Historisch Archief 1877-1940
r;
L*
l
Merkwaardig is het te constateeren, hoe langzamerhand die
be?vangenheid en vijandschap tegenover de camera bij de meeste belang
rijke, filmspelers plaats maakt voor een gevoel van vertrouwen
bijna zou men zeggen: van genegenheid.
In een curieus interview, dat Conrad Veidt toestond aan Arnold
Höllriegel van het (oude) Berliner Tageblatt" lezen wij daaromtrent
opmerkelijke dingen. Evenals iedere andere debutant, zag Veidt
met ontzetting zijn eerste verschijning op het pfojectiedoek. Die
magere lange slungel met zijn kronkelbewegingen en dik-geaderde
slapen", zegt hij, ..vervulde mij met afkeer en wanhoop zijn
onverdraaglijke tic om altijd den linker mondhoek op te trekken,
groeide gedurende de voorstelling tot een ware obsessie. Maar toen
de eerste schrik over mij heen was gegaan, ontdekte ik andere dingen...
kleinigheden, dje mij met een wonderlijk warm en troostend gevoel
kalmeerden. Ik zag met verbazing dat nietige gelaatsexpressies
onbeduidende gebaren, een merkwaardige dramatische kracht ont
wikkelden. Het draaien van mijn hoofd het fronsen van mijn voor
hoofd een lichte, onwillekeurige armbeweging f utiliteiten,
die mij in de vervoering van het spel waren ontsnapt, bleken een
ongedachte waarde te bezitten. En voor het eerst besefte ik welk
een groote, overwegende macht dit bijna onderbewuste spel der
imponderabüia voor den filmspeler beteekent. Wat geen regisseur
en geen publiek mij hadden kunnen leeren, dat bewees mij dwingend
het projectieapparaat: de niet te overschatten waarde van
zelfinkeer en zelf-critiek voor den filmacteur!"
Hier zien wij dus reeds betrekkelijk vroeg
den ommekeer in de verhouding tusschen
speler en apparaat en het verdient zeker
de aandacht, dat deze spontane evolutie
plaats grijpt bij een der grootste filmacteurs
van onzen tijd. Maar vroeg of laat onder
vindt iedere speler deze wijziging in zijn
waardeering en het is meer dan n factor,
die daartoe onvermijdelijk moet leiden.
Daar is in de eerste plaats de eeuwig
twijfelachtige relatie tusschen sujet en re
gisseur. Iedereen weet nu langzamerhand
wel hoe wonderlijk hybridisch en gecompli
ceerd de rol van den speler in het film
proces is. Van het , .opbouwen'' eener rol in
den tooneelmatigen zin kan geen sprake
zijn: reeds de fragmentarische en a-chro
nologische volgorde der shot's maakt dit
onmogelijk. Aan den anderen kant is de
speler op het critieke moment alleen op
zich zelf aangewezen r- wanneer beeld- en
geluidscamera zijn ingeschakeld kan buiten
zijn intuitie geen'goddelijke of menschelijke
macht hem meer helpen. Dit voortdu
rende slingeren tusschen passieve en creatieve werkzaamheid moet
onvermijdelijk een gevoel van onzekerheid een schokken van het
innerlijk evenwicht veroorzaken, die op den duur onverdraaglijk
zouden zijn wanneer daar niet de laatste, onpartijdige instantie was
die camera" heet.
Tusschen ieder verliefd gebaar duikt het
hoofd van den bemoeial op...
Het Rome van Nero, te midden van een
onbeschrijflijken chaos...
Het begint al met de rolbespreking. Regisseur en spelers zitten bij
elkaar en nemen het te spelen karakter door en aanstonds botsen
de inzichten. Intuïtie en al of niet gerechtvaardigde zelfkennis raken
in conflict met de critiek en het organiseerend inzicht van den
spelleider. Wie heeft gelijk? Officieel de regie
want aan haar is tenslotte het beslissende
laatste woord. Dan volgen de repetities, en
bij iedere gelanceerde claus, tusschen ieder
verliefd gebaar duikt het hoofd van den
onontkoombaren bemoeial op den
eeuwigen Elias, die het altijd beter weet.
De speler argumenteert en interrum
peert tenslotte klemt hij de tanden op
elkaar: achter den rug van den filmdictator
verrijst de allerhoogste rechter, aan wiens
onpartijdige beslissing beiden zich hebben
te onderwerpen.... het apparaat.
De wetenschap, dat de koele metalen
machine door geen anti- of sympathieën te
beïnvloeden is, door geen artistieke
vooroordeelen of manieën bezeten, stemt uit
eindelijk tot berusting. Waarbij nog komt
de verheugende zekerheid, dat iedere klei
nigheid, ieder moment van
oogenblikkelijke inspiratie, met onverzettelijke en
absoluut betrouwbare nauwkeurigheid
geregistreerd wordt. Zoo leert de mensch
vertrouwen op de machine, als op de
vastheid van zijn eigen hand.
Het begint al met de rolbespreking
Wie wel eens in een studio heeft rondgekeken verbaast zich telkens
weer opnieuw, hoe het mogelijk is dat spelers zich in een bepaalde
situatie ook maar eenigszins kunnen inleven. De genius locii moet
zich met de kleinst mogelijke ruimte en de meest poovere realisatie
tevreden stellen. Een streng en noodzakelijk economisch principe
vereischt, dat van het scènebeeld geen duim meer gegeven wordt,
dan het camera-oog kan omvatten. En zoo zien wij den rampzaligen
acteur, die zich in het oude Rome verplaatst moet wanen, verdwaald
op een plekje van eenige vierkante meters als een kikker op een kluit.
Een- antieke fontein een stuk muur de voet van een zuil....
ziedaar het Rome van Nero temidden van een onbeschrijfelijken
chaos van moderne machinerieën, electrische kabels, tikjuffrouwen,
houten stellages en schommelstoelen. In deze koude, ellendige en
volkomen ontluisterde omgeving moet de speler bij de repetities zijn
verbeelding opschroeven tot een bovenmenschelijke inspanning. En
het resultaat laat daaromtrent dan ook niet den geringsten twijfel.
Maar zoowel regisseur als sujet kennen de waarde dezer prepara
tieven en vertrouwen op het beslissende oogenblik. Want niet zoodra
is het moment van opname gekomen, niet zoo gauw heeft het fatale
Interlock" geklonken of dr situatie verandert. De
belichtingsr><