De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 23 december pagina 19

23 december 1933 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

Schild er k u n s t Alb, Plasschaert t**,"' BIJ Kleykamp, den Haag De schilderkunst van. -STees Fencej/, ; den neef van den dichter en eveneens ?den neef van Berlage, den leerling van den schilder Boot uit Haarlem is een schilderkunst met vele Hollandache elementen. Ge kunt van haar zeggen, dat zij geen buitenlandsche invloeden vertoont, zelfs geen in vloeden van schilders, Hollanders, uit de latere perioden, maar dat, wanneer wij iets verder teruggaan, wq haar verbonden voelen met som'jmige dingen der Hagenaars bovenal. Zij is dus geen verrassing (daarvoor is zij niet groot genoeg) maar zij is dadelijk vertrouwd en er zijn geen streken in haar. Zij heeft een Verweysche soliditeit, maar zij is ten -eenenmale vreemd aan het genie. Dit ? is geen onvriendelijkheid tegen'over haar, maar alleen een juistheid. Zij is daarenboven nog een schilder kunst in ontwikkeling, .anders zijn de onregelmatigheden, de droogheden in haar niet verklaard noch ? de tekort komingen. De onderwerpen, die Kees Verwey schildert, zijn zoowel het ?'stilleven als het landschap en ten slotte het portret.' In' dit laatste is door dezen Verwey het meeste bereikt van dat waartoe hq in staat is. Een^zelfportret is nog te akademisch van makelij, maar toch is er een. leven in d'oogen en is er een wezen. Is dit portret of liever, is er in dit portret ;nog iets van dat soort, daf alle niet onbegaafde leerlingen eens maakten op de Akademie, en is er in het portret van den schilder Boot n bepaalde bleekheid van kleur, die niet wezen lijk is hi dezen Verwey, een portret ; daarentegen als dat van den man met ' den strooien hoed (16) is persoonlijker 1 en vertoont meer de psychische accen|ten den schilder eigen, waaronder ik ongetwijfeld een boerschheid niet ; zonder humor ook reken, zooals ook j vast te stellen is in het mannetje op j de bank (een waterverfteekening) en (allicht ook in het niet onfijne portret jvan den dichter Verwey, bij wien de i vormen van den kop daartoe alle : aanleiding geven. i Het stilleven van den schilder, dien ,wij nu bespreken, vertoont duidelijker' ; dan het portret bij minder diepte de i onregelmatigheden van een opgroeiend mensch. Er zijn een aantal stiUevens .hier, die van vele schilders vroeger l en van wat achter gebleven Hage naars" zouden kunnen zijn. Natuurlijk zjjn er stillevens van oude schoenen; dit schijnt een verplicht werkstuk te j zijn, in welken trant ook geschilderd; er zijn bloemstukken en stillevens van andere als dood-beschouwde voor werpen, waarin echter een gevoel voor ruimte" nu en dan te ervaren is en i ook bij plaatsen een behagen in een ? gulle of sterke kleur. Wat het winter landschap aangaat (het is beter dan een geteekend stadsgezicht) dat is een verzachte" Verster (opnieuw is er dus verwantschap met vroegere kunst) Wij vinden in dezen Verwey dus geen genie maar wel een Hollandsche geaardheid, tot nu toe. Wij vinden hem in de portretten (ook in niet hier ververmelde) het belangrijkst; we vinden hem nooit onecht maar nog gebonden, nog tot een persoonlijken stijl onbe kwaam, nog niet rijp; wij vinden hem solide" maar met de bezwaren van zulke Hollandsche soliditeit: de ont roering heeft te weinig spraak.... de kleur heeft echter' kans te leven, wanneer Verwey zich inderdaad zal hebben bevrijdDen schilder F. A. Mooy geven wij veel minder kans dan Verwey. Br is iets, dat onmiddellijk bij hem hindert en dat is dat achter een schil dering, die toch aan Suze Bobertson even doet denken, zooveel zwakheid dadelijk openbaar is, zoo groot gebrek aan inhoud onmiddellijk voelbaar is. En wilt ge nuchtere bewijzen voor die zwakheid en armoede aan inhoud? De teekeningetjes zijn een doorloois vel troebelheid (loftuiters van de puberteit zouden hier hun schetsten toon kunnen, blazen) en ook vol zwak heden, die vooral duidelijk worden, waaneer hij een enkele figuur maar geeft, waar alle details scherp en on middellijk te contróteeren zijn. Toch heeft hij meer kansen dan b.v. Mooy, want in de grootere groepen erkent ge naast een waardiger gevoel voor het psychische ook een talent voor persoonlijker vlakvulling (nog met allerlei invloeden). J. Bendien, na zijn dood Htc is een vroege en stille dood, die i van Bendien; het was het eind van een zacht toch wars leven, een leven niet zonder heftigheid soms; met bepaalde sympathieën en met soms verwonderlijke antipathieën, menschplijke en picturale. Hij was in den laatste n tijd, pas nog geleden, een verdediger van theorieën, die haar Dick Ket pend bewijs daarvoor, en niet alleen de teekeningen maar ook een werk als de ducdalven in den mist. De forschheid der factuur in andere werken is dan ook maar skindeep". Enkele schilderijen in grijs (het grijs als kleur ondervonden) zijn de werken van Mooy, die het minst slecht zijn. ... De derde schilder bij Kleykamp of wilt ge de teekenaar, is J. A. Donker Duyvis. Naar ik hoor is hij een laat beginneling; wij moeten dus wachten; een vrouweportret met donkere haren en een van een Kauderer kunnen wij even vermelden. Tegenover de in alle opzichten ge wone en soms te gewone schilderkunst van de schilders, die thans bij Kleykamp tentoonstellen, vinden we bij Dolf Henkes (in 't Center, den Haag) allerlei bizars. Deze Rotterdammer? Kunstzaal van Lier bloeitijd, zoo zij die ooit wezentlijk be leefden, reeds hadden beleefd, en het was dan ook mijn volledige meening en het is die nog, dat deze theorieën, omgezet in praktijk, Bendien meer schaédeden dan dat zij hem baat brachten. Wat ik toch het laatst als schilderkunst van hem zag, was zeker geen winst tegenover dat wat ik mij van hem aan teekenkunst, aan tee keningen herinnerde. Deze teekenin gen van koppen, leken in de verte nu en dan op Raedecker's beeldhouw werk, niet op Raedecker's teekening. Deze laatste toch is van feller, senssueel accent dan die van Bendien ooit was, waar evenmin een zinnelijkheid ontbrak, maar die meer als een uit straling daar was, terwijl bij den grooteren beeldhouwer de daad der sensualiteit, voor velen bijna ver borgen naar het schijnt, duidelijk is voor wie zien kan en als een krachtige spheer aanwezig blijkt. Naast zulke teekeningen van koppen van Bendien, bestaan bij henl die andere teekenin gen, Waar een merkwaardige afkeer te constateeren viel van dat, wat voor ' de meestsn het meest aan realiteit", tastbaarheid» bevat. Hij teekende %dan een stadsgezicht, waar het licht, als licht, grooter werkelijkheid bezat dan de muur en de andere voorwerpen van het stadsgezicht (Fernhout is daardoor beïnvloed); hij teekende een winkel, waar de winkelbediende een schim was tegenover het andere. Het waren de teekeningen van een omgekeerde realiteit; het zware werd er ijl; het ijle kreeg er kracht. Vandaar naar een verdere ontkenning te gaan was iets dat te verwachten was, en wat zich ook bij hem voltrok. Tee keningen, die ge lyrische abstracties zoudt moeten heeten; expressionisme a la Kaudinsky, een spel van voor den teekenaar misschien alleen be langrijke lijnen, vindt ge bij hem. Te betwisten is ' dat deze abstracties een verrijking zouden vormen, al wilden wij (waarom ook?) niet on willig wezen tegenover dat wat van overtuiging een bekentenis was, en in den kieschen eenvoud van zwarten-wit uitgevoerd werd. Onwilliger waren wij tegenover een abstract schilderij? eens in Rotterdam te zien, een bruine vlek, (niet ongelijk aan een zieke maag voor onze verbeelding) tegen een lichter fond, en die wij grof en onfraai vonden, wanneer T"7J aan de teekeningen van vroeger dachten. Wij zouden tenslotte de vraag kunnen stellen: was bij langer leven dit theoretische een eind gebleken? Wij zouden dit kunnen betwisten, maar de dood van Bendien maakt dit vragen overbodig en als een rhetorisch spel. Kinderteekeningen Reeksen kinderteekeningett zijn zeer dikwijls van veel belang, maar daarom zijn niet alle kinderteekeningen dat nog. Er zijn tijdvakken ha een kinder leven, waarin het teekenen vanzelve geschiedt (als een tweede spraak is het) en waar we, wanneer wij ze goed lezen, allerlei dingen vinden, die belangrijk zijn voor den aesthetischgeschoolde en voor den naar menschen in verschillenden staat benieuwde. Wij zouden toch moeten zeggen, dat elke algemeene geestelijke staat een bepaal de voordracht van de vormen mee brengt'. Ik heb reeds erop gewezen, dat in een verzameling brei-scheien als die van Wiegersma te Deurne, ge op deze brei-scheien versieringen vindt, die den meesten het Westen vreemd lijken en die ze alleen maar meenen te kunnen vinden bij negervolken b.v. in Afrika, ook al in vroeger tijd! Zulke teeke ningen, zulke versieringen zijn meest van sterk-decoratieven aard en het schijnt, dat verder gaande staten van beschaving, van technische kennis dus ook, deze gave der versiering van vlak en vorm verminderen; zij strem men bepaalde uitingen van het gevoel, want deze vroege" versieringen ont staan niet uit intellect of wetenschap, maar uit dieper bewegingen, die van het ongestoord gevoel. Wanneer wij dus kinderteekeningen willen vinden, die onze belangstelling boeien, dan moeten wij ten eerste die kinderteej keningen te zien krijgen, waarin het kind nog scheppend is en niet die. waar het nabootsend wordt en overheerscht wordt door het werk van ouderen. Dan is het de mindere van de speciaal-begaafde ouderen, en dan is het verarmd tegenover een oorspron kelijkheid die bij de meeste kinderen een roof wordt voor het zich uitbrei dend bewustzijn, dat de Verwondering vermindert.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl