De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 9 december pagina 16

9 december 1933 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 9 December 1933 Dramatixhe kroniek '? ?'- y No. 294» De legende van Tobias Henrik Scholte f l s.' 'A i*£\L u* &«.; ?v t* ' Stadsschouwburg Haarlem, Groot Sederlandech Tooneel. Het staat in een dier boeken, die niet ter zake dienen en die met zachte, maar besliste hand uit den Bjjbel moesten worden verwijderd, al deed Luther het in het bizonder ten aanzien van het Boek Tobit maar ongaarne, want hij noemde het het lieflijkste boek der oud-Testamentische poëzie. Men kon. er van genieten, maar men kon er niets uit leeren. Het was maar een sprookje. Het is een sprookje, zooals de wijze Osborne ze las in Journey's End", een minuut voor hij stierf, een verhaal van zeldzame en zeer kinder lijke dingen, van beesten en bloemen, van menschen, die rondwandelen als»in een gouden droom. Weet gij waar Ekbatana ligt? Ekbatana is een dier steden.die men nooit meer heef t kunnen terugvinden. In het achterland van Perziëlag Ekbatana, een stad van turnen op zeven heuvels, en op den hoogsten heuvel een zonnetempel binnen zeven con centrische wallen, en op dien tempel een leemen leeuw. Tweehonderdvijftig stadiën in den omtrek ' was de stad, wouden doorkruisten haar en er woonden zoowel papagaaien en jakhalzen als menschen, Meden en Perzen, die blauwe paleizen hadden met zolderingen van goud en zilver, en de wanden waren ingelegd met ceder en cypressenhout.1 Vierduizend talanten aan zilver sleepten ?de Seleuciden er uit weg, toen de stad eindelijk verwoest werd. En nog eeuwen na eeuwen stond de leege ruïne, leeuwen slopen in blauwe nachten over de melkwitte trappen van een in puin gestorten tempel, en Ekbatana verdween onder den zandwind van de Elwend-bergen. In Ekbatana woonde Sara, een kleine, perfide Jodin met de ziel van een kind en het instinct van een dier. Zij had zeven minnaars in zeven bruids nachten vermoord, omdat zij in de macht was van Asmodee, een dik draakje met een stierenkop en een geschubd lijf. Tobias, de kleine, pientere Jood uit Niniveh kwam om haar vrijen. Eigenlijk kwam hij om het geleende geld van zijn ouden, wijzen vader terug te halen en eigenlijk moest hij in Bagas zijn, dat weer duizend stadiën verder ligt. Maar in Ekbatana, in het woud waar de vogels niet meer zongen, zag hij Sara, toen hij op de schouders van den aartsengel Rafael over den tuinmuur keek. En toen Sara en Tobias zouden gaan trouwen, ging de oude vader Baguel zuchtend in den nacht naar buiten met spade en houweel, om het graf te delven voor den achtsten minnaar. Maar Tobias versloeg Asmodee met den lever, dien hij uit een grooten, wilden visch van den Tigris had gesneden. Of eigenlijk versloeg Rafael hem, met een massa dreigende woorden over den strijd d,er Cherubijnen. Toeij was Sara eerst bitter ontgoocheld, want Sara hield niet echt van Tobias, die maar een kleine man" was, een bescheiden en leelijk, maar een onbedorven menschje. Sara begeerde den aarts engel Rafael, al was die zesduizend jaren oud. Maar Rafael wees haar met zachten aandrang terug en zeide, dat zij een gemeene kleine vrouw was, want als er een rustige uitdrukking op haar' gezicht lag, speelde zij comedie, en als zij werkelijk wat voelde, was zij heel leelijk. Hij zeide haar ook, dat. liefde niets anders is dan eikaars zwakheden leeren verdragen en daarop trok Sara met den kleinen, zingenden Tobias mee over Hamadan, het kameelen-pad naar den Tigris en den Tigris langs tot n uur boven Niniveh, waar de schamele leemen hut van Tobit lag. Achter hen aan ging het hondje Tobi, een Tobias in nog kleiner formaat. Zij kwamen in de hut van Tobit, waar armoede heerschte, al was het nog geen greppel vol cactussen en schorpioenen, zooals Sara had gevreesd. Er woonde een oude, wijze vader, een schrandere vader, maar te goed om met zijn schranderheid geld te verdienen. Daarom was hij een wijsgeer, en blind. Tobias genas hem met de gal van den visch, dien hij in den strijd in de gele wateren van den Tigris overwonnen had. En hij genas ook de bigotte, mopperende moeder, die altijd in naderend onheil geloofde, omdat zij de zevende dochter van een zevenden zoon was en daarmede de wereld staat of valt. Of wellicht Rafael beiden genas, daarvan spreekt het Boek Tobit niet. Het geeft slechts de genezing en het geluk van een kleinen mensen, en daarom is het zoo lieflijk en in zijn verhaal zoo wonderlijk, als las men een wonder verhaal uit de Arabische nachten, als speelden de wonderbeesten en de dwaze bloemen van Haroen al Rasjid's vertellers door de woorden van dit. ... o zoo apocryphe Bijbelverhaal. toch alsof wij het ergens in den droom reeds een maal zoo hadden gezien. Van de spelers was vooral Frits van Dijk een prachtige figuur als de jonge Jood Tobias, klein, vlug, bang en schrander. Het is naar mijn gevoel een van zijn beste rollen geworden, juist omdat er aan dit zeer precies gedetermineerde karakter met een nuance overdaad alles bedorven zou kun nen worden. Die overdaad gaf b.v. Paul Huf als de oude vader Tobit, een Joodsche vaderrol in het (trouwens al te lange) eerste bedrijf, voor de eigen lijke wonderen beginnen. Men geloofde niet in dewijsheid en het berustend schouderophalen van dezen man, die in de eerste plaats wijsgeer en zeker geen tempelredenaar had te zijn, wat Huf met zijn vlugge en gedecideerde spraak, zijn ver dienstelijk, maar te gekunsteld typeeren er te veel inlegde. De andere rollen hadden voller en doorleefder kunnen zijn, wilden zij de illusie, die De Meester scheen te bedoelen en die Frits van Dijk. ten volle gaf, tot in de laatste noodige consequen ties volhouden. Marie-Sophie Nathusius was wel een kleine, gevaarlijke Sara, al had men zich deze rol tienvoudig verinnigd gedacht en De Meester zelf als de aartsengel Rafael bedwong zich en gaf een rol, die prachtig van plastiek, maar slecht van. dictie was. Niettemin, er is ook met de vertooning van dit merkwaardige, weelderige en toch zoo licht-getinte fantasie-stuk een bekoorlijken tegenhanger van het zwaardere Noach's Reis" geschapen en voor de zaak van het tooneel, dat het misschien juist van zulke in het dichterlijk aangeraakte woord op bloeiende stukken moet hebben, is het van harte te. hopen, dat ook de reis van Tobias «en reis naaihet succes moge worden. AndréObey, een Franschman, gaf ons een jaar geleden het Bijbelsprookje als tragedie. Noach's Reis over de Wateren" toonde de ellende van den goedwillenden man, en zelden liet een stuk dieper indrukken achter aan dramatische poïzie. James Bridie, een Engelschrnan, schreef het Bijbelsprookje als comedie. Tobias en de Engel" peilt lang niet zoo diep, maar het is heerlijk in zijn lichte, ironische poëzie, niet ironisch genoeg om de wonderwereld van de mythe te verbreken, waarin het verhaal van Tobias' reis ingekapseld ligt als een verbeelding in een droomsfeer. James Bridie verstond daarbij voortreffelijk de kunst van het suggereerend ver tellen: er is geen moment in deze dichterlijke come die, waarin een verkeerde allure een broze illusie te niet doet, hoezeer ook Bridie, evenmin als Obey, de moderne metafoor schuwt en ons een overoud verhaal vertelt in al dien blanken eenvoud, waarin gewone menschen tot elkaar spreken, zonder aan tijd en land gebonden te zijn. De atmosfeer vond hij veeleer in de détails, in de prachtige schets der bijfiguren en requisieten, zoo'n Koerdischen bandiet Mirza Khan bijvoorbeeld, zoo'n mal duiveltje Asmodee, zoo'n zwaren, blauw-bruinen en triestgebarenden Pers ala.. Raguel, twee zulke dikke, domme dansmeisjes'als Sara's gezellinnen. Hij vond het ook in de taal, die steeds vol onzegbare poëzie blijft, juist waar zij in harmonie met de legende, een zeer, zeer gewoon reciet doet van ongewone dingen. Daardoor behoort een stuk als deze Tobiaslegende tot de tooneelstukken, die df den toe schouwer terstond raken, óf het nimmer zullen doen. Zij eigenen zich evenmin tot critiek als elk ander sprookje, maar als elk sprookje kan men ze afwijzen of er het wonder in voorbijzien. Te vertoonen is het uiterst moeilijk en alleen een uiterst intelligente regie vermag hier althans gedeeltelijk de exuberante vizioenen van een voorwereld in Mesopotamiëen Perziëop te roepen. * ' * Het is, bij de vertooning door het Groot Nederlandsch Tooneel, de bizondere verdienste van Johan de Meester's regie geweest, dat aan de sfeer van het stuk doorgaans geen geweld is aangedaan, hoezeer men juist hier de middelen tot een grootsche Ausstattung" miste. Wonderen willen wonderlijk doorleefd worden. \Velriu, De Meester gaf het in intentie en werd daarbij op brillante wijze bijge staan door den man, wien wel vóór alles do lof van deze première toekomt: den Belg Denis Martin, die de heerlijkste kleuren samenvoegde voor de decors en de costuums en een waarlijke oplossing gaf, die het programma beloofde: een stuk in den trant van Perzische miniaturen, vreemd, ver en Spreektaal Naar aanleiding van het artikel van Otto van Tussenbroek zou ik het volgende willen opmerken: Wij missen dit geef ik toe de oorspronkelijk heid om onze Cabarets in Bohème-stijl in te richten. De eenige welke dit idee van den heer De Boer overnam was een meneer Rodolphe Salis, maar dat was in 1881. Dit alles is echter bijzaak. Ik kom in hoofdzaak op tegen de kleineerende opmerking, dat bij het meerendeel onzer chansonniers het hoog-haarlemmerdijksch overheerscht. Onze chansonniers zijn. Speenhoff, Davids, Clinge Doorenbos, v. Riemsdijk, Tholen en van Lier, Paul Collin, Willy Corsari, Fien de la Mar, Mariette Serie, Henri Wallig, Louis Noiret, Kapitein Nijland en ik; heengegaan zijn Jacobs (feller dan Brecht, Kastner en Tucholsky bij elkaar) Pisuisse en Dirk Witte. Daarnaast (en niet daaronder) staat een groep volkshumoristen van gelijke kracht, jordaan-vrij, en met meer gaven bedeeld dan de meesten vermoeden. Van hen. allen is alleen Davids hoog-haarlemmerdijksch, maar met hetzelfde recht waarmee Van Riemsdijk Betuwsch is. Dat Davids daarbij van een humorklasse is welke alleen zijn weerga vindt bij den Amerikaan Eddy Cantor en den Weener Fritz. Grünbaum doet hier niets ter zake. ALEXANDER DE HAAS (Van redactiewege bekort). Nieuwe uitgaven Crisisoverpeinzingen .in verband met onze kieswet, door B. C. de Groot. Blarikicaartlt <& Schoonhoven, Rijswijk. De heer De Groot schrijft de crisis voor een groot deel toe aan de slechte intellectueele ont wikkeling van de volksvertegenwoordigers in de gemeentelijke, provinciale en landelijke regeeringslichamen. Dit is een tekortkoming van onze kief-wet, waarin eisenen omtrent geestelijken inventaris ontbreken. De schrijver koestert hooge verwachtingen omtrent den invloed van zulke geschoolde lieden in den Volkenbond en ziet zelfs een oplossing der crisis in het verschiet, hetgeen ik sterk betwijfel. Wel kan ik mij zeer goed vereenigen met de corrigeerende macht in ons eigen staatsbestel door voor hun taak berekende kamerleden. B P*.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl