De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1934 6 januari pagina 13

6 januari 1934 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2953 De Groene Amsterdammer van 6 Januari 1934 13 Dramatische kroniek Een Gijsbreght met de zwaarden 4 Henrik Scholte Tcekening J. F. Doeve 9e Aaurterdamsche Tooneelvereeniging. Ben zoo radicale hernieuwing als dit jaar op den «loaden Gysbreght" werd toegepast, is een daad van moed geweest, waarbij groote belangen op het «pel stonden. En toen, op een gespannen première, «Ie gevaarlijke weegschaal der publieke opinie al spoedig doorsloeg naar het succes, een succes vooral in de essentialia, in de opvatting, in de groote, sterke lijn dezer vertooning, was daarmede ons tooneel een historisch feit rijker geworden. Hulde ! Bik jaar weer hebben regisseur en tooneelspelers getroost hun schoudren te zetten onder 't kruis, hun opgelegd door een eerbiedwaardige traditie. Deze traditie heeft zijn voor en tegen. Zij is meer dan een vorm, want zij betreft het passiespel van de stad Amsterdam, in welk een overheerlijk-dichterlijken, maar welk een zwak-dramatischen vorm Vondel dit ook gegoten heeft. Vondel was een man van groote, driftige impulsen: waar het bewustzijn, de glorie van zijn stad te dienen met dit openingsspel van den eersten waardigen schouwburg binnen de wallen, hem vurig inspireerde tot verzen, waarvan er sommige tot de schoonste behooren, die hij ooit schreef (en dat wil welhaast zeggen: tot de verzen, waarin ons stoer en zware Nederlandsch het weelderigst is open gegaan), dreef anderzijds zijn heftige persoonlijkheid hem tot het invoegen van tal van dramatisch onverantwoordelijke mo tieven, ja zijn geheele kennis der dramatische ver houdingen was zoo zwak, dat hij diep en tragisch geschouwde beelden uithief uit.hun. voortgang en handeling en er honderden regels lang aan beeld houwde, tot aq plastisch onovertrefbaar in den gang van het drama als geïsoleerde en doodgevroren groepen stonden. Te allen tijde heeft men reeds den grandiozen chaos in dit drama gevoeld en het was Boyaards, die een compromis vond door de scheuren met den mantel der liefde, met het kleed van het woord en de gedragen schoonheid van een mystiek en als het ware onder water staand decor te omhullen. Waar het nutteloos philologenwerk zou zijn, Vondel's verbeeldingskracht historisch te willen reconatraeeren, is de Gysbreght" altijd geweest een proefstuk van den regisseur, het drama te inter preteeren naar de eischen van den tijd, hetgeen beteekende, nu eens aan deze, dan weer aan gene zijde van dezen ruwen edelsteen te poetsen en te slijpen. Boyaards' werk, machtig ongetwijfeld in dien breeden, individualistischen, neo-romantiachen tijd van twintig jaar terug, was echter allengs REIMS Qualitéincomparable een looze vorm geworden, een pathos van woorden, waarvan om hun overbekenden klank de zin ons begon te ontgaan. En ook Verkade, die een paar jaar geleden nog eens een nieuwe ensceneering schiep namelijk die van een mysteriespel in schoon-gekleurde, maar zwak-gevormde, al te vrouwelijke decors gaf wel een compromis, maar geen eigenlijken Gysbreght". Defresne heeft thans, op het gevaar af, tientallen heilige huisjes van oude kamergeleerden af te breken, den Gys breght" hersteld als een spel van vechten en groot heid in nedergang, een spel, dat ? hoe rhapsodisch dan, ook een handeling heeft en speelt in een brak weiland, onder den dooi van vuile sneeuw, in een klam en leeg kasteel, een eerste steenen huis", waar de vroege graven dezer landen vochten ter verdediging van de netten hunner visschers. Dat was misschien niet Vondel, die zich een Amsterdam zonder de Oost-Indische Compagnie en de regenten in bombazijn moeilijk kon voorstellen. Maar het was wel Gysbreght en een begin van Holland en van Amsterdam. Daar komt als zeer groote verdienste bij, dat deze gedachte in den regisseur niet tot een idée-f ixe geworden is, maar dat hij de details van zijn ver tooning opbouwde uit een zorgvuldige analyse van den tekst. Den inhoud dier verzen, die voor ons veelal tot klank was verstard, vonden wij in de mouvementen der vertooriing, in de aankleeding en stellig ook in de prachtige Hollandsche decors van Mathieu Wiegman terug. Hoe vaag waren niet, juist in hun overbekendheid, die eerste woorden van Gysbreght geworden, hoe gering was de rol der zwaarden en schilden, die onder Royaards nog slechts decoratief gedragen werden zonder dat men voelde, dat deze ridders uifr een strijd van vuur en modder, uit een gevecht op leven en dood kwamen, hoe vreemd vielen bij alle gratie, die beslikte vodden om het lijf van den Spie daar vroeger tusschen ! Defresne gaf de suggestie van vuur en modder achter de donkere wallen van dit kasteel, dat inderdaad bedreigd en belegerd werd. En met hem gaven het de spelers in hun hoofdrollen (enkele kleine figuren en vooral de figuratie waren nog zwak en uit den toon). Albert van Dalsum was ??al behield hij allen sonoren klank van zegging, die deze rol na zoovele jaren spelens eigen is, ten volle, ? strijdbaarder en, mannelijker dan ooit te voren: een held, met vroom heid in 't gemoed, maar ook de driften, van den krijg ach ter de vlammende oogen. En Badeloch.. met alle respect voor Charlotte Kohier, maar men hield zijn hart vast toen men las, dat zij de rol van Badeloch zou spelen, een ro l die bij mevrouw Boyaards nu eenmaal uit het geslacht der koningstragedies van Shakespeare scheen voortgekomen, maar die Charlotte Kohier met een ontzaglijke spanning en zelfbeheersching maakte tot een vrouw uit een geslacht van pioniers en voortrekkers, een vrouw, die men minder in haar droomen dan wel in het slottafereel geloofde, een vrouw, die zij-aan-zij met haar man gereed stond, deze plek gronds te verdedigen tegen elkeen, die hun het bezit van een drassig weiland aan den Amstel als hun gekozen woon zou willen ontrooven. Hier werd de Engel Bafael niet de beslechter van een echtelijke twist, als vroeger zoo vaak, doch een waarlijke godsgezant over een groep, die zich met hand en tand verdedigd had en bijeengedreven was in den mist en. het ijs van de kleine waterpoort achter het kasteel. Charlotte Kohier (Badeloch) en Albert van Dalsum (Gijsbreght). Van DalsuEi is van nature een onzer beste en laatste groote Vondelzeggers, maar ook Ben Boyaards gaf in zijn vurigen, jongen Arend het vers van Vondel ook in zijn lange berichten een. prachtigen, rijken klank en de Bode van Sternheim, een. soldaat en een verslagene, was dit keer diep ontroerend van overtuiging, juist omdat hij er de gruwelen niet maar met een rhetorisch welbehagen aan den enkelen versklank uitgooide, doch een wezenlijke verbeelding opriep, die immers tastbaar en trillend achter de ongehoorde plastische kracht van dit verhaal der ellenden openligt. En voor Vondel's entr'acte-muziek", het lyrisch-elegische deel der reien, allen gesproken door Willy Haak, geldt dit evenzeer, gezegd als zij werden bij donker tooneel, enkel door de macht van een stem gedragen. Vereenigde Nchonwspplers: Daar klopt iets niet!" Pierre Mols heeft dit keer zijn heil gezocht bij een beter gebouwd en minder geïmiteerd stuk dan de vorige maal met Meisjes in Uniform", al zette hij daarbij de klok van het tooneel een kwart eeuw terug en speelde een zacht stukje uit de school van De Spaansche Vlieg", een geval van een prins, die drie bedrijven lang voor een lief, burgerlijk meisje (Enny de Leeuwe in vele toiletten) verbergt wat wij al bij het opgaan van het doek met veel aplomb te hooren krijgen: namelijk dat hij de prins is en dus een man om mee te trouwen en in het algemeen om voor te knielen, en een andere heer, die trou wens merkwaardigerwijze voortdurend achter de schermen blijft, maar een pseudo-prins. Het eindigt met een happy end uit een operette of dito film en Pierre Mols gaf het gelegenheid om er behendig in te Willy Fritsch'en, wat vooral wel lukte, toen het stuk na een vervelend eerste bedrijf wat meer charme in zijn conversatie kreeg. Ook was regie en aankleeding ditmaal zeer behoorlijk en bescheiden smaken kunnen er,hun deugd mee doen. Ik zou er echter te dezer plaatse niet over ge schreven hebben, indien Pierre Mols mij de laatste maal niet publiekelijk een ietwat interessanter première beloofd had, doch de persoonlijke Nieuwjaarswensch aan mijn adres bleef uit, hoewel ik er zorg voor gedragen had, minder werk van, mijn incognito te maken dan de prins in een stuk, dat echter in zijn titel te kennen gaf, gén kloppartij te willen zijn. SANTEE LANDWEER: Tentoonstellingen : BRESDIN, VALLOTTON, Ch. ROELOFSZ. OPENING ZATERIJAG 3 UWR.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl