De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 2 december pagina 10

2 december 1933 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

E' l' De Groene Amsterdammer var\.'2 December 1933 N o. 2948 ?? *>. S* «sa ; & S"»* ~ Oude scheepshistories Albert Heiman J. C. Mollcma: Een muiterij in de achttiende eeuw 1) Er valt een kleine herleving .van de belangstelling in onze oude scheepvaartgeschiedenis waar te .nemen, een meer litterair, dan historisch-wetenschappelyk georiënteerde interesse, die stellig voor een groot deel te danken is aan den weerklank welke van Schendel's Fregatschip Johanna Maria" bij het Nederlandsche publiek gevonden heeft. De betrekkelijk zeldzame behandeling van Bulk een onderwerp in onze letterkunde is iets veel verwonderlijkere dan het feit dat n enkel boek in staat is een nieuwe mode te inaugureeren. Mollema's strikt-historisch verslag van Een muiterij in de 18de eeuw," het afloopen van het O.I. Oompagnieschip Nijenborg in 1763, heeft echter nog een andere, meer directe aanlei ding, namelijk de muiterij op de Zeven Provin ciën" die, hoe men haar ook interpreteeren moge, allerminst een unicum ie in de vaderlandsche eeevaartgeschiedenis. Met het releveeren van de muiterij op de Nijenborg heeft de heer Mollema de scherp uitgesproken bedoeling gehad een ana logie en een exempel te geven; te bewijzen dat bok op een vrij goed gedisciplineerd schip opstan den en overrompelingen mogelijk blijven; dat er slechts n remedie daartegen bestaat, namelijk een meedoogenlooze straf, en dat het gewenscht is de slachtoffers der paniek in de gelegenheid te stellen zich door betoon van moed te rehabiliteeren. De overeenkomst tusschen de gebeurte nissen in 1763 en die in 1033 zijn echter wel wat eenzijdig gezocht, tenzij de heer Mollema ook het werk der zielverkoopers" in de 18de eeuw, dat zoo juist door hem gekenschetst wordt, gelijk heeft willen stellen met de wijze waarop heden ten dage oorlogsbodems bemand worden. Ik kan het niet beoordeelen, en ben heel benieuwd in deze richting het exempel verder uitgewerkt te zien. Ofschoon de schrijver zich ook weinig in de psychologie van het geval verdiept heeft, is dit droge, zakelijke relaas, dat zooveel in zich heeft van den' geest en toon der echte oude scheeps journalen, in hooge mate boeiend en suggestief. Het geeft den lezer, die zich erin verdiepen wil, volop gelegenheid zelf voor een groot deel den menschkundigen kant der gebeurtenissen te reconstrueeren; de houding van de zeker niet heldhaftige officieren van de Nijenborg te verge lijken met die van hedendaagsche wapenbroeders, de mentaliteit van de bewindhebbers der O.I. Compagnie met die van de huidige bezittende klasse, de conditie van zoo'n ouderwetsche inter nationale bemanning met die van een 20ste-eeuwsch proletariaat dat al of niet onder auspiciën van een Internationale" handelt, en de rigoureuze jus titie" van den voormaligen krijgsraad met de recht spraak, die op dit oogenblik zelve vigeert. Neen, de overeenkomsten tusschen de beide gebeurtenissen zijn evenzeer in het oog loopend als de tegenstellingen die de heer Mollema in alle eerbied voor vroegere orde en traditie, en in misprijzen voor nieuwerwetsche democratie heeft willen beklemtonen. Bekijkt men de zaak van een romanpsychologischen kant, (en tot hier strekt mijn bevoegdheid slechts), dan moet men toegeven, dat de moed der muiters bij het afloopen van de Nijenborg muistens even groot is geweest als die van de verdedigers van. het wettige gezag; dat zij daarbij met zeer veel beleid te werk gingen, en dat hun aanvoerder, de uitgeslapen oud-soldaat Johan Wolnar, zich menigmaal van een indrukwekkende groot-menschelijke zijde heeft doen kennen, wat van geen der legale leiders gezegd kan worden, zelfs niet van den sympathieken ziekentrooster, die waarlijk niet op zijn mondje gevallen was, als hij tegenover gezonde of mistroos tige muiters stond. Afgezien van alle impliciete en expliciete be doelingen is het boekje van den heer Mollema een aangename en onderhoudende bewerking van het anonieme Echt relaes en dagverhael", dat, waar noodig, werd aangevuld of verbeterd door andere documenten. In dezen vorm is het toegankelijk geworden voor een zoo groot mogelijk publiek, dat er zijn voordeel mee kan doen, zelfs op een wijze die misschien niet geheel in de bedoeling van den schrijver heeft gelegen. J. Verhoog: Schipper Willaert 2) Vergelijkt men het litterair-hoogdravende en wijdloopige- verhaal van onzen zeëman-en-schrijver P. Verhoog met het kunstlooze maar suggestieve boekje van Mollema, dan loopen de nadeelen van woordkunst en aestheterij heel erg in de gaten. Schipper Willaert" is eön boek als zoovele andere, ook al wemelt het van de onverklaarbare scheepstermen, die evenals een te pas en te onpas aangewend zeventiende-eeuwsch voor de noodige locale en historische kleur" moet zorgen. Ach, het klassieke verhaal van dien Larenaar die heizand door zijn verf mengde om toch vooral de ware kleur van het Hollandsche landschap te treffen, kan men niet genoeg herhalen. De gezonde ironie ervan schijnt voor de meesten nog altijd onver staanbaar. Het blijft overigens merkwaardig, dat de heer Verhoog zijn personages niet alleen zeventiendeeeuwsch laat praten, maar ze zelfs zeventiendeeeuwsche spelling laat praten, Geheel in den geest van dien eerbiedwaardigen taaiprofessor die doceert dat alle literatuur begint bij het geloof aan letters. Weshalve epiek en vertelkunst en lyriek maar elders onderdak moeten zoeken. De heer Verhoog heeft zijn lezers ook gewaarschuwd dat zelfs gansche brokstukken van zinnen ontleend zijn aan de literatuur van dat tijdvak." Zulk een gevolg van groote belezenheid valt niet euvel te duiden. Wel een ander gevolg: dat ook de heer Verhoog die toch wel beter kon weten, ons met die eeuwige traditiöneele 17de eeuwsche karakters" aan boord komt, die niets doen dan lekker eten en drinken, vroom kletsen en een beetje verliefd zijn op rijke koopmans dochters. Waarschijnlijk is het nog eenige decen niën te vroeg om het te wagen te spreken over Bredero's castratiecomplex, de anaalerotiek van Oats, het dubbelwaardige van Vondel's hoog dravendheid en de sublimeering van het perverse bij Huygens. Men haalt zich gemakkelijk de naam van erotomaan op de bals als men geen zoetsappiger opvatting van onze groote mannen" huldigt en Hooft's kleine gedichten niet beschouwt als renaissancistische libertinage, maar als zeld zame uitingen van mannelijke onbevangenheid. Doch ook al wil men dan twintig of dertig jaar ten achter zijn, men behoeft toch heusch niet zoo blindelings te persisteeren bij de schoolmeesterlijke opvatting dat al die rijke kooplieden en Oostinjevaarders zulke brave kaerels uit n stuk waren, met harten van goud, met die door schoolboekjes en schoolsche literatuur geëmailleer de gulden inborst van Janmaat, het type dat in dezelfde categorie thuishoort als de zeemeer minnen en de ooievaars. Het laat zich moeilijk denken dat dezelfde rabauwen die hem, blijkens tallooze documenten, in het buitenland zoo van katoen wisten te geven, in patria opeens brave Hendrikken waren, een beetje ruw in de mond maar kaerels van goud." Aan dat sprookje, door de heeren literaten zoo naarstig gevoed en van officieele zijde bekroond en beprezen, moest nu maar eens een eind komen. Heil den naneef van een onzer, die uitvoerig zal disserteeren over De Mennistenleugen als grondslag der Nederlandsche literatuur." De zeventiende-eeuwsche zeerobben van den heer Verhoog, die zich vroom en vroed gedragen zooals alle andere dito's urfc de boekjes, zijn. dan ook stierlijk vervelend. Dan duizendmaal liever de zeehelden van den ouden heer Werumeus Buning en de brave Amsterdammers van Justus van Maurik. Als 't tóch moet zijn. En is het niet merkwaardig: de eenige keer dat het verhaal van Schipper Willaert" wat span nender en levendiger wordt, de episode dat zijn schuit nabij Korea strandt en de geredden jaren lang daar gevangen gehouden worden, en eindelijk met veel moeite en gevaar ontvluchten, is er niets, maar dan ook niets oorspronkelijks bij, maar hebben wij te doen. met een navertelling van het Journael van 't geene' de overgebleven officieren ende matroozen van 't Jacht de Sperwer int rijck van Goree is wedervaren" tusschen de jaren 1653 en 1666. En hoezeer is dit mooie relaas van Hendrik Hamel niet verzwakt en versuikerd door het litteraire apparaat van den heer Verhoog. J5 Terwijl hij dit avontuur aan zijn schipper Willaert heeft overgedaan, heeft hij een kenmerkende geschiedvervalsching gepleegd. Wanneer namelijk de schipbreukelingen na jaren terugkeeren, vertelt de heer Verhoog: Behalve de gage welke zij tusschentijds verdiend hadden, ontvingen alle overlevenden een ruime belooning ter vergoeding van de doorgestane ellende. Ook om de nagelaten betrekkingen van de overledenen werd gedacht. Want met betalen waren de Heeren te Batavia niet krenterig, evanmin als hun Principalen in patria." In werkelijkheid is het echter precies andersom toegegaan. De heer B. Hoetink, die het Journaal van Hamel heeft uitgegeven, bericht in zijn be trouwbaar commentaar juist: Wanneer een Compagnie's schip verloren ging, hield de gage der bemanning van dat oogenblik op en nam eerst opnieuw koers zoodra zij weder dienst deed. Zoo was nu eenmaal de vastgestelde regel op grond, waarvan Hendrik Hamel en zrjn zeven makkers ook nul op het rekest kregen toen zij bij hun verschijning in den Baad van Indiëhet verzoek deden tot uitbetaling van gage voor den duur van hun verblijf in Korea. In het vaderland aangeland, slaagden zij er evenmin in van Heeren XVII betaling te erlangen; alleen uit commiseratie werd een (jratuïteit ten bedrage van / 1530 onder hen verdeeld." Waarom de heer Verhoog,,die den Oceaan twintig jaren bevaren heeft" deze zaak verkeerd voor stelde? De oud-vaderlandsche wijsheid wiens brood men eet, diens woord men spreekt," lijkt wel de meest voor de hand liggende verklaring. 1) Tjeenk Willink en Zoon, Haarlem, 1933. 2) Brusse, Rotterdam 1933. Nieuwe uitgaven Socioloog en Ethicus. Een dialoog door Leo Polak. P. Noordhof f N.V., Groningen. De socioloog met zijn sociaal-utilisme en hedo nisme, met zijn voorkeur voor uit ervaring ge abstraheerde en door de evolutie gegroeide eischen en voorschriften, met zijn heiligen afschuw voor geweten en absolute maatstaven, wordt hier in. het nauw gedreven door de wel overwogen en goedgekozen argumenten van den Ethicus. Wars van alle geboden" en imperatieven" wordt de gezindheidsmoraal naar voren gebracht en aangetoond, dat deze in de sfeer van de logica, het niet-anders-kunnen thuishoort en dus evenals deze een universeele uiting is van den menschelijken geest. B. IK ROOK ze KOSMOS EN MARECHAL NIEL SIGAREN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl