Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 25 November 1933
N o. 2947
:
b»;*
De veiligheid van ons
radiotoestel
Dr. W. Bleeker
Bliksemgevaar
Gemiddeld komen per jaar 310
folikseminslaggevallen, waarbij 150 ge
bouwen getroffen en 17 personen
gedood worden, ter kennis van het
Meteorologisch Instituut te de Bilt.
Waarschijnlijk geven deze cijfers, die
alleen op Nederland betrekking heb
ben, het aantal werkelijk plaats
vindende trefgevallen niet juist weer.
Talrijke inslagen worden noch door
?de dagbladen, noch door de
onweerswaarnêmers gemeld; men mag dus
verwachten, dat de in dit artikeltje
vermelde getallen beneden de werke
lijkheid blijven.
Dat het gevaar van inslaanden blik
sem uitsluitend in de zomer bestaat,
bewijst wel de onweersbuien die zich
in de herfst over ons land ont
lasten.
* *
*
Nieuwe tijden brengen nieuwe pro
blemen ! De ontwikkeling van de
«lectriciteit ging gepaard met den
opbouw van talrijke bovengrondsche
zwakstroom- en sterkstroomnetten,
die een willig object voor het
hemelvuur vormden (in Holland gemiddeld
32 treffers per jaar). Vooral de fatale
gevolgen, die een defect aan een
hoogspanningsleiding dikwijls voor
een geheele streek kan hebben, zijn
voor de Amerikaansche
electro-technische ingenieurs aanleiding geweest
tot het opzetten van een onderzoek,
dat ons eigenlijk voor het eerst een
zuiver denkbeeld gegeven heeft van
<le geweldige electrische spanningen
«n stroomsterkten, waarover de atmos
ferische centrale" beschikt. Poten
tiaalverschillen van millioenen Volts,
stroomsterkten van vele duizenden
Ampères zijn hierbij gemeten.
Is het wonder, dat de radio-ama
teur met respect tegen deze getallen
?opkijkt en zich angstig afvraagt:
Hoe moet mijn antenne in geval
van inslag deze enorme electrische
energie verwerken?" Men kan ten
.slotte verwachten, dat de inslagkans
op de hoog boven de omgeving
uit.stekende ontvangdraden even groot
of zelfs grooter is dan bij de gewone
laaggespanuen electrische
geleidingslijnen. Ondanks deze overweging acht
te men in de kinderdagen van de
?draadlooze telegrafie de trefkans van
?de antenne vrij klein. Zelfs in 1926
kon de toenmalige samensteller van
het Jaarlijksche Onweersverslag van
het K.N.M.I. nog schrijven:
Een trefgeval op een antenne
wordt nmaal genoemd. Het verliep
zonder brand of schade van
beteekenis. Wel geruststellend mag dit ge
noemd worden, daar toch reeds in
1926 het aantal der huizen van een
antenne voorzien zeer groot was."
Tengevolge van de enorme popu
lariteit, waarin de radio zich thans
mag verheugen, heeft zich sindsdien
de situatie wel eenigszins gewijzigd.
Juist het grootere aantal ontvangers
maakt een beter overzicht mogelijk,
?en het volgende staatje geeft een idee
van het aantal gesneuvelde antennes
sinds 1924, het jaar, waarop voor het
eerst de antenne in de
onweersannalen vermeld werd.
1924 : 2 1928 : 3 1932 : 14.
1925 : O 1929 : 4 1933 : 18
1926 : l 1930 : 18
1927 : 2 1931 : 20
Men mag dus gerust concludeeren,
dat uit de gegevens van de laatste
vier jaar blijkt, dat de radio-antenne
gemiddeld minstens 17 maal per jaar
getroffen wordt door den bliksem.
Een zeker niet gering aantal! Of
de trefkans in de groote stad kleiner
is dan op het platte land is moeilijk
uit te maken. Wellicht geeft de statis
tiek een wat grooter aantal tref
gevallen buiten de steden aan, doch
de vraag is, welke norm men nemen
moet. Vertegenwoordigen plaatsen
als Vlaardingen, Zwolle of Leiden
al of niet een echtenstadstoestand
en is niet een trefgeval aan de grens
van Rotterdam een typisch voor
beeld van plattelandsomstandigheden?
Bovendien durven wij de verhouding
van de aantallen antennes zelfs niet
bij benadering te schatten. Aan de
hand van ons materiaal kunnen wij
zeker niet zeggen, dat de bezitter
van een flinke stadsantenne zich
ook zonder speciale maatregelen vrij
veilig mag wanen, zooals wel eens
beweerd is.
De schade, die in de bovengenoemde
80 gevallen aan het ontvangtoestel
werd aangericht, was meermalen vrij
ernstig. Reeds daarom verdient het
thema Onweer en Radio" de belang
stelling van den luisteraar.
Vergeet u vooral niet uw antenne
te aarden l" zoo luidt de welgemeende
raad, die talrijke omroepers des
avonds hun toehoorders meegeven.
E enigen tijd geleden werd in dit
tijdschrift de vraag opgeworpen, of
dit advies eigenlijk wel zoo verstan
dig is. Met andere woorden: doen
de omroepers niet wijzer dit gewoonte
zinnetje niet uit te spreken, en stellen
brandverzekeringsmaatschappijen, die
van hun verzekerden de aanwezigheid
van een antenne-aarde schakelaar
of anderen beveiliger eisenen, een
gerechtvaardigden eisch 'i
Het liefst zal men deze vragen
natuurlijk beantwoorden met behulp
van statistisch materiaal. Helaas zijn
van de ruim 80 ons bekende gevallen
slechts 10 voldoende uitvoerig be
schreven, daar vele inslagen uit
dagbladberichten verzameld zijn en de
journalist niet altijd even objectief
in zijn beschouwingen is. Doch zelfs
uit deze weinige gegevens valt wel
een conclusie te trekken. In de drie
gevallen, waarbij de antenne niet
beveiligd was, ontstond tweemaal
brand, terwijl nmaal gemeld wordt,
dat het toestel onklaar raakte. Op
merkelijk is het, dat bij de 7 gevallen,
waarin juiste maatregelen tegen inslag
schade genomen waren, geen enkele
keer brand optrad; vier keer werd
geen schade, eenmaal weinig schade,
opgegeven; eenmaal sloegen twee
lampen stuk en eenmaal smolt de
plaat van een condensator. Zelfs
de leek kan hieruit de conclusie
trekken, dat dit ongetwijfeld zeer
onvolledige statistiekje, spreekt vóór
het aanbrengen van beschermende
apparaten. Het is er mee, als de jaren
lange ervaring met bliksemafleiders
geleerd heeft: een inslag op een
goeden bliksemafleider veroorzaakt
vrijwel nimmer brand, bij afwezig
heid van een afleider zijn de kansen
voor onaangename vuurverschijnseleu
buitengewoon groot. Niet te ont
kennen valt het, dat een gebouw,
voorzien van een afleider, een iets
hoogere trefkans heeft dan een onbe
schermd gebouw. Niet alleen ver
groot de afleiderspits de hoogte,
doch zij vervormt ook het electrische
veld. Waarschijnlijk kan zij zelfs door
ioniseering van de omgeving de baan
van een ontlading voorbereiden; doch
geheel zeker is dit niet naar de laatste
Zuid-Afrikaansche onderzoekingen be
wezen hebben. Men neemt echter
dit risico gaarne, als men weet,
dat door den bliksemafleider de
electriciteit een goede en veilige
weg naar de aarde geboden wordt.
Met den bliksemafleider is de antenne
te vergelijken! Ook deze vergroot
meestal de hoogte van het huis, en
als zij het niet doet, dan vervormt
zij toch het electrische veld
onajhankelijk van het feit of zij al dan
niet geaard is. Eigenlijk kan men
zonder bezwaar beweren: een antenne
is een bliksemafleider, we moeten
dus bij ons pogen om gevaar voor
lijf en goed zoo klein mogelijk te
maken, zorgen, dat deze bliksem
afleider in goeden staat verkeert.
Wie dit nalaat, heeft wel een blik
semafleider op zijn huis, doch een
bijzonder slechte ! En hoewel het
bekend is, dat een vrij slechte afleider
het gevaar niet' vergroot, ja zelfs
dat hij nog behoorlijk zijn plicht
kan doen, zijn de middelen om van
de antenne een goeden afleider te
maken zoo eenvoudig, dat niemand
verzuimen mag deze toe te passen.
Wat kan en moet de radio-amateur
doen, wanneer hij een onweer ziet
naderen ?
In de eerste plaats kan hij alles
laten zooals het is. Het behoeft geen
betoog, dat deze handelwijze voor
het radiotoestel uiterst gevaarlijk is.
Men biedt op deze manier den bliksem
een prachtgelegenheid om door den
primairen ontvangkring te gaan en
tegelijk met de vernieling daarvan
schadelijke inductie-spanningen op
de andere kringen te induceeren. Waar
schijnlijk zal de bliksem slechts ge
deeltelijk van dezen weg gebruik
maken, doch zelfs indien dit het geval
is, kan de partieele ontlading, die
haar baan via den ontvanger kiest,
onaangename gevolgen hebben.
Een tweede manier is, de
antennedraad los te maken en eenvoudig bij
het toestel te laten hangen. In dit
geval heeft men de allerslechtste blik
semafleider geconstrueerd, dien men
bedenken kan. Van het einde van
den draad zoekt de ontlading bij inslag
haar weg naar het radiotoestel of
een andere metaalmassa in de om
geving.
Beter is het binnenshuis de antenne
direct met den aarddraad te verbinden.
Wanneer buitenshuis dan nog een
vonkenbrug wordt aangebracht, waar
van de bekendste vorm de gasgevulde
beveiliger is, kan men zich volkomen
veilig voelen. Een zijde van deze
vonkenbrug is aan de antenne en
de invoerleiding bevestigd, de andere
kant staat buitenshuis in electrisch
contact met de aarde. Wanneer
de spanningen in de antenne te hoog
worden, zal de electriciteit liever
haar weg door het gemakkelijk te
doorklieven gas naar de aarde kiezen,
dan de voor haar moeilijker bochtige
baan via de invoerleiding binnenshuis
naar den grond op te zoeken.
Wil een gedeelte der ontlading
toch de invoerleiding volgen, dan
staat hiervoor, wanneer deze geleiding
direct met de aarde van het radio
apparaat verbonden is, toch een
gemakkelijke weg open. Men voldoet
bij deze manier van handelen ook
aan het algemeene voorschrift voor
den aanleg van gewone bliksemaf
leiders: de metaalmassa's van het
gebouw en de daarin loopende
draadgeleidingen zooveel mogelijk aar
den ! Indien men de aarding van den
invoer verzuimt kan nog schade
optreden; de doorgesmolten
condcnsa torplaat (hierboven genoemd) is
daar een bewijs van. Ongetwijfeld
biedt de gasgevulde beveiliger of
zelfs de eenvoudige vonkenbrug, bui
tenshuis gemonteerd, zeer groote
voordeelen. Hij is dag en nacht werkzaam,
men behoeft hem niet in te schakelen,
men mag zijn bestaan totaal ver
geten ! v
Een andere beveiligingsinrichting,
eigenlijk de oudste, is die, waar bij
nadering van het gevaar buitenshuis,
de radio-antenne direct met de aarde
verbonden wordt (antenne-aarde scha
kelaar). De aardverbinding dient,
evenals bij de bovenbeschreven appa
ratuur, van stevig draad!^ uitgevoerd
te zijn en mag in haar verloop slechts
weinig bochten bevatten. ledere ont
lading vloeit hierbij zonder dat zij
eenige moeilijkheid behoef t te overwin
nen, naar de aarde af. Natuurlijk moet
men, wanneer de schakelaar zijn
beschermende taak verricht, van radio
genot afzien. Het nadeel van deze
inrichting, die overigens uitstekend
werkt, is, dat men zoo gemakkelijk
vergeet haar in functie te- stellen,
of uit angst voor het gevaar te vroeg
omschakelt.
Gelukkig is er wel een norm aan
te geven, wanneer men wel en wan
neer men niet mag luisteren. In het
algemeen kan men n.l. zeggen, dat
een voorwerp getroffen kan worden,
als zich de onweershaard in horizon
tale projectie binnen een afstand
van 4 a 5 maal de hoogte van het
object bevindt. Wanneer er meer
dan 15 a 20 secunden verloopen
tusschen donder en bliksem, zal men
nog betrekkelijk veilig luisteren. De
angstige, die zich 30 secunden als
grens stelt, en zoodra de tijd korter
is of zijn antenne-invoer op aarde zet
of zijn antenne-aarde schakelaar om
zet, is tegenover zijn huisgenooten
en zichzelf volkomen verantwoord.
Hij behoeft ook volstrekt niet bij
vèrverwijderd weerlichten een einde
aan een goed concert te maken.
Ten slotte willen wij nog vermelden,
dat bovengenoemde beschouwingen
zoowel gelden voor directe treffers
als voor z.g. geïnduceerde ontladingen,
die zoowel van electro-statische als
van electro-magnetische aard kunnen
zijn. In vakkringen is men het over
de gevaren van deze inductieverschijn
selen nog niet eens. Simpson e. a.
houden ze voor onbelangrijk; in
Amerikaansche techni&che kringen
neemt men aan, dat vooral aan hen
heel wat schade moet worden toe
geschreven.
Doch hoe het ook zij: hij, die zich
mot een gerust geweten ter ruste
wil begeven, treffe des avonds, wan
neer de weersverwachting de
011weerskans noemt, de bovenbesproken
maatregelen, gehoor gevend aan de
.werkelijk niet zoo slechten raad
van den omroeper.
De Bilt, November 1933.