meer. Vooral in de textielindustrie bepaalt ten slotte niet het eindloon de concurrentie-mogelijkheden, maar veel meer de productie, dat wat men voor het betaalde loen gedaan krijgt. En ?dan' kan gezegd worden, dat er stellig in Japan lang niet zooveel goed geschoold personeel is, ?als in Twente. Het is n.l. regel, dat in eerstgenoemd land, de aangeworven meisjes van het platteland na een jaar of vier weer wegtrekken, hetgeen nadeelig op de productie moet werken. ledere textielfabrikant zal u kunnen vertellen, dat om ?een goede, geschoolde kracht in de textiel te "worden, het noodzakelijk is van geslacht op ge slacht in die industrie te werken. Tot voor kort was de toestand nog ongeveer aldus, dat in Neder land n arbeider in de textiel hetzelfde presteerde .als drie arbeiders ginds. De verhouding is thans in Japan gunstiger geworden, maar er is toch nog steeds een belangrijk verschil blijven bestaan in ons voordeel. Bovendien heeft Twente momenteel het ^nadeel, dat de grondstoffen zeer goedkoop :zijn, waardoor de factor loon meer beteekenis heefb. Elke verhooging van de prijzen der grond stof f en'beteekent een daling van het percentage Joon in den verkoopprijs. En inderdaad is, zooals bekend, de prijs der ruwe katoen abnormaal laag, waar door een verschil in loon zeer groote beteekenis heeft. Een derde punt van belang is het volgende. Er heeft in Japan ongetwijfeld iets anders plaats dan het economisch verkoopen van de door dat land voortgebrachte textielproducten. Over een groot deel van de wereld worden Japansche manufac turen aangeboden tegen een prijs, die alleen maar als fancy-laag gekwalificeerd kan worden. Het is zelfs voorgekomen, dat hier te lande een partij werd geoffreerd tegen een prijs, die lag beneden den prijs van de grondstof ! M$n vraagt zich natuurlijk af hoe zooiets mogelijk is en de eenige oplossing die voor de hand ligt is, dat in Japan de textiel van overheidswege sterk gesteund wordt. Te bewijzen is zooiws moeilijk, maar in betrokken kringen neemt men toch wel algemeen aan, dat op een of andere wijze een machtige steunverleening inder daad plaatsvindt. Of deze steunverleening nog heel lang kan worden voortgezet, mag betwijfeld worden en deze omstandigheid, gevoegd bij de hierboven aangege ven factoren, wijzen er m.i. op, dat de prijzen zullen moeten stijgen, zoodat we mogen aannemen, dat de Twentsche moeilijkheden, grootendeels immers door Japan teweeggebracht, van tijdelijken aard zijn. Ik ontken natuurlijk niet, dat er een soort verschuiving plaats heeft gehad en die voor een groot deel wel blijvend zal zijn en dat de kwestie van het terreinverliezen op de Oostersche markt lang niet eenvoudig is. In dit verband zijn eenige cijfers, die ik u kan verstrekken, zeer leerzaam. Zij geven aan hoeveel katoen (in balen) er door Europa, Aziëen Amerika resp. in 1913 en 1932 werden werwerkt en zien er als volgt uit. Verwerkte katoen in balen. 1913 1932 Europa 12.082000 8.672000 Amerika 6.565000 5.667000 Azië4.065000 7.723000 Deze cijfers toonen aan dat, terwijl het totaal aantal verwerkte balen niet erg veranderde, (het liep iets terug) in Europa een zware teruggang plaats vond, Amerika eveneens achteruit ging, maar dat Aziëeen enormen sprong naar boven nam en de cijfers bijna zag verdubbelen. Maar ook met zulke cijfers voor oogen blijf ik gelooven, dat de grootste moeilijkheden van tijde lijken aard zijn. Men denke hierbij vooral ook aan de groote waardedaling van het Japansche geld, een factor van beteekenis bij de exportmogelijk heden van dat land. Ook dit voordeel zal lang zamerhand minder worden. Juist daarom moet de Regeering thans ingrijpen. In gunstiger tijden zijn er toch ook millioenen uit Twente in 's Rijks schatkist gevloeid en nu de kansen gekeerd zijn is het toch een billijk en begrijpelijk verzoek, dat wij de Regeering vragen de behulpzame hand te bieden, ook al zouden daarvoor financieele offers van het land noodig zijn. Het merkwaardig verschijnsel doet zich echter voor, dat de Regeering vrijwel geen hand uitsteekt, ondanks alle aandrang zoowel van de zijde der werkgevers, als van die der werknemersorganisaties uitgeoefend. Nog in December van het vorig jaar waren in een vergadering van de commissie van advies voor de crisisinvoerwet alle textielbelanghebbenden bijeengeroepen, dus zoowel de industrieelen en de arbeiders, als de importeurs en verdere handel. Eenstemmig was daar het oordeel, dat er tot algemeene verdere contingenteering in ons land moest worden overgegaan. Er gebeurde echter niets. Ook nu moge nog eens nadrukkelijk ver zekerd worden, dat het de opinie der arbeidersbesturen is, dat er voor het binnenland een doel matiger contingenteering moet komen dan die wij thans kennen. Dat er ook voor den export dient te worden ingegrepen, spreekt vanzelf. Er zijn verschillende maatregelen genoemd. zoowel van do zijde der werkgevers, als van werk nemers, maar men zag tot nu toe ten opzichte . In deze serie interviews, be treffende de moeilijkheden en achteruitgang der Twentsche tex tielindustrie, verschenen vraag gesprekken met de heeren H. l ed e b o e r, firmant in de firma van Heek & Co., voorzitter van de fabrikantenvereeniging te Enschede; E. van Heek, directeur van de N.V. Boekelosche Stoombleekerij en J. H. van Heek, firmant in de firma G. J. van Heek en Zn te Bigtersbeek, Joan Gelderman, in firma Gelderman & Zn te Oldenzaal, lid van de Eerste Kamer; O. van der M u e l e n, Direc teur van de W.'V. Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal" te Almelo; Jo h. ten C a t e, n firma ten Cate te Almelo. Hiernevens pulilieeeren wij als laatste in de reeks de meening van den heer G. Rengelink, Voorzitter van den Algemeenen Kederlandschen Bond van textiel arbeiders te Amsterdam, waarna nog een samenvattende bespreking zal volgen. van den export nog niets gebeuren, hetgeen te betreuren valt. Alles wat men uit Japan hoort, wijst er op, dat in dat land de werkgevers nauw aaneengesloten en in voortdurend contact met elkaar werken. De tegenstelling met Twente in dit opzicht is wel schril, want onze textiel levert juist een beeld op van groote verdeeldheid in alle opzichten. ledere werkgever denkt uitsluitend en alleen aan eigen belangen en er is onderlinge concurrentie op leven en dood. Bij de productie werkt ieder hardnekkig voor zichzelf en dat het b.v. nuttig en efficiënt kan zijn tot een onderlinge overeenkomst te komen, waarbij een verdeeling plaats vindt naar productie-soorten, wordt niet eens overwogen. ledere fabrikant wil alles en gaat alles maken, werpt, zich op ieder nieuw fancyartikel en dessin, omdat zijn concurrent het ook maakt en waar alle onderling heftige mededingers zijn, is er een hopelooze versnippering van krachten. Ook bij den verkoop, b.v. ten behoeve van Indië, bestaat er niet de minste onderlinge samenwerking. Zelfs nu de toestand steeds penibeler wordt, gaan den fabrikanten de oogen nog niet open. Het eenige middel wat algemeen werd aangegrepen is geweest .... verlaging der loonen, terwijl vaststaat, dat in Twente, ondanks de groote loonsverlaging, geen verbetering in de toestand, doch grooter wordende verslechtering plaats vond. De directe loonsverlagingen, die werden ingevoerd te samen met de verminderingen, die een gevolg waren van toegepaste rationalisatie-maatregelen, brachten de factor loon zeker een 30 35 procent omlaag. Dat door ingrijpen van de Regeering, door samenwer king van de producenten onderling, met minder direct nadeel voor den arbeider, mér ten bate van de textiel bereikt had kunnen worden en nog kan worden, staat meen ik wel vast. Mijn oordeel samenvattende, zou ik met het volgende willen besluiten. De Nederlandsche katoenindustrie beschikt over technisch uitstekend ingerichte bedrijven en de best geschoolde arbeiders en arbeidsters, zoodat zij onder normale omstandigheden de concurrentie op de wereldmarkt zeer wel het hoofd kan bieden. De wereldcrisis en de maatregeien, die de regeeringen in andere landen genomen hebben, om ' de eigen industrie te bevorderen (hoog invoerrecht, con tingenteering en waardedaling van het geld) hebben tot gevolg gehad, dat de werkgevers tijdelijk groote moeilijkheden met den verkoop der productie ondervinden. Deze moeilijkheden hebben tot gevolg, dat duizenden arbeiders geheel of gedeeltelijk werkloos zijn, met alle ellendige gevolgen van dien; dat ook de gemeentebesturen voor bijna onoverkomelijke financieele moeilijk heden geplaatst worden. Worden door de Regeering gedurende deze, voor het grootste deel tijdelijke, abnormaal ongunstige omstandigheden, geen maat regelen genomen, dan zal een groot deel dezer, voor ons land zoo belangrijke industrie, gedoemd zijn te verdwijnen. K. W. L. BEZEMEK ??t ' t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl