De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 25 november pagina 14

25 november 1933 – pagina 14

Dit is een ingescande tekst.

premières Henrik Scholte ' M ' f. ft Zes dagen en vier minuten. Deze week heb ik mijn langste en mijn kortste première beleefd en zij staan met elkaar in verband. De langste duurde de heele week. Zoo vaak als ik er was, zag ik dertien jongens fietsen zoo hard als ze konden rondom een soort badkuip, waar ik middenin stond. Als ik 's morgens wakker werd, dacht ik aan ze, en ze fietsten nog maar aldoor. 's Middags vier uur, als ik in den motregen op den Dam liep, deden ze een sprint, 's Avonds als ik er net niet was of in de vermaaksafdeeling van het «norme gebouw aan een zenuwententje met even automatisch ronddraaiende vliegmachinetjes een pluchen hondje stond te verdienen, vielen ze over elkaar heen. Dat was hun eenige pleisterplaats op deze lange route waarvan mijn beroemde collega, de tooneelcriticus Alfred Polgar, even. mal op een Zesdaagsche als ik, al constateerde,'dat zij zich kenmerkte door een volmaakt gemis aan afwisse lend natuurschoon. Ik kon niet altijd uitrekenen of den Pijn nu een ronde voor was op den Bras of omgekeerd, en het scheen mij toch al een flinke prestatie .toe om op een afstand als van hier naar Azië-en-terug maar 'n twintig meter later te *niveeren. In geval zij een brief hadden moeten ?Wegbrengen, had men immers evengoed den een «ds den ander kunnen nemen. En daar ik ook niet ?altijd precies wist of er om een paar doozen chocola (die toch later aan een ziekenhuis gegeven werden) een eerlijke sprint of in combine gereden werd, dacht ik, met een volkomen gemis aan Zesdaagschepaychologie, aan wat deze wereldreizigers in K.A.I.focmaat nu wel zouden denken. Waaraan denkt eigenlijk een Zesdaagsche-renner, laat ons zeggen: op den middag van den vierden dag, toen den Pijn misschien net zijn lö.OOObte ronde schiep, waarvan hij nog niet eens kon zien of die wel goed was ? Denkt hij eraan hoeveel halfzachte eieren hij om halfvijf zal eten of sluit hij met zichzelf een weddenschap <rf dat kale mannetje aan de. balustrade nog drie of nog vier partjes van zijn sinaasappel over zal bobben als er weer een ronde afgelegd is? Denkt hij misschien: nou zal ik weer eens net over dat irriteerende bloedvlekje van den Bras bij het 38ste paaltje van de baan rijden, dat is me nu al 487 maal mislukt ? Denkt hij aan wat er deze week bij Tuschinski gaat en of het geprolongeerd zou ?worden, zoodat hij het ook kan zien? Weet hij ?eigenlijk hoe laat het is en welke dag, weet hij of , het buiten regent of dat er misschien oorlog uitge broken is intusschen, weet hij nog wel of hij nog rijdt of dat er maar door iets in hem gereden wordt, omdat de anderen ook rijden en dus niet mogen winnen? Ik begin te begrijpen, waarom juist menschen van het tooneel ? Georg Kaiser en Alfred Polgar niet alleen zich, eiken nacht van die zes, een paar uur plegen af te zonderen in dat' rariteitencabinet, waar men blijkbaar gek kan doen zonder het zelf nochtans te worden, en waarom overal over den rand onze bekendste acteurs, die het nog kunnen betalen of anders invloedrijke connecties in de vrijkaarten-branche hebben, met zulke gespannen gezichten den omlooptijd van dezedertien menschelijke Straperlo-ballen volgen. De emotie van elk spel verlangt logisch naar het record en elk record is een maximale verkrachting van het gewone. De emotie van een Zesdaagsche beteekent het op elk willekeurig oogenblik op roepen van den wenschdroom van het absurde, waartoe het verlangen in elk van ons leeft. De mogelijkheid daartoe maakt den meosch op zulke oogenblikken rijker aan spanningen. Hij leeft a oütrance. De spanningen van het gewone tooneel duren ten hoogste drie uur. Te lang of niet lang genoeg vóór een zweem van record. De mensch geeft zich zoo gauw niet gewonnen, of anders heeft hij zich reeds gewonnen gegeven voor hij het weet en betreurt het uitstel van spanningen, die te normaal verdeeld zijn om tot een climax te voeren. Het is geen wonder, dat de dramatische gevoeligheid van toppunten leeft en het gewone" tooneel dat is drie bedrijven met een pauze bevredigt in dien zin maar in de zeldzaamste gevallen. * * * Bij de kortste première had ik mij gewonnen gegeven voor ik het zelf wist en het gebeurde door een tweetal zeemansliederen van Dora Gerson in het Ping-Pong Cabaret in het Leidscheplein Theater. Er zijn deze week drie cabarets in onze stad geopend en zij behooren eigenlijk alle drie tot de betere klasse der neringdoenden rondom de Zesdaagsche. Het is de hors d'oeuvre van den vooravond en het leeft in tegengestelde recordneiging van dezelfde emoties. Ik heb het opge meten: een levenslied duurt gemiddeld vier minuten en een dans drie. Doch men houde voor oogen, dat ook een aardbeving niet langer duurt en dat een kort lied in zijn recordsynthese van leven in den dramatisch gevoeligen mensch evenveel bouleverseeren kan als zes dagen heksenketel, welke overi gens meer met Noach's natuur-sensaties verwant is. * , * Rondom Dora Gerson is het echter stil. Op het tooneel staat een groote vrouw. Zij kijkt het publiek recht in de oogen en toch schijnt het publiek voor haar niet te bestaan. Zij zingt met een groote en dragende stem een lied, dat van tekst en muziek reeds breed, en rijk door een wonderbaarlijk gespannen voordracht, door een wereld van erva ringen, samengedrongen in een enkel wijs en breed gebaar, zichzelf loszingt en horizonten opent. Zij zingt haar Seemanschoral", dat ook Ernst Busch gezongen heeft. Bij Dora Gerson wordt het echter een waarlijke koraalzang, een zwalken van booten, kruislings over de havens dezer aarde, een groot hard lied van menschen van dezen tijd. Zij zingt daarna de ballade van den scheepsjongen; een ballade van bravour en jeugd, waarin men het raffinement van de voordracht nauwelijks merkt, zoo trillend ligt het leven hier op de palm van een hand, zoozeer leeft en voelt men leed en vreugde in woorden, die het allereenvoudigste nieuw en heerlijk schijnen aan te raken. Dora Gerson zingt een repertoire, dat nog zeld zaam is tusschen de vele half gelukte levensliederen" van andere zangeressen. Zij zingt het beste van Kurt Weill, Kurt Grabowsky en Kurt Bry, drie verdreven Duitschers, die mér gemeen hebben dan alleen den voornaam. Zij zingt het op een wijze, die haar naast de allereersten van haar vak plaatst. De besten van Frankrijk zijn toevallig het laatste jaar hier geweest, maar ik heb Marie Dubas en Lucienne Boyer niet beter gehoord. Héritza, met haar stille praten als uit de kamer daarnaast, was stellig zwakker en alleen. Lys Gauty, die thans eindelijk te Parijs haar triomfen viert nadat zij hier tweemaal maar door enkelen (maar dan hoe !) gewaardeerd werd, plaatst zich aan haar zijde. Evenals bij Lys Gauty merkt men bij Dora Gerson de herkomst van het tooneel, met dit ver schil, dat Dora Gerson werkelijk een lied zingt, breed, groot en voluit zingt, en haar volle drama tische spanning legt in het accent van een woord, in een blik van haar oogen en een smartelijken glimlach van haar mond. Gespeeld wordt dit lied gelukkig niet, het wordt echter geleefd in het woord en ten volle. Er was trouwens in dit programma van het Ping-Pong Cabaret dat ver boven de beide eersten, waarmee het zich een half jaar geleden introduceerde, uitstak meer, dat lang als een oogenblik van prachtige spanning in herinnering zal blijven: een paar scherp en modern voorge dragen circusliederen van Friedrich Hollander, door Irmgard Andersen en Eva Boehm, een vlij mend geziene Jungfrau"-dans van Lotte Goslar, die evenals destijds Valeska Gert de cynische plastiek ook in haar groteske, masker-achtige grime niet schuwt en wonderlijke effecten bereikt, al wint hier de pantomime het van den eigenlijken dans. Louis Davids geeft daarnaast in het Centraal Theater een charmant cabaret in het beproefde Scheveningsche genre, met als hoogtepunten zijn conférence, een paar nieuwe Jordaanliederen, die het echter bij den op de Zesdaagsche tot waanzin toe door het publiek doodgeblèrde Olieman" toch niet halen, en vooral aan het slot de ver schijning van de Harmony Kings, zonderlinge Drie Koningen, alle drie in de gedaante van den donkersten Melchior, maar een serie negerliederen zingend met zooveel geladen expressie, dat het publiek zich willig in uitersten laat meeslepen: van het stille, sonore gebed van een spiritual, voorge dragen met het onnavolgbare melos" van den vibreerenden predikerstem, tot de uitgelatenste dwaasheden van den hot-jazz. Het derde cabaret Dora Gerson ter stede, in de schemerduistere achterzaal van Trianon, moet nog wat op temperatuur komen, wat deels wel aan de prestaties en vooral ook aan den conférencier zal liggen, deels echter ook aan het publiek, dat aan den draai van een Franschgetint wijnrood cafénaar een onstuimig en brui send centrum der kleinkunst nog moet wennen, hoe voortreffelijk ook de idee om juist hier een cabaret te beginnen, geweest is. Eén wensch komt intusschen uit dezen plotselingen overdaad van cabaretkunst wel naar voren: dat de verzorging daarvan niet tot het vergankelijk amusement" tijdens de Zesdaagsche beperkt moge blijven ! Amsterdam heeft een goed cabaret broodnoodig. Niet alleen en misschien niet in de eerste plaats voor den uitgaanden" man, die tusschen een paar dansen welwillend een half oog heeft voor een soubrette of balalaïka-virtuoos. Maar juist een cabaret in dien litterair-dramatischen stijl, waarvoor ook onze eigen tooneelspelers zich niet zouden schuwen: een cabaret als in alle groote steden uit den tooneelspelersstand voortkwam, in Moskou uit Stanislawski, in Berlijn uit Beinhardt, evenals destijds het heele cabaret-genre uit Antoinc's spelers van het naturalistische repertoire. Het dramatisch realisme van dezen tijd, de directe weerklank van een bewogen leven, vraagt om een cabaret, op het gevaar af dat het een virtuozendom in den tooneelspeler zou kweeken. De Nederlandsche tooneelspeler zou echter een klein weinig virtuositeit evengoed kunnen gebruiken als tegen woordig geen danseres zich meer voor ballettech niek schaamt en geen dichter een onsterfelijk vers schrijft zonder zijn letteroefeningen en rijmprenten te verloochenen. Wij hebben hier voorstellingen gehad, waarbij het gebrek aan veelzijdigheid en vooral aan technische prestatie van onze acteurs te duidelijk aan het licht trad (?Drei Groschen Oper" b.v., de Wunderbar" en Bobby huilt"). Soort gelijke voorstellingen van Fritz von Unruh's Phaea"enSacha Guitry's L'Illusioniste", waarbij van Duitsche en Fransche acteurs een behoorlijke dosis virtuositeit" gevraagd werd, staan bij ons thans voor de deur. En het zou mij verwonderen als het publiek niet het rhapsodische element van korte, geladen spanningen, va.n cabaret in den waren zin des woords, wellicht dankbaarder zou ontvangen dan tooneelspel in de hooge regionen der uiteengerafelde emoties. In Berlijn bloeide tot voor kort het cabaret der acteurs, in Parijs bloeit het thans zuiverder dan ooit. Moet Amster dam, te lang reeds verstoken van deze divertisse menten van het groote programma, in dezen ach terblijven? Kunnen wij het dan niet? Onze collectie geschenken is gereed. Wanneer mogen wij U verwachten? Kronen, kaplampen, schemerlampen JASPERS CEINTUURBAAN 308 AMSTERDAM. TEL. 21OO6 '

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl