Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 18 November 1933
N o. 2948
«i
i,
i
i|r
f K '
*.
De intellectueele balling Nieuwe Duitsche
voorstellen aan
Prof. Mr. F. G. Scheltema
? Uitoefening van Intellectueel» beroepen
Er is een groep van intellectueelen, voor wie
in eigen vaderland te leven, menschelijkerwijs
gesproken, niet meer dragelijk is. Zij gaan naar
elders, zij komen ook in Nederland. Kunnen zij
er een bestaan vinden?
? Een bestaan" veronderstelt voor de meesten
hunner de mogelijkheid, door het gebruik maken
van hun intellectueele vermogens in hun levens
behoeften te voorzien; de mogelijkheid dus,
een intellectueel beroep in Nederland uit te oefenen.
Voor de uitoefening van vele dier intellectueele
beroepen advocaat, .geneesheer, apotheker,
tandarts is als vereischte gesteld, dat
examens afgelegd zijn aan een Nederlandsche uni
versiteit of hoogeschool. Daarentegen is tot dusverre
daarvoor niet als vereischte gesteld het bezit
van het Nederlanderschap. Derhalve is voor vele
der uitgeweken intellectueelen de aangewezen
Weg deze, zulk een examen aan een Nederlandsche
universiteit of hoogeschool af te leggen; en dikwijls
behoeft de voorbereiding daarvoor niet veel tijd
te kosten, Wanneer n.l. de candidaat, uit hoofde
van in eigen vaderland reeds verrichte studie, zich
de noodige kennis reeds geheel of gedeeltelijk
heeft verworven.
De weg naar een beroepsuitoefening in Neder
land staat dus open. Thans is evenwel een ontwerp
van wet ingediend, hetwelk beoogt, de mogelijk
heid te scheppen, dien weg af te sluiten. Voor
gesteld wordt n.l., de Kroon bevoegd te verklaren,
te bepalen, dat voor niet-Nederlanders aan
met ' goed gevolg afgelegde examens niet zal
verbonden zijn het recht om het ambt of de
bediening te bekleeden, waartoe die examens
leiden, zulks, behoudens ontheffing, door de
Kroon in bepaalde gevallen te verleenen.
Hoe hard deze maatregel voor de eventueel
daardoor getroffenen moge zijn, men kan de
utiliteit en gerechtvaardigdheid er van moeilijk
ontkennen. Wanneer men ziet, dat in hét
meerendeel der intellectueele beroepen reeds vooreen
groot aantal Nederlandsche afgestudeerden geen
plaats is te ?vfa.den, en dientengevolge reeds
onder de Nederlandsche intellectueelen de werke
loosheid haar funeste gevolgen doet gevoelen,
? dan schijnt ontoelaatbaar, dat vreemden de
arbeidsmarkt in nog meerdere mate overvallen.
Als er toch intellectueele werkeloozen moeten
zijn, ligt het voor de hand, dat de Nederlandsche
overheid bevordert, dat die werkeloosheid eerder
den vreemdeling dan den Nederlander treft;
wie een andere gedragslijn verlangt, stelt hoogere
eischen aan de algemeene menschenliefde, dan de
Werkelijkheid doet gerechtvaardigd zijn.
Wij achten dus het wetsontwerp, voor zoover
het de mogelijkheid schept, bepaalde beroepen
voor niet-Nederlanders te sluiten, juist en gerecht
vaardigd, al mogen wij niet nalaten op te merken,
dat de aangelegenheid nog andere kanten heeft,
waaraan aandacht niet mag worden onthouden.
Niet alleen is het moeilijk, uit zedelijk oogpunt
blijvend vrede te hebben met een oplossing,
die, als zij in alle daarvoor in aanmerking komende
Staten consequent wordt toegepast, ten gevolge
zal hebben dat den intellectueelen ballingen op
deze planeet het leven vrijwel onmogelijk wordt
gemaakt; maar ook het welbegrepen eigenbelang
der democratische landen moet er o. i. op den
duur to&-leiden, dat een oplossing wordt gevonden,
om -te voorkomen, dat een groot aantal intellec
tueelen, aan wie een behoorlijke levenskans
wordt onthouden, tot begrijpelijke wanhoop wor
den gebracht, en zoo naar extremistische richtingen
worden gedrongen, die hen tot vijanden der
democratie maken. Zulk een oplossing mag echter
niét ten koste van n enkel land komen; zij moet
in. onderling overleg worden gezocht. Wellicht
zullen de op Nederlandsch initiatief uitgelokte
Volkenbondsbemoeiïngen ter zake iets goeds
kunnen uitrichten.
.
Wordt het thans aanhangig ontwerp tot wet,
dan zal de Nederlandsche Regeering de bevoegd
heid bezitten, bepaalde intellectueele
beroepenvoor vreemdelingen te sluiten. Moet de Regeering
nog verdergaande bevoegdneden bezitten; moet
zij vreemdelingen ook kunnen beletten, colleges
aan Nederlandsche universiteiten te volgen of
examens aan Nederlandsche universiteiten af te
legden?
Wij kunnen niet inzien, waartoe de Regeering
deze bevoegdheden, naast de zoo juist besprokene,
zou behoeven. Heeft zij het in haar macht, be
paalde beroepen voor vreemdelingen te sluiten,
dan beheerscht zij daarmee de arbeidsmarkt
in dat opzicht volkomen: waartoe is het noodig,
vreemdelingen bovendien te beperken in de
mogelijkheid colleges te volgen of examens af te
leggen, wanneer zij tö^h niet in staat zullen zijn,
op grond van die ekamens, den' Nederlanders
ngewenschte concurrentie aan te doen?
Wellicht stelt men;, ons de wedervraag: welk
bezwaar bestaat er tegen, aan vreemdelingen den
toegang tot colleges en examens te ontzeggen,
wanneer deze hun toch niet den weg openen tot
vervulling eener maatschappelijke functie? Op
die vraag antwoorden wij: vooreerst, dat denkbaar
is, dat zulke vreemdelingen de aan de universiteit
verworven kennis benutten in een andere, voor hen
niet gesloten, functie, of in een ander land, of in
een latere periode van hun leven, wanneer de
bijzondere omstandigheden, die thans ons maat
schappelijk leven groótendeels beheerschen, ten
goede zijn gekeerd; ia de tweede plaats, dat de
wetenschap ook kan beoefend worden om haar
zelfs wil.
O. i. is het derhalve noch noodig, noch
gewenscht, dat de wet aan de regeering, behalve de
bevoegdheid tot sluiting van bepaalde intellec
tueele beroepen voor vreemdelingen, ook nog de
bevoegdheid teekent, hetzij het volgen van colleges,
hetzij het doen van examens aan vreemdelingen te
verbieden.
* *
De regeering denkt hieromtrent anders.'
De bevoegdheid, het volgen van colleges aan
vreemdelingen te verbieden, werd haar reeds
verzekerd bij een onlangs tot stand gekomen wet,
waarvan wij het ontwerp bespraken in het nummer
van dit blad van 16 September 1933.
De bevoegdheid, het doen van examens aan
vreemdelingen te verbieden, beoogt de regeering
zich te verzekeren in het thans aanhangig wets
ontwerp, waarvan in den aanvang van dit artikel
sprake was: dat ontwerp regelt nl. niet slechts
de mogelijkheid van het sluiten van bepaalde be
roepen voor vreemdelingen, maar ook die van het
niet-toelaten van dezen tot examens. Gelijk uit
het voorgaande blijkt, kunnen wij met het laatste
gedeelte van het wetsontwerp niet instemmen,
en wij hopen dan ook, dat het gemeenschappelijk
overleg tusschen regeering en volksvertegenwoor
diging er alsnog toe moge leiden, dit gedeelte te
doen vervallen. Het verbod, colleges te volgen,
werd indertijd gemotiveerd met een beroep op
mogelijke overvulling van collegezalen en labora
toria; op grond van welk motief echter het doen
van examens zou worden verboden, is ons niet
recht duidelijk, en wordt in de Memorie van
Toelichting tot het aanhangige ontwerp ook niet
medegedeeld. Mocht dat motief zijn ,gezocht in
vrees voor overbelasting van hoogleeraren. dan
meenen wij te mogen veronderstellen, dat de
Nederlandsche hoogleeraren gaarne hun tijd be
schikbaar stellen voor het afnemen van de in
verhouding tot het geheel toch altijd betrekkelijk
gering in aantal zijnde ??examens van vreemde
lingen, vooral wanneer zij dusdoende het beginsel
der universitaire gastvrijheid kunnen redden.
En mocht het motief zijn gezocht in het feit, dat
een vreemdeling, na een universitair examen te
hebben afgelegd, door naturalisatie Nederlander
kan worden, en daardoor tot uitoefening van eeriig
ambt gerechtigd, dan wordt dit motief o. i. voldoen
de weerlegd door er op te wijzen, dat een vreemde
ling nimmer een recht op naturalisatie kan doen
gelden.
Harde maatregelen moeten tot het strikt nood
zakelijke worden beperkt; dat tot dit strikt nood
zakelijke behoort een mogelijke beperking in het
afleggen van universitaire examens door vreem
delingen, vermogen wij vooralsnog niet in te zien.
Genève
H. B. van der Eist
Mogen wij Reuter gelooven, dan is het niet uit
gesloten, dat de Duitsche regeering in een zeer
nabije toekomst concrete voorstellen van twee
erlei aard aan den Volkenbond zal toezenden.
Eenerzijds zou Berlijn een reorganisatie van den
Volkenbond op het oog hebben; anderzijds moet
het de bedoeling zijn den Duitschen
terugkeelter ontwapeningsconferentie mogelijk te maken.
Kennelijk heeft men hier te doen met een
Britschen proefballon, opgelaten na de uitnoodiging..
die MacDonald nog een dezer dagen tot de
Wilhelmstrasse heeft gericht met de boodschap er bij, dat
eventueele Duitsche voorstellen van een most.
friendly" onthaal verzekerd konden zijn.
De Engelscheh, die, nog geen maand geleden,.
de Fransche eischen inzake de ontwapening on
verdeeld steunden, zijn voor de zooveelste maal
op de wip gaan zitten en trachten hun oude rol
van bemiddelaars tusschen Frankrijk en
Duitschland weer op te vatten. De Fransche diplomatie.,
die zich andermaal de kans ziet ontglippen, een
stevigen Britschen pilaar onder het Europeesche
veiligheidsgebouw te plaatsen, is zichtbaar
geirriteerd en oriënteert zich nu nolens volens in de
richting van besprekingen met het derde Rijk.
Dat Hitler onder die omstandigheden en reeds
zoo spoedig na de breuk met Genève, waarmee
hij vdel is waar veel meer Versailles dan den
Volkenbond heeft willen treffen, voorstellen
totreorganisatie van den Volkenbond zou indienen..
lijkt op het eerste gezicht om tal van redenen.
waarop ik thans niet kan ingaan, onwaarschijnlijk.
Iets geloofwaardiger lijkt mij de veronderstel
ling, dat Duitschlahd eerlang gevolg zal geven aan
de invite van MacDonald, nu eens duidelijk ken
baar te maken hoe het zich de practische toepas
sing der rechtsgelijkheid op het ontwapenings
vraagstuk denkt.
Hoe die Duitsche voorstellen er uit zouden zien?
Reuter spreekt van een symbolische herbewape
ning van Duitschland, hetgeen in de praktijk zou
neerkomen op het toekennen aan dit land van een
beperkt aantal prototypen van de bij het verdrag:
van Versailles verboden wapenen, een denkbeeld.
dat voor de Duitschers nog steeds groote aantrek
kelijkheid schijnt te bezitten. En dit is niet moeilijk
te begrijpen. Heeft onlangs een geestig Zwitsersch
dagbladredacteur niet de vrees geuit, dat deze
prototypen zich wel eens konden vermenigvuldigen
met het tempo, waarmee konijntjes te werk plegen
te gaan?
En toch is dit denkbeeld, hoezeer het ook
opherbewapening aanstuurt, in de gegeven omstan
digheden nog niet zoo dwaas als het er uitziet.
Want tenslotte gaat het er om te weten wat het
minst gevaarlijk voor Europa is.
Voorop staat, dat in de tegenwoordige
politiekeconstellatie van Europa iedere onmiddellijke ver
mindering der bewapening van Frankrijk en zijn
bondgenooten uitgesloten moet worden geacht.
Men kan het betreuren of onverstandig vinden, de
toestand is nu eenmaal niet anders. Weigert men
nu Duitschland iedere herbewapening, dan
beteekent dit het echec der ontwapeningsconferentie.
hetgeen gelijk staat met een nieuwen impuls aan
den bewapeningswedloop en verhoogde oorlogs
kansen in alle deelen der wereld.
Tracht men daarentegen alsnog een internatio
nale begrenzing der nationale bewapeningen tot
stand te brengen, zij het ook langs een weg, die
zeker niet in de bedoeling heeft gelegen der 20
millioen petitionarissen, die begin Februari 1932
verzoekschriften naar Genève hebben gezonden.
dan is er tenminste een begin, dat uitzicht biedt
op de mogelijkheid dat in een volgend stadium
het internationale plafond voor alle bewapeningen
eenigszins omlaag wordt gehaald. Duitschland ver
krijgt dan binnen het kader van een internationaal
verdrag en onder behoorlijk internationaal toe
zicht de zoozeer gewenschte rechtsgelijkheid,
diehet zich anders zelf toemeet. Het kan dus zijn een
reculer pour mieux sauter" en daarom is het
denkbeeld in dit stadium alle aandacht waard..