Historisch Archief 1877-1940
»s*
l
, ' i, V l , __ v , ! ? . .
Machinale muziek
Constant van Wessem
UZIEK, niet voortgebracht door een raensch, maar door
n machine, door een mechaniek, is al oud.
Zoo oud als de speeldoozen, de carillons, de draaiorgels.
Maar ook zoo nieuw als de gramofoons, de pianola's, de
zelfspelende viool, het zelfspelende orkest
Oud is de sensatie van het wonderbaarlijke, dat zich voor kinderen
en kinderlijken van geest altijd verbindt aan dit soort muziek, dat
schijnbaar uit het niets aanvangt. Er is niets geweest dan een sleutel
die draaide en er komt muziek, tinkelend, pinkelend, soms met
allerliefst daarbij op de maat meedraaiende poppetjes, bübberend
met hun wollen pruikjes en op zwakke onzekere voeten stappend, zoo
als op de speeldoozen, of zoet kweelend, met natuurgetrouwe ge
luiden, zooals de opgezette zangvogels in hun vergulde kooien en
waarnaar oude tantes met glimlachend neigende hoofden luisteren en
geheim- zinnig daarbij een dorre wijsvinger heffend: hoor je wel....
Gewoner zijn voor ons al de carillons, waarbij wij duidelijk hamers
zien slaan tegen verschillende klokken, stijf en precies, maar duidelijk :
men kan de tonen, die voortgebracht worden bijna tellen, ja vooruit
hooren. En de draaiorgels worden gezwengeld door menschenarmen,
zij rijden, voortgeduwd, langs de straat, het eerbiedwaardige piere
ment" is een soort rattenvanger van Hameln, het lokt de kinderen
achter zich aan en de ramen gaan overal open, menschen leunen er uit,
luisterend en zien het na, er was even een kleine illusie van iets
verblijdends in het grauwe, eentonige dagelijksche leven en het geluid
blijft nog even tusschen de huizen hangen, terwijl de dingen hun kort
moment van kleurigheid al weer verliezen, tot er niets meer over is
dan de vage melancholie, dat er even iets anders" is geweest, van
zingend, bindend rythme en werkelijke melodie in het rythme van
geschuurde trappen en stoepen, in het geratel van karren en de een
tonige roep van vodd'ê' en oükleer"
Voor den man van de straat, den kleinen man was daar even de
illusie van het wonder van den mechanischen muziekmensch: een pop
van was of papier maché, in tricot met een nauwe taille, sloeg de maat
met een korte staf uit een stijve bovenarm en bewoog op de rukken
van het rythme het hoofd, links-rechts, links-rechts. Maar voor den
beschaafde, den intellectueel, den man, die met fantsasie kan nadenken
over het mysterie der dingen, over de wonderen der techniek, voor
wie niets onmogelijk is, verrijst daar het fantasiebeeld van den mecha
nischen muziekmensch zelf, de dansende en zingende menschpop van
Offenbach's Hoffmann's Erzahlungen, het wonder van een magiër,
die de illusies volkomen maakt en ons feitelijk met een rilling eerst
laat ervaren, dat het niet echt was, doordat opeens met een snorrend
geluid de veer is afgeloopen en wat leven was slechts een schijn van
leven bleek. Misschien zweeft daarachter, nog heel vaag, wel de griezel
van het vioolspelende geraamte, de Dood, ook een wezen, tot mensch
geworden.... Wie weet hoe onze associaties werken ?
Uit de sfeer van de tooverij treden wij dan in het rijk der ons ver
trouwde dagelijksche mechanische mlziekproductie: de .
pianola's, waarin een geperforeerde muziekrol wordt
geschoven (zooals in de draaiorgels, maar nu naar
het uiterlijk minder geheimzinnig), de gramofoons,
waarop een metalen plaat met ingegrifte melodische
lijnen wordt gezet, door een piek up onder het draaien
tot muziek gewekt, en de meer stoutmoedige uitvin
dingen: de zelfspelende viool en het zelfspelende orkest,
slechts verdere schreden op den eenmaal betreden weg.
Maar bij deze wonderen der techniek zijn wij het
wons ,. * wvs
> ywi
j C-l» 4 *"'
"%(?%
Vliegtuigschroef
derbaarlijke allang vergeten, zooals een vliegtuig niet meer
wonderbaarlijlc is (in 25 jaar al zijn de eeuwen vergeten, dat de vliegende
mensch nog slechts het bezit was van de stoutmoedigste droomen van
denkers en fantasten).
De machinale muziek. Hoe gewoon is zij alweer voor ons geworden,
hoe heeft zij zich alweer aangepast aan onze dagelijksche behoeften.
Een koffergramofoon. Wij gaan er mee naar buiten, wij luisteren
er naar bij onze picnics, wij dansen er op, het zijn een paar" zwarte
ronde schijven met een titel en een fabrieksmerk, meer niet, wij
draaien de veer op en het is muziek, vanzelfsprekend. Onze behoeften
banaliseeren zich tegelijk met de banaliseering van het wonder".
Machinale muziek is ons al even voldoende als de levende muziek,
voortgebracht door den bezielden mensch, den bezielden innerlijken
motor.
En toch: nooit zal een zelfspelende viool een Menuhin vervangen,
nooit een zelfspelend orkest een Mengelberg. Gelukkig, dat dezulken
er nog ziin om ons er aan te herinneren....
Zóó arm zijn wij toch niet geworden, dat wij niet meer toegankelijk
zijn voor het levende mysterie der muziek, dat in het mechaniek slechts
als een gevangene vertoeft en ook onze illusies, zonder welke wij nooit
geheel kunnen leven, weer vrij laat.
Bootschroef