Historisch Archief 1877-1940
«961
De Groene Amsterdammer vanj 23 December 1933
23
(L'
f
&
b
f r i
w
uit
hem niet; ik zag hoe hij zijn mis
noegen terugdrong, en hij vroeg vrien
delijk als altijd: ,,Ik weet niet wat je
bedoelt. Wat is het dan?"
Waarvan leeft het gros van de
menschen in zoo'n stad? Ze loopen
rond, de heele dag, doen geen bepaald
werk, kleeden zich toch. met een zekere
zwier, houden er een of meer vrouwen
op na, hebben soms kinderen. Waar
komt het geld vandaan, waarmee al
die lieden zulk een onproductief leven
bekostigen?"
Ik begrijp niet welk soort
menschen je bedoelt. Toch niet be
delaars?"
Neen," zei ik. De bedelaars
zyn nergens problematisch. Ik bedoel
menschen als die daar gaan, en daar.
Die doodgewone lanterfanters. En
de minder gewone, die toch ook maar
op een café-stoel zitten of op een
stadsbank, en geen bepaald beroep
uitoefenen, niets doen dan maar zoo'n
beetje rondkijken, een heel klein
beetje scharrelen als ze zin hebben.
Wat doen ze anders? Hoe leven ze?
Hoe zit dat alles in elkaar."
Gironella maakte een hopeloos ge
baar.
Zie je wel, je blijft me alweer
het antwoord schuldig," plaagde ik.
Hoe kan ik het weten," pro
testeerde hij.
Neem me niet kwalijk, maar
je kunt het weten, je wét het ook,
mijn beste Gironella." Ik had er na
tuurlijk aan toe willen voegen: je bent
immers zelf ook een van hen. Maar ik
kón hem dat niet aandoen, hij zou het
zoo glad-verkeerd en beleedigend kun
nen verstaan.
Als jij weet wat ik weet, Cu
bano," antwoordde mijn vriend ont
wijkend, dan behoef ik het je niet
meer te zeggen."
Dat is een drogreden. Niet eens
een eerlijke weigering."
Ik weiger je niets."
Vertel op, dan."
Ik weet niets van anderen,
werkelijk niets."
En niets van jezelf?"
Ja, ik weet allang waar je
heen wilt."
Maar in geen geval wil ik on
bescheiden zijn, beste vriend."
Hij keek mij een paar
secondenlang onderzoekend aan, zooals hij wei
eens meer deed. Ach ja," zei hij
toen, heel in 't algemeen-weg, en er
kwam toen een glimlach op zijn
gezicht, heel even en een beetje me
lancholiek, precies datgene wat mij
altijd voor Spanjaarden verteerderd
heeft. Een glimlach die wanhoop,
ongeinteresseerdheid, trots, welwillend
heid, fatalisme, alles tegelijk uitdrukt.
Philips II moet zoo geglimlacht heb
ben bij het sterfbed van zijn jonge
vrouw, en met deze glimlach hebben
de Borgia's de menschen voor zich
gewonnen. Om niet meer dan zoo'n
glimlach werden vrouwen ontvoerd,
werd het leven van stierenvechters
gewaagd en worden er vandaag bom
men gelegd in de portiekeu. Maar
goed, dit deed niets ter zake. Wie de
waarheid in dit leven wil kennen,
moet zich erop trainen ongevoelig te
zijn, anders is hy al dood van verdriet,
voor hij aan die waarheid toekomt.
De zaak is," zei Gironella aar
zelend, dat je vooral niet denken
moet dat ik wil klagen, als ik je dan
toch iets vertel. Je heb er zelf op
aangedrongen. En er valt niet te
klagen. Ik ben geen christen en geen
jood en geen atheïst, maar ik weet
zoo goed, als al die geloovigen of
ongeloovigen, dat de dingen gaan zooals
ze gaan, dat je de boel wel veranderen
kunt, maar niet verbeteren. Je kunt
de rangschikking omstellen, maar het
materiaal van deze wereld en van dit
leven blijft precies hetzelfde. Wat
kan het mij schelen of kracht en stof
ficties zijn, of ze doelmatig aangewend
worden of niet. Als ik toch niets'
anders merk dan kracht en stof."
Nu ja, al die filosofie.. . . Laat
ons spreken over de realiteit."
Juist, laat ons spreken over de
realiteit, m'n Cubano. De realiteit,
caramba, de realiteit. . . . Wil ik je
zeggen wat de realiteit is? Dat ik
geen mensch ben, maar
motorperspomp type D 407. En basta. Dat geloof
je niet; jij bent nog ouderwetsch en
rekent met menschen en houdt er van
die lieve definities op na, gelijk je
die op school leert: de mensch is een
redelijk wezen, begiftigd met een
onsterfelijke ziel, die gevormd werd
naar Gods beeld en gelijkenis; zijn
lichaam behoort tot het type der
zoogdieren, ofschoon etcetera. Je
ziet, dat ik het ook geleerd heb. Maar
ik ben gauw genoeg er achter gekomen,
wat een onzin dat is."
oogenblik, en het speet me ontzaglijk.
dat ik hem tot zoo'n bitter gesprek
gedwongen had. Maar terwijl de glim
lach weer verdween ging hij verder:
Planten zijn we niet, want dan zou
den we geworteld zijn op n plaats
en bloeien in het goede seizoen. Terwijl
er geen enkele plek ter wereld is, die
ik werkelijk de mijne mag noemen,
en ik je kan bezweren, dat als ik mis
schien ook het vermogen heb te
bloeien in mijn jongelingsjaren heb
ik dat weieens gedacht, dit in ieder
geval nog moet gebeuren. Er zijn veel
lieden die beweren dat menschen
eigenlijk bewuste of halfbewuste die
ren zijn. Maar dat is evenmin waar.
Ze hebben het lichaam van dieren en
in enkele opzichten ook de habitus.
Maar het dier is vrij, kent geen moraal,
geen schuldgevoel, geen traditie, geen
klasse-gebondenheid. Een dier heeft,
zelfs als het ezel heet of wolf, een
benijdenswaardig bestaan. Bovendien
kent het een bronsttijd. Wij niet.
\
IFe hadden al die tijd op een bank zitten praten
,,Dat ik van de redelijkheid der
menschen geen al te groote dunk
heb, kan je bekend zijn," zei ik. ,.Na
al onze gesprekken."
Anders zou ik ook niet trachten
het je uit te leggen," vervolgde
Gironella. Stel je voor, dat een pomp
kon spreken, en tegen een andere
pomp piepte: wat zijn we toch voor
treffelijke nachtegalen. Zoo zou het
zijn als je nog in onze redelijkheid ge
loofde. Maar ik ga je bewijzen, dat ik
niet eens een mensch ben, niet eens een
zoogdier. Ben machine. En dat ik
daarom functioneer, bij doelmatige be
handeling zelfs góéd functioneer. Kijk
maar, ik ben bezig je prompt je vra
gen te beantwoorden, zonder acht te
slaan op mijn eigen inertie."
Weer gleed even dat vage lachje
over zijn gezicht, en gaf hem iets
kinderlijks. Ik kan er niets aan doen,
het verteedert me elke keer; ik had
hem wel willen omhelzen op dat
wij functioneeren permanent, on je
zult niet kunnen ontkennen, dat wij
aan alle kanten ingesnoerd zitten in
een eng gareel. Met net zooveel vrij
heid als een kamrad binnen een in
gewikkelde machine. Degenen die
een beroep uitoefenen, worden daar
mee geïdentificeerd. En de anderen
... .wel, daar moet ik je juist over
spreken."
Doe dat maar gauw," zei ik.
Want mineralen zijn we ook niet:
wij bewegen en worden bewogen."
Zeker. Bij de eerste de beste
oorlogsverklaring waar we geen woord
in meespreken, mogen we iets verde
digen dat we niet kennen en niet
wenschen te kennen. Weet je, een
schip is een heel mooi iets. Er is een
tijd geweest dat ik trotsch was op
het eenvoudige feit dat er schepen
bestonden. Maar er bestaan ook
torpedo's om die schepen te verwoesten;
ingenieuze machines waarop je even
goed trotsch kunt zijn.
Entorpedobooten, prachtig geoutilleerd, om die
torpedo's zoo doelmatig mogelijk te
lanceeren. En torpedo-jagers, om de
torpedo-booten weer achterna te zit
ten. En torpedo-jager-destroyers ten
einde de laatste zoo goed mogelijk in
i de lucht te laten vliegen, en
torpedojager-superdestroyers, die weer de
gewone destroyers moeten verwoes
ten. En dan kom je bij de luchtvloot."
Ikgeef toe, dat het waanzin is."
Neen, het is geen waanzin,"
zei Gironella, terwijl hij aandachtig
een sigaret begon te rollen. Het is
de mensch en de machine. Het me
chaniek dat nieuwe mechanieken ge
nereert. Stof en kracht kan alleen
maar stof en kracht voortbrengen. Als
we wisten waarvoor we leefden. . . .
Maar dat is het juist; ik weet het niet.
Een machine weet niet waarvoor hij
draait. Hij draait maar en produceert
iets waaraan hij zelf niets heeft,
waardoor hij alleen maar warm loopt
en aan slijtage onderhevig is. Hij
draait, gedreven door hem onbekende
stoffen en krachten. Hij beleeft geen
plezier aan de wetten der dynamica."
Precies. En de mensch wel.
Die heeft gevoel, kent lijden en
vreugde, liefde en haat."
Ja, in de sprookjes. Maar het
heele begrip mensch is een sprookje.
Mensch heet de olie waarmee wij
gesmeerd worden om gladder te
loopen. Een synthetische olie door de
duisterlingen uitgevonden, die waar
schijnlijk belang erbij hebben dat wij
glad en soepel draaien. Dacht je dat
ik gevoel had? Weineen Cubano. Als
ik gevoel had, zou ik beginnen met
ontevreden te zijn. Want er is veel
moois in de wereld, dat ik niet bezit.
En waarlijk niet alleen geld of fijne
vrouwen, of de meer eenvoudige din
gen als een geregeld huishouden, een
behoorlijk bed, fatsoenlijk eten op zijn
tijd* Als ik gevoelig was, zou ik mij
stooten aan het feit, dat er zooveel
onrecht is, zooals ze dat noemen; dat
er zooveel leelijkerds zijn onder mijn
soortgenooten; dat er ziekte, ellende
en dood is. Maar dat kan me allemaal
niets meer schelen. Ik bekommer me
nergens om, sinds de dag dat ik ont
dekte, dat ik een machine ben die ge
draaid wordt en op mijn beurt draaien
moet. En zie, ik draai. En hoor, een
grammofoon kon je niet beter zijn
lesje opzeggen dan ik nu doe."
De toon waarop mijn vriend dit
alles zei, was zoo eenvoudig en over
tuigend, dat ik er niet aan dacht
zijn woorden op te vatten als een bou
tade, noch als een van die vlotte ti
rades waarin latijnen zoo sterk zijn,
en waarmee ze zoo goed hun ware
gemoedsgesteltenis weten te verber
gen. Gironella sprak met een ernstige
nadruk die alleen door een lichte vleug
van spot iets smartelijks kreeg: alsof
die eigenaardige glimlach van hem naar
binnen gekeerd was en nu in zijn
stem zat. Alsof zijn woorden in
een milde wanhoop glimlachten. Ik
wenschte werkelijk, dat deze wrange
tweespraak zou ophouden, en daarom
vroeg ik: Bij welke gelegenheid
maakte je dan die curieuse, alles
beslissende ontdekking?"
Al vroeg. Goddank al vroeg.
Dat heeft me een hoop onnoodige
drukte bespaard, en veel teleurstel
ling. Het zoeken naar een veilig
baantje, naar de eene vrouw boven
alle vrouwen, naar het safe-deposito
dat Hiernamaals wordt genoemd.
Zonder deze ontdekking zou het ge
beurde een onoverkomelijk ongeluk
geweest zijn, en al het volgende on
dragelijk.
(Slot op pag. 24)