De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 16 december pagina 51

16 december 1933 – pagina 51

Dit is een ingescande tekst.

»s* l , ' i, V l , __ v , ! ? . . Machinale muziek Constant van Wessem UZIEK, niet voortgebracht door een raensch, maar door n machine, door een mechaniek, is al oud. Zoo oud als de speeldoozen, de carillons, de draaiorgels. Maar ook zoo nieuw als de gramofoons, de pianola's, de zelfspelende viool, het zelfspelende orkest Oud is de sensatie van het wonderbaarlijke, dat zich voor kinderen en kinderlijken van geest altijd verbindt aan dit soort muziek, dat schijnbaar uit het niets aanvangt. Er is niets geweest dan een sleutel die draaide en er komt muziek, tinkelend, pinkelend, soms met allerliefst daarbij op de maat meedraaiende poppetjes, bübberend met hun wollen pruikjes en op zwakke onzekere voeten stappend, zoo als op de speeldoozen, of zoet kweelend, met natuurgetrouwe ge luiden, zooals de opgezette zangvogels in hun vergulde kooien en waarnaar oude tantes met glimlachend neigende hoofden luisteren en geheim- zinnig daarbij een dorre wijsvinger heffend: hoor je wel.... Gewoner zijn voor ons al de carillons, waarbij wij duidelijk hamers zien slaan tegen verschillende klokken, stijf en precies, maar duidelijk : men kan de tonen, die voortgebracht worden bijna tellen, ja vooruit hooren. En de draaiorgels worden gezwengeld door menschenarmen, zij rijden, voortgeduwd, langs de straat, het eerbiedwaardige piere ment" is een soort rattenvanger van Hameln, het lokt de kinderen achter zich aan en de ramen gaan overal open, menschen leunen er uit, luisterend en zien het na, er was even een kleine illusie van iets verblijdends in het grauwe, eentonige dagelijksche leven en het geluid blijft nog even tusschen de huizen hangen, terwijl de dingen hun kort moment van kleurigheid al weer verliezen, tot er niets meer over is dan de vage melancholie, dat er even iets anders" is geweest, van zingend, bindend rythme en werkelijke melodie in het rythme van geschuurde trappen en stoepen, in het geratel van karren en de een tonige roep van vodd'ê' en oükleer" Voor den man van de straat, den kleinen man was daar even de illusie van het wonder van den mechanischen muziekmensch: een pop van was of papier maché, in tricot met een nauwe taille, sloeg de maat met een korte staf uit een stijve bovenarm en bewoog op de rukken van het rythme het hoofd, links-rechts, links-rechts. Maar voor den beschaafde, den intellectueel, den man, die met fantsasie kan nadenken over het mysterie der dingen, over de wonderen der techniek, voor wie niets onmogelijk is, verrijst daar het fantasiebeeld van den mecha nischen muziekmensch zelf, de dansende en zingende menschpop van Offenbach's Hoffmann's Erzahlungen, het wonder van een magiër, die de illusies volkomen maakt en ons feitelijk met een rilling eerst laat ervaren, dat het niet echt was, doordat opeens met een snorrend geluid de veer is afgeloopen en wat leven was slechts een schijn van leven bleek. Misschien zweeft daarachter, nog heel vaag, wel de griezel van het vioolspelende geraamte, de Dood, ook een wezen, tot mensch geworden.... Wie weet hoe onze associaties werken ? Uit de sfeer van de tooverij treden wij dan in het rijk der ons ver trouwde dagelijksche mechanische mlziekproductie: de . pianola's, waarin een geperforeerde muziekrol wordt geschoven (zooals in de draaiorgels, maar nu naar het uiterlijk minder geheimzinnig), de gramofoons, waarop een metalen plaat met ingegrifte melodische lijnen wordt gezet, door een piek up onder het draaien tot muziek gewekt, en de meer stoutmoedige uitvin dingen: de zelfspelende viool en het zelfspelende orkest, slechts verdere schreden op den eenmaal betreden weg. Maar bij deze wonderen der techniek zijn wij het wons ,. * wvs > ywi j C-l» 4 *"' "%(?% Vliegtuigschroef derbaarlijke allang vergeten, zooals een vliegtuig niet meer wonderbaarlijlc is (in 25 jaar al zijn de eeuwen vergeten, dat de vliegende mensch nog slechts het bezit was van de stoutmoedigste droomen van denkers en fantasten). De machinale muziek. Hoe gewoon is zij alweer voor ons geworden, hoe heeft zij zich alweer aangepast aan onze dagelijksche behoeften. Een koffergramofoon. Wij gaan er mee naar buiten, wij luisteren er naar bij onze picnics, wij dansen er op, het zijn een paar" zwarte ronde schijven met een titel en een fabrieksmerk, meer niet, wij draaien de veer op en het is muziek, vanzelfsprekend. Onze behoeften banaliseeren zich tegelijk met de banaliseering van het wonder". Machinale muziek is ons al even voldoende als de levende muziek, voortgebracht door den bezielden mensch, den bezielden innerlijken motor. En toch: nooit zal een zelfspelende viool een Menuhin vervangen, nooit een zelfspelend orkest een Mengelberg. Gelukkig, dat dezulken er nog ziin om ons er aan te herinneren.... Zóó arm zijn wij toch niet geworden, dat wij niet meer toegankelijk zijn voor het levende mysterie der muziek, dat in het mechaniek slechts als een gevangene vertoeft en ook onze illusies, zonder welke wij nooit geheel kunnen leven, weer vrij laat. Bootschroef

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl