Historisch Archief 1877-1940
SC H E KUNST
het Volks bijgeloof
E R M A N
Meer echter dan door de werkelijke demonen schijnen de
Japansche kunstenaars te zijn aangetrokken' door de spoken,
de stille, wazige schepselen die tusschen het rijk der levenden
en dat der dooden zweven. Zij worden afgebeeld als
halfmaterieele wezens, menschelijk, maar gekenmerkt door den
verterenden invloed van het graf, gestalten te uitgeteerd om de slap gedragen handen
.pp te heffen, maar met oogen waarin haat en onzalige hartstochten fonkelen. Zij be
wegen zich niet op menschenvoeten, want die bezitten de geesten niet, hun gang is
een zweven, maar een zweven waarbij ze meer door een spookwind worden gedreven
dan door eigen, zelfstandige actie. .ÜL*"" """"?"*
Vrouwen, verlaten gestorven, moeders, vol verlangen terugkeerend, naar het kindje
dat ze op aarde achterlieten, vermoorden, zelfmoordenaars, verhongerden en veronge
lukten vullen dit dikwijls bloedige nachtgedeelte der Japansche prentkunst. Maar,
niettegenstaande de griezelige, terugstootende, lijkkleurige en vaak met bloed bedekte
gestalten dezer dolende spoken, heeft de kunstenaar aan deze verschrikkelijke en
toch vaak zoo aandoenlijk dramatische onderwerpen niet alleen een aan het
ongeloofeüjke grenzende, levende realiteit, doch tevens een kleurenpracht weten te geven,
waardoor zelfs de
Moedigste, wreedste,
afschuwelijkste
voorstelling vér boven het
onderwerp werd ver
heven en schoonheid
ontstond waar alleen
afschuw mogelijk zou
schijnen.
Geesten
vange:t)rven vrouwen wórden,
behalve door de
hier>ven reeds |genoemde kenmerken,
eest-al voorgesteld als gehuld in
age, witte^ gewaden, met losse, zeer
ige haren, in het gelaat is dikwijls
n der oogen onmatig opgezwollen
ver naar beneden uitgezakt. Naast
n geest zweeft een gestyleerde £uit
ets ontstane vlam van blauwe, roode
gele kleur, die men aanneemt de
ordcnaar
.
Kunisada. Sumizomo, de Geest van den kersenboom,
verschijnt aan Sekibei die haar boom wil vellen
\
i, herneemt hare natuurlijke vossengestalte
Kuniyoshi. Spook uit een opgehangen kimono glijdend
fciel te verbeelden. Een vrij groot deel der spookprenten is ont
leend aan theatervoorstellingen en draagt dientengevolge de
namen der acteurs. Maar de spoken zijn door die bemiddeling
gewoonlijk niet menschelijker geworden en blijven de echte
spokenallures behouden. Zelfs de begeleidende vlam behoeven
ze niet te missen. Maar ook die was op het toonecl aanwezig en
volgdeJook daar al de bewegingen van het spook. Kr bestaat
een J lang niet fraaie maar zeer merkwaardige prent van
Sadahiro die een, in dit geval niet overtuigende,
spookgestalte afbeeldt en waarop de, aan een langen stok beves
tigde vlam, door een zwartgekleeden theaterknecht, die door
niemand wordt opgemerkt, voortdurend in de nabijheid der
geimiteerde spookfiguur wordt gehouden. g
Evenals op zooveel andere kunstgebieden is het ook hier
weer Hokusai die op den voorgrond treedt. In zijne boeken,
in zijn M'angwa vooral, zijn talrijke voorbeelden te vinden,
op kakemono en teekeningen ontmoet men ze zoo nu en dan,
maar prenten van deze soort schijnt hij weinig gemaakt te
hebben. Blijkbaar heeft hij eerst vrij laat aan deze groep zijn
aandacht geschonken, maar toen hij op zeventig
jarigen leeftijd de eerste vijf bladen van de
Hyaku Monogatari publiceerde deed hij dit op
zulk een wijze dat men het niet verschijnen
der overige, reeds aangekondigde 95 prenten
heeft willen wijten aan do duidelijk uitge
sproken ontzetting die het publiek bij het
aanschouwen dier eerste bladen beving.
Vermoedelijk is dit volslagen onjuist, want
Hokusaï's prenten spannen, voor zoover grie
zeligheid betreft, op geen stukken na de
kroon. En bovendien heeft de Japanner
altijd te sterke zenuwen gehad om voor de
afbeelding van geesten en bloed op den loop te
gaan. p
'? De verhalenserie Hyaku Monogatari ,,De
100 Vertellingen", die Hokusai begon doch
niet voleindigde, is door verscheiden andere
kunstenaars eveneens behandeld. Ik noem
hier slechts de namen Shunsen, Sekiyen,
Kinsai Soji en Yoshitoshi.
Verdere meesters die zich inlieten met
spoken- en demonenprenten, zijn TJtagawa
Toyokuni van wien zeer goede bladen bekend
zijn, Kuniyoshi die naast een aantal interes
sante tooverkatsagen ook talrijke spookver
halen in prenten illustreerde en wiens geesten
dikwijls ongemeen fasciiieerend zijn, Kunisada
die een groot aantal zeer levendige maar door
gaans meer gemateriialseerde spoken gaf en
vele andere kunstenaars waaronder vooral
Yoshitoshi op den voorgrond treedt.
Yoshitoshi (1839-1802) moet zeker de
beste colorist geacht worden onder al de talrijke
afstammelingen van Kunisada en Kuniyoshi.
Hij heeft als teekenaar bovendien eeri veel
beteren naam verdiend dan hem doorgaans
wordt toegemeten, maar ook hij is. evenmin
als zijn tijdgenooten. ontkomen aan den
vloek van te groote vruchtbaarheid, waar
onder vele zijner prenten ten zeerste hebben
geleden. Zijne fantastische, levendige en uit
stekend gekleurde demonen en spookprenten
worden dikwijls noch dooi1 Kuniyoshi, zelfs
niet door Tovokuni overtroffen.