De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 2 december pagina 12

2 december 1933 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

MEESTERS VA Jan van Herwijnen , Wladimir Bielkine ? Leden-Schilders Varese 'Kunstzaal Huinck en Scherjon Ef Jan van Herwijnen, bij van Lier te Amsterdam Het is een der aangenaamste bezig heden voor een tijdgenoot (en ge weet, ik vind om bepaalde redenen de beoordeelingen der bewvxte tijdgenpoten zeer belangrijk) de waarde van een schilder, in wiens verdiensten hij gelooft en waaraan hij niet twij felde, uit de rij van de levende schil ders naar voren te zien komen en zich meer en meer zeker te zien handhaven tegenover den anders zoo veel vernietigenden tijd. Ik ben een van Herwijnen's tijdgenooten, ik waar deer het werk sinds lang en ik moet zeggen, dat ik geen weifeling gekend heb omtrent de schilderkunst van Herwijnen. Deze schilderkunst is een kuntt bovenal in de breedte, waarmee ik echter niet zeg gen wil, dat zij geen diepte zou bezitten. Mij doet zij echter bovenal in en door haar breedte aan; er is een ruimte, gansch toegeven aan het gebaar in de breedte in de schildering. Met deze schildering wordt allerlei geschilderd: menschen, landschappen en stillevens. Kvenmin is zij om of door die breedte niet psychologisch. Integendeel; haar voor dracht alleen is in de breedte. Wij herinneren ons toch allen die reeksen van koppen van waanzinnigen, waar (psychologische zuiverheid !) elk ge zicht, eiken mond en alle oogen ver schillend waren, dat is dus: symbolen waren van een verschillend leven, dat zich tenslotte openbaarde in de vor Jan lan Herwijnenmen van het lichaam. Wij hebben een rijke reeks van schakeeringen ook zien ontstaan in de teekeningen der blinden, waarbij n teekening ons nog steeds treft door een grootheid, zooals door weinigen thans bereikt wordt in de weergave der menschelijke figuur. Zijn dit alle teekeningen, ook in de geschilderde -figuur vinden wij de zelfde hoedanigheden, waar tevens een geschilderd zelfportret n der meest romantische zulker voorstellingen was. Het landschap (in de schilderijen) het is wonderbaarlijk verschillend b.v. van dat van Schuhmacher. Terwijl de laatste altijd bezorgd is om het lijnen spel en in een zekere koel-gehouden kleur een toekomstige rijpheid ver wacht, terwijl bij Schuhmacher het détail overvloedig is te vinden, een scherp-genoteerd détail, waardoor de ruimte in het landschap minder overtuigend aanwezig is, is bij Herwijnen sonoriteit der kleur zaak en ook is eerste zaak: ruimte. Deze laatste is er, wanneer hij b.v. een boerenhoeve schildert met blauwe deuren (blauw, een coloristenkleur bij hem, is iets dat hem bizonderlijk werd gegeven) als wanneer hij een landschap brvün gebergte en luchtenblauw met lichte wolken weergeeft. De kleur heeft dan ongetwijfeld een innerlijk leven, zij is steeds eer zwaar en rijk, dan koel; zij heeft breedte in de diepte. Er is in deze werken van Jan van Herwijnen weinig of geen onrust; ge moet nogmaals zeggen: het breed-uitgemeten gebaar brengt een rust mee, die een genoegen is in elk schilderij, want die rust is een ander woord daar voor, dat het werk buiten den tijd gehe ven wordt en werd, en dat het zijn juiste n o odzaak beeft gevon den. Wanneer wij een waar heid zouden willen bepalen in den gang van het werk, dan zouden wij moeten neer schrijven dat in dit steeds niet-krampachtige maar vrije schilde ren de rust steeds toe neemt en zich verwijdt. Dat is ook in het stilleven, of schoon ge daar ook wijzigin gen in de gank mata kunt vaststellen, en ook zekere v e r f ij n i ngen op bepaalde Kunstzaal van Lier [Wladimir Bielkine: oogenbiïkken ook in den vorm! dic'der. eigenaardigheden van dit schilders karakter niet het meest inhaerent zijn. Het lijkt mij ook daarom toe. dat Van Herwijnen. als stillevenschilder, nieer en meer zich vertoonen zal als een schilder van een breedn. luris-'he eenzaamheid. wanneer ge dan maar ondei lyrisch hier wilt verstaan een zwellen der kleuren op persoonlijke wijs. zooalt dat kan gebeuren bij een gezang, dal een ruimte vult zouder ooit schraal te zijn. Schraalheid toch is een tegen stelling met \vat als den schilder Van Herwijnen te karakteriseerèn is. Er is in deze schildersgava nog iets wat ten slotte, maar niet omdat het onbelang rijk zou zijn, bespro ken, aangeduid moet worden. Er is in haar het natuurlijke. Het talent wringt zich nooit met bepaalde bedoelingen tegen zijn natuur in. Er is steeds overeen komstigheid, geen gedwongenheid. Dat is iets, wat het groeien steeds helpt. Te veel schilders, die zich tot iets dwon gen, omdat zij daar mee hoopten het aesthetisch rende ment te vergrooten, heb ik schame zien worden, en schraal, en weer aes thetisch gedacht, tot het dorre hou zien gaan behooren. D'eenige ver standelijkheid in ieders leven is dei door het innerlijk aangeduiden we; te volgen, eu het hart geen gewelt aan te doen; en bovenal, zóó /.ij da hart bezitten, het hart te voeden. Spij daarvoor is alleen de gevoels-ervarin; Ik meen, dat we zoo iets bij Jan vai Herwijnen niet kunnen ontkennen Henk S Kuf \

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl