De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 18 november pagina 11

18 november 1933 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

SC H E KUNST het Volks bijgeloof E R M A N Meer echter dan door de werkelijke demonen schijnen de Japansche kunstenaars te zijn aangetrokken' door de spoken, de stille, wazige schepselen die tusschen het rijk der levenden en dat der dooden zweven. Zij worden afgebeeld als halfmaterieele wezens, menschelijk, maar gekenmerkt door den verterenden invloed van het graf, gestalten te uitgeteerd om de slap gedragen handen .pp te heffen, maar met oogen waarin haat en onzalige hartstochten fonkelen. Zij be wegen zich niet op menschenvoeten, want die bezitten de geesten niet, hun gang is een zweven, maar een zweven waarbij ze meer door een spookwind worden gedreven dan door eigen, zelfstandige actie. .ÜL*"" """"?"* Vrouwen, verlaten gestorven, moeders, vol verlangen terugkeerend, naar het kindje dat ze op aarde achterlieten, vermoorden, zelfmoordenaars, verhongerden en veronge lukten vullen dit dikwijls bloedige nachtgedeelte der Japansche prentkunst. Maar, niettegenstaande de griezelige, terugstootende, lijkkleurige en vaak met bloed bedekte gestalten dezer dolende spoken, heeft de kunstenaar aan deze verschrikkelijke en toch vaak zoo aandoenlijk dramatische onderwerpen niet alleen een aan het ongeloofeüjke grenzende, levende realiteit, doch tevens een kleurenpracht weten te geven, waardoor zelfs de Moedigste, wreedste, afschuwelijkste voorstelling vér boven het onderwerp werd ver heven en schoonheid ontstond waar alleen afschuw mogelijk zou schijnen. Geesten vange:t)rven vrouwen wórden, behalve door de hier>ven reeds |genoemde kenmerken, eest-al voorgesteld als gehuld in age, witte^ gewaden, met losse, zeer ige haren, in het gelaat is dikwijls n der oogen onmatig opgezwollen ver naar beneden uitgezakt. Naast n geest zweeft een gestyleerde £uit ets ontstane vlam van blauwe, roode gele kleur, die men aanneemt de ordcnaar . Kunisada. Sumizomo, de Geest van den kersenboom, verschijnt aan Sekibei die haar boom wil vellen \ i, herneemt hare natuurlijke vossengestalte Kuniyoshi. Spook uit een opgehangen kimono glijdend fciel te verbeelden. Een vrij groot deel der spookprenten is ont leend aan theatervoorstellingen en draagt dientengevolge de namen der acteurs. Maar de spoken zijn door die bemiddeling gewoonlijk niet menschelijker geworden en blijven de echte spokenallures behouden. Zelfs de begeleidende vlam behoeven ze niet te missen. Maar ook die was op het toonecl aanwezig en volgdeJook daar al de bewegingen van het spook. Kr bestaat een J lang niet fraaie maar zeer merkwaardige prent van Sadahiro die een, in dit geval niet overtuigende, spookgestalte afbeeldt en waarop de, aan een langen stok beves tigde vlam, door een zwartgekleeden theaterknecht, die door niemand wordt opgemerkt, voortdurend in de nabijheid der geimiteerde spookfiguur wordt gehouden. g Evenals op zooveel andere kunstgebieden is het ook hier weer Hokusai die op den voorgrond treedt. In zijne boeken, in zijn M'angwa vooral, zijn talrijke voorbeelden te vinden, op kakemono en teekeningen ontmoet men ze zoo nu en dan, maar prenten van deze soort schijnt hij weinig gemaakt te hebben. Blijkbaar heeft hij eerst vrij laat aan deze groep zijn aandacht geschonken, maar toen hij op zeventig jarigen leeftijd de eerste vijf bladen van de Hyaku Monogatari publiceerde deed hij dit op zulk een wijze dat men het niet verschijnen der overige, reeds aangekondigde 95 prenten heeft willen wijten aan do duidelijk uitge sproken ontzetting die het publiek bij het aanschouwen dier eerste bladen beving. Vermoedelijk is dit volslagen onjuist, want Hokusaï's prenten spannen, voor zoover grie zeligheid betreft, op geen stukken na de kroon. En bovendien heeft de Japanner altijd te sterke zenuwen gehad om voor de afbeelding van geesten en bloed op den loop te gaan. p '? De verhalenserie Hyaku Monogatari ,,De 100 Vertellingen", die Hokusai begon doch niet voleindigde, is door verscheiden andere kunstenaars eveneens behandeld. Ik noem hier slechts de namen Shunsen, Sekiyen, Kinsai Soji en Yoshitoshi. Verdere meesters die zich inlieten met spoken- en demonenprenten, zijn TJtagawa Toyokuni van wien zeer goede bladen bekend zijn, Kuniyoshi die naast een aantal interes sante tooverkatsagen ook talrijke spookver halen in prenten illustreerde en wiens geesten dikwijls ongemeen fasciiieerend zijn, Kunisada die een groot aantal zeer levendige maar door gaans meer gemateriialseerde spoken gaf en vele andere kunstenaars waaronder vooral Yoshitoshi op den voorgrond treedt. Yoshitoshi (1839-1802) moet zeker de beste colorist geacht worden onder al de talrijke afstammelingen van Kunisada en Kuniyoshi. Hij heeft als teekenaar bovendien eeri veel beteren naam verdiend dan hem doorgaans wordt toegemeten, maar ook hij is. evenmin als zijn tijdgenooten. ontkomen aan den vloek van te groote vruchtbaarheid, waar onder vele zijner prenten ten zeerste hebben geleden. Zijne fantastische, levendige en uit stekend gekleurde demonen en spookprenten worden dikwijls noch dooi1 Kuniyoshi, zelfs niet door Tovokuni overtroffen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl