Historisch Archief 1877-1940
Schild er k u n s t
Alb, Plasschaert
t**,"'
BIJ Kleykamp, den Haag
De schilderkunst van. -STees Fencej/,
; den neef van den dichter en eveneens
?den neef van Berlage, den leerling
van den schilder Boot uit Haarlem is
een schilderkunst met vele
Hollandache elementen. Ge kunt van haar
zeggen, dat zij geen buitenlandsche
invloeden vertoont, zelfs geen in
vloeden van schilders, Hollanders,
uit de latere perioden, maar dat,
wanneer wij iets verder teruggaan,
wq haar verbonden voelen met
som'jmige dingen der Hagenaars bovenal.
Zij is dus geen verrassing (daarvoor
is zij niet groot genoeg) maar zij is
dadelijk vertrouwd en er zijn geen
streken in haar. Zij heeft een
Verweysche soliditeit, maar zij is ten
-eenenmale vreemd aan het genie.
Dit ? is geen onvriendelijkheid
tegen'over haar, maar alleen een juistheid.
Zij is daarenboven nog een schilder
kunst in ontwikkeling, .anders zijn de
onregelmatigheden, de droogheden in
haar niet verklaard noch ? de tekort
komingen. De onderwerpen, die Kees
Verwey schildert, zijn zoowel het
?'stilleven als het landschap en ten
slotte het portret.' In' dit laatste is
door dezen Verwey het meeste bereikt
van dat waartoe hq in staat is.
Een^zelfportret is nog te akademisch van
makelij, maar toch is er een. leven
in d'oogen en is er een wezen. Is dit
portret of liever, is er in dit portret
;nog iets van dat soort, daf alle niet
onbegaafde leerlingen eens maakten
op de Akademie, en is er in het portret
van den schilder Boot n bepaalde
bleekheid van kleur, die niet wezen
lijk is hi dezen Verwey, een portret
; daarentegen als dat van den man met
' den strooien hoed (16) is persoonlijker
1 en vertoont meer de psychische
accen|ten den schilder eigen, waaronder ik
ongetwijfeld een boerschheid niet
; zonder humor ook reken, zooals ook
j vast te stellen is in het mannetje op
j de bank (een waterverfteekening) en
(allicht ook in het niet onfijne portret
jvan den dichter Verwey, bij wien de
i vormen van den kop daartoe alle
: aanleiding geven.
i Het stilleven van den schilder, dien
,wij nu bespreken, vertoont duidelijker'
; dan het portret bij minder diepte de
i onregelmatigheden van een opgroeiend
mensch. Er zijn een aantal stiUevens
.hier, die van vele schilders vroeger
l en van wat achter gebleven Hage
naars" zouden kunnen zijn. Natuurlijk
zjjn er stillevens van oude schoenen;
dit schijnt een verplicht werkstuk te
j zijn, in welken trant ook geschilderd;
er zijn bloemstukken en stillevens van
andere als dood-beschouwde voor
werpen, waarin echter een gevoel voor
ruimte" nu en dan te ervaren is en
i ook bij plaatsen een behagen in een
? gulle of sterke kleur. Wat het winter
landschap aangaat (het is beter dan
een geteekend stadsgezicht) dat is een
verzachte" Verster (opnieuw is er
dus verwantschap met vroegere kunst)
Wij vinden in dezen Verwey dus
geen genie maar wel een Hollandsche
geaardheid, tot nu toe. Wij vinden hem
in de portretten (ook in niet hier
ververmelde) het belangrijkst; we vinden
hem nooit onecht maar nog gebonden,
nog tot een persoonlijken stijl onbe
kwaam, nog niet rijp; wij vinden hem
solide" maar met de bezwaren van
zulke Hollandsche soliditeit: de ont
roering heeft te weinig spraak.... de
kleur heeft echter' kans te leven,
wanneer Verwey zich inderdaad zal
hebben
bevrijdDen schilder F. A. Mooy geven
wij veel minder kans dan Verwey.
Br is iets, dat onmiddellijk bij hem
hindert en dat is dat achter een schil
dering, die toch aan Suze Bobertson
even doet denken, zooveel zwakheid
dadelijk openbaar is, zoo groot gebrek
aan inhoud onmiddellijk voelbaar is.
En wilt ge nuchtere bewijzen voor die
zwakheid en armoede aan inhoud?
De teekeningetjes zijn een
doorloois vel troebelheid (loftuiters van de
puberteit zouden hier hun schetsten
toon kunnen, blazen) en ook vol zwak
heden, die vooral duidelijk worden,
waaneer hij een enkele figuur maar
geeft, waar alle details scherp en on
middellijk te contróteeren zijn. Toch
heeft hij meer kansen dan b.v. Mooy,
want in de grootere groepen erkent
ge naast een waardiger gevoel voor
het psychische ook een talent voor
persoonlijker vlakvulling (nog met
allerlei invloeden).
J. Bendien, na zijn dood
Htc is een vroege en stille dood,
die i van Bendien; het was het eind
van een zacht toch wars leven, een
leven niet zonder heftigheid soms; met
bepaalde sympathieën en met soms
verwonderlijke antipathieën,
menschplijke en picturale. Hij was in den
laatste n tijd, pas nog geleden, een
verdediger van theorieën, die haar
Dick Ket
pend bewijs daarvoor, en niet alleen
de teekeningen maar ook een werk als
de ducdalven in den mist. De
forschheid der factuur in andere werken is
dan ook maar skindeep". Enkele
schilderijen in grijs (het grijs als kleur
ondervonden) zijn de werken van
Mooy, die het minst slecht zijn. ...
De derde schilder bij Kleykamp of
wilt ge de teekenaar, is J. A. Donker
Duyvis. Naar ik hoor is hij een laat
beginneling; wij moeten dus wachten;
een vrouweportret met donkere haren
en een van een Kauderer kunnen wij
even vermelden.
Tegenover de in alle opzichten ge
wone en soms te gewone schilderkunst
van de schilders, die thans bij
Kleykamp tentoonstellen, vinden we bij
Dolf Henkes (in 't Center, den Haag)
allerlei bizars. Deze Rotterdammer?
Kunstzaal van Lier
bloeitijd, zoo zij die ooit wezentlijk be
leefden, reeds hadden beleefd, en het
was dan ook mijn volledige meening
en het is die nog, dat deze theorieën,
omgezet in praktijk, Bendien meer
schaédeden dan dat zij hem baat
brachten. Wat ik toch het laatst als
schilderkunst van hem zag, was zeker
geen winst tegenover dat wat ik mij
van hem aan teekenkunst, aan tee
keningen herinnerde. Deze teekenin
gen van koppen, leken in de verte
nu en dan op Raedecker's beeldhouw
werk, niet op Raedecker's teekening.
Deze laatste toch is van feller,
senssueel accent dan die van Bendien ooit
was, waar evenmin een zinnelijkheid
ontbrak, maar die meer als een uit
straling daar was, terwijl bij den
grooteren beeldhouwer de daad der
sensualiteit, voor velen bijna ver
borgen naar het schijnt, duidelijk is
voor wie zien kan en als een krachtige
spheer aanwezig blijkt. Naast zulke
teekeningen van koppen van Bendien,
bestaan bij henl die andere teekenin
gen, Waar een merkwaardige afkeer
te constateeren viel van dat, wat voor
' de meestsn het meest aan realiteit",
tastbaarheid» bevat. Hij teekende
%dan een stadsgezicht, waar het licht,
als licht, grooter werkelijkheid bezat
dan de muur en de andere voorwerpen
van het stadsgezicht (Fernhout is
daardoor beïnvloed); hij teekende
een winkel, waar de winkelbediende
een schim was tegenover het andere.
Het waren de teekeningen van een
omgekeerde realiteit; het zware werd
er ijl; het ijle kreeg er kracht. Vandaar
naar een verdere ontkenning te gaan
was iets dat te verwachten was, en
wat zich ook bij hem voltrok. Tee
keningen, die ge lyrische abstracties
zoudt moeten heeten; expressionisme
a la Kaudinsky, een spel van voor
den teekenaar misschien alleen be
langrijke lijnen, vindt ge bij hem. Te
betwisten is ' dat deze abstracties
een verrijking zouden vormen, al
wilden wij (waarom ook?) niet on
willig wezen tegenover dat wat van
overtuiging een bekentenis was, en
in den kieschen eenvoud van
zwarten-wit uitgevoerd werd. Onwilliger
waren wij tegenover een abstract
schilderij? eens in Rotterdam te zien,
een bruine vlek, (niet ongelijk aan
een zieke maag voor onze verbeelding)
tegen een lichter fond, en die wij grof
en onfraai vonden, wanneer T"7J aan
de teekeningen van vroeger dachten.
Wij zouden tenslotte de vraag kunnen
stellen: was bij langer leven dit
theoretische een eind gebleken? Wij
zouden dit kunnen betwisten, maar
de dood van Bendien maakt dit
vragen overbodig en als een
rhetorisch spel.
Kinderteekeningen
Reeksen kinderteekeningett zijn zeer
dikwijls van veel belang, maar daarom
zijn niet alle kinderteekeningen dat
nog. Er zijn tijdvakken ha een kinder
leven, waarin het teekenen vanzelve
geschiedt (als een tweede spraak is het)
en waar we, wanneer wij ze goed
lezen, allerlei dingen vinden, die
belangrijk zijn voor den
aesthetischgeschoolde en voor den naar menschen
in verschillenden staat benieuwde. Wij
zouden toch moeten zeggen, dat elke
algemeene geestelijke staat een bepaal
de voordracht van de vormen mee
brengt'. Ik heb reeds erop gewezen, dat
in een verzameling brei-scheien als die
van Wiegersma te Deurne, ge op deze
brei-scheien versieringen vindt, die den
meesten het Westen vreemd lijken en
die ze alleen maar meenen te kunnen
vinden bij negervolken b.v. in Afrika,
ook al in vroeger tijd! Zulke teeke
ningen, zulke versieringen zijn meest
van sterk-decoratieven aard en het
schijnt, dat verder gaande staten van
beschaving, van technische kennis
dus ook, deze gave der versiering van
vlak en vorm verminderen; zij strem
men bepaalde uitingen van het gevoel,
want deze vroege" versieringen ont
staan niet uit intellect of wetenschap,
maar uit dieper bewegingen, die van
het ongestoord gevoel. Wanneer wij
dus kinderteekeningen willen vinden,
die onze belangstelling boeien, dan
moeten wij ten eerste die kinderteej
keningen te zien krijgen, waarin het
kind nog scheppend is en niet die.
waar het nabootsend wordt en
overheerscht wordt door het werk van
ouderen. Dan is het de mindere van
de speciaal-begaafde ouderen, en dan
is het verarmd tegenover een oorspron
kelijkheid die bij de meeste kinderen
een roof wordt voor het zich uitbrei
dend bewustzijn, dat de Verwondering
vermindert.